doorzoek de gehele Leestrommel
Leestrommel
Leestrommel

a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

Annie Foore: Florence's droom
's-Gravenhage: Henri J. Stemberg, 1880
Guldens-editie, vierde dr. (oorsp. 1872)


XXVI. (= 25)

Ach, wat ware ons menschlijk zwerven.
Wat verbijsterend molenrad!
't Gansche leven ware éen sterven,
Zoo het hart geen plichten had,
BILDERDIJK.

't Is een zeer eenvoudig en bitter klein huis, dat we binnentreden. De meid, die ons de deur opent, is klaarblijkelijk onder de belasting en onder de maat tevens het gelapte jak en de oude muts getuigen daarenboven van een zeer klein loon en zeer weinig verval; de smalIe gang is nog niet verlicht, hoewel het reeds geheel don

[259:]

ker is, en als de woonkamer ons wordt geopend, - dan is het een zeer vreemd schouwspel, dat ons oog treft.
In den donkersten hoek van het vertrek zit een oud man met grijs gebogen hoofd en bevende handen; op zijn gelaat hebben kommer en zorg hun zegel gedrukt; van tijd tot tijd heft hij een paar schuwe grijze oogen op om ze dadelijk weer neer te slaan, en iets te mompelen dat naar eene verontschuldiging gelijkt, en dan weer in doffe onverschilligheid te vervallen.
Maar toch schijnen die vreesachtige oogen zich telkens weer aangetrokken te gevoelen tot de persoon, die dicht bij het venster is gezeten, en dat wel in een prachtigen leunstoel met paars fluweel bekleed, een leunstoel die, evenals het met ivoor ingelegd tafeltje, dat naast haar staat en het prachtig trepied, waarop hare voeten rusten, in groote en pijnlijke tegenstelling is met het overig ameublement, dat, op zijn minst genomen, hoogst karig is, en hoewel het van een nette, onderhoudende vrouwenhand spreekt, toch maar al te veel een ledige beurs verraadt.
Ook de kleeding der dame, de kanten kraag en manchetten, die zoo vreemd afsteken bij het verschoten zijden kleed, de strikken en lussen, hier en daar aangebracht, maken een treurigen en belachelijken indruk, wanneer men de soberheid van huis en kamer, waarin ze gedragen worden, in aanmerking neemt. Op het verouderde gelaat der draagster zijn sporen van vroegere schoonheid aanwezig, maar de uitdrukking van dat gelaat is zeer onaangenaam door den trek van misnoegen en knorrigheid, die het ontsiert en tot een grijns van haat overgaat, zoo vaak haar blik rusten blijft op de derde aanwezige in het vertrek, hare dochter.
Estella zit gebogen over een tafel vol papieren en ze schijnt druk bezig aan het kopieeren van een voor haar liggend stuk; nu en dan echter brengt ze de hand aan het voorhoogd, zuchtend alsof het werk haar te zwaar

[260:]

werd, alsof het haar moeite kostte langer voort te gaan.
Er heerscht een doodelijke stilte in de kamer, slechts nu en dan verbroken door het gemompel van den ouden man en het krassen van 's meisjes pen, tot eindelijk de sleutel in de huisdeur wordt gestoken en een lach van vreugde mevrouw De Lerkens onaangename trekken komt verhelderen.
"Goeden avond," zegt Ferdinand binnentredend, "hoe hebt jullie het!" en hij drukt een kus op het voorhoofd zijner moeder.
"Geef je broer een kop thee, Stella," zegt mevrouw op gebiedenden toon. "Ben je ook nat geworden, mijn jongen, of heeft de regen opgehouden?"
"'t Is droog buiten. Heb je nog een kop thee voor me, Stella, dan heel gaarne;" en broer en zuster wisselen een zeer vriendelijk knikje.
"O ja, we hebben er expres mede gewacht. Maar je komt laat, Ferdinand!"
"Ik werd opgehouden. Een mooie zaak; Stella, verduiveld mooi; een zaak waar ik licht een paar honderd gulden aan verdien. Ik zal het je morgen alles eens haarfijn vertellen. Maar je ziet bleek! Is er iets?"
"O neen! Ik wou dat nog graag overschrijven van avond, en nu denk ik, dat ik me wat sterk heb ingespannen. Maar 't zal straks wel overgaan."
"Weer te hard gewerkt, denk ik! Nu, 't zal nu gauw uit zijn; als het zoo voortgaat,enemen we over drie maanden een flinken klerk, Stella...."
"O, dat zou heerlijk zijn! Maar weet je wel zeker dat het er dan reeds af zou kunnen, Fer?"
"O ja, je zult eens zien, kind, wat een praktijk ik krijg! Papa, hoort u het?" vraagt de jonge man nu, zich tot zijn vader wendend.
"Wat is er?," vraagt deze opschrikkend uit zijn gepeins.
"Niets kwaads pa, wees gerust! Ik vertel daar aan Estella dat we er al gauw een klerk op zullen gaan na

[261:]

houden; dan behoeft ze zich niet meer zoo af te tobben, het arme kind!"
"Dat is goed; Stella werkt ook al te hard, al te hard!'
"Het arme kind! Ze werkt al te hard !" barst mevrouw nu los op schamperen toon. "Nu nog mooier! Heeft ze het zelf niet gewild, zelf niet bevolen? Je ziet nu eens, jufvrouw rechtvaardigheid, hoe pleizierig het is om arm te zijn!"
"We zijn niet arm, mama. Wij zijn ten minste veel rijker dan toen we van het geld van anderen leefden en onze schulden niet betaalden."
"Schulden," herhaalt de heer De Lerken, eensklaps oprijzend uit zijn stoel, "schulden? - ik dacht dat ze allen betaald waren!"
"Wees gerust, papa, alles is in orde!" haast Estelia zich uit te roepen, terwijl ze den ouden man half sussend, half liefkoozend, in zijn stoel terugbrengt.
"Alles in orde," herhaalt mevrouw bits. "Alles in orde! De moeder in een ellendig kot, gekleed als een bedelaarster, verlaten van iedereen, gecommandeerd en geregeerd door haar dochter; - de man suf en niet meer in staat om een verstandig woord te spreken, de zoon zich half doodwerkend en dat alles, dat alles - omdat mejufvrouw rechtvaardigheid het in haar hooge wijsheid aldus beschikt heeft."
"Is mevrouw De Lerken ergens boos over?" vraagt haar man, angstig in het rond ziende, en dan voegt hij er gejaagd bij: "men moet haar tevreden stellen, het koste wat het wil! Stella, gij zult er wel iets op bedenken, niet waar?"
Maar Stella hoort hem niet; ze heeft haar kamertje opgezocht, om de verwijtingen harer moeder te ontgaan, en deze maakt dadelijk gebruik van hare afwezigheid.
"Denk je wel aan de komedie, mijn jongen?" vraagt ze op zachten, bijna teederen toon.
"De komedie? O ja, ik zou er weer eens heengaan van avond!"

[262:]

"Je moogt je wel haasten; 't is bij halfacht. 't Zal een mooi stuk zijn, hoor ik. En maar een daalder entrée! En je favorietje speelt mee."
"Als ik maar niet zooveel werk had liggen!"
Maar mevrouw spiegelt hem het genoegen, dat hij dien avond zal kunnen smaken, voor met zulke schitterende kleuren, hij zelf gevoelt zooveel lust om weer eens prettig uit te gaan, dat het niet lang duurt vóór hij het besluit neemt, om zijns moeders raad op te volgen en de komedie te bezoeken. Hij gaat nog even naar de kamer zijner zuster en opent de deur. "Dag Stella."
"Ga je uit, Ferdinand?"
"Ja . . .. er is van avond komedie, weet je . . ., en nu dacht ma, dat het niet kwaad zou zijn, als ik er eens heenging.... Wat dunkt je, je vindt er immers niets tegen?"
"O neen," zegt ze op zeer flauwen toon, en, hij weet zelf niet, wat er hem toe beweegt, maar bij treedt binnen en kust haar en zegt: "Je kunt er niets tegen hebben, Stella. . .. 't is maar een daalder; en maar voor eens; dat begrijp je!"
EstellIa schreide, schreide bittere tranen, toen hij de deur achter zich had gesloten,
In die vreeselijke dagen, toen vreemde mannen hadden rondgeloopen in hun huis, om ieder meubelstuk te nommeren en weg te dragen, was ze krachtig en onversaagd gebleven; toen ze haar piano, haar boeken had moeten missen en hare lieve vriendelijke kamer verlaten voor het kleine hokje, dat haar nu was toegewezen, was ze kalm gebleven, en de wereld, verbaasd over zooveel schijnbare koelheid, had haar koud en ongevoelig genoemd. Ze wist het niet, die oppervlakkig oordeelende wereld, dat het meisje met de haar eigen wilskracht de tranen onderdrukte zoolang het noodig was, dat zij door haar krachtsbetoon en fermiteit de ontstelde gemoederen tot bedaren wilde brengen, dat ze zich inspande om haar

[263:]

stem vastheid te geven, wanneer ze anderen tot flink en moedig handelen aanspoorde, dat ze meer leed dan die anderen, omdat ze in stilte leed.
De strijd, waartoe ze geroepen was, bleek echter een zware strijd; zwaarder nog dan ze eerst had kunnen vermoeden en slechts haar ijzeren wil en de onwrikbaar vaste overtuiging, dat haar streven een streven ten goede was, gaven haar den vereischten moed en kracht om voort te gaan op het eenmaal ingeslagen pad.
Maar toch, daar kwamen oogenblikken, waarin èn moed èn kracht haar dreigden te begeven; het was dan, als ze haar vader dag aan dag wederom zag neerzitten als een voortdurend verwijt voor haar, die in plaats van hem het leven te verzoeten door liefde, en indien dat noodig geweest ware, hem met zachtheid te leiden - met meedoogenlooze hand had gehamerd op die zwakke hersenen, had geheerscht over die zwakke ziel, tot hoofd en hart beiden de kracht om zelfstandig te denken verloren hadden en nu tot een speelbal waren in hare hand.
't Was dan, als haar moeder haar griefde en beleedigde, als die als het ware moest worden gedwongen om zich te bekrimpen in hare uitgaven, als ze maar niet wilde begrijpen, dat de tijd van verkwisting en dwaasheden nu eindelijk voorbij moest zijn en de dochter gedwongen was te bevelen, daar waar ze zoo gaarne had willen verzoeken, 't was dan als haar beste bedoelingen miskend en haar het leven zoo bitter en hard gemaakt werd.
Het was vooral ook, wanneer ze het bemerken moest, hoe Ferdinand, niettegenstaande zijn goede voornemens, niettegenstaande den ijver waarmede hij de, hem door Deltrès opgedragen, taak volbracht, zich maar niet kon onttrekken aan den nadeeligen invloed zijner moeder, en zich door haar of zijn vrienden liet overhalen tot uitspanningen en uitgaven, die den zoon van den bankroetier niet pasten, als ze zijn oude lichtzinnigheid weer de overhand zag verkrijgen op den ernst en degelijkheid,

[264:]

die hem zoowel door haar als door Florence's invloed waren eigen geworden.
Estella kon niet, zooals haar moeder, zich beklagen, en morren en tranen storten over hun armoede; ze was veel gelukkiger in de kleine woning, die geen meubelstuk bevatte dat niet betaald, waar geen vleesch of brood werd binnengebracht, dat niet.eerst verdiend was, dan in het prachtige huis, waar overal onbetaalde weelde hen tegengrijnsde; ze had het nog nimmer betreurd, dat ze werken moest, nacht en dag, o neen, zoo dikwerf ze zich neerzette aan de schrijftafel, waar de vervelende processtukken haar wachtten, dankte ze in haar hart graaf Deltrès voor het zoo welkome en noodige geschenk.
Ze had geen enkelen traan gestort om de koele handelwijze van de Stikkelaars bij het openbaar worden van hun val, om het trouwelooze, het laaghartige gedrag van zoovelen, die zich eenmaal hun vrienden noemden; ze had niet anders verwacht, want Estella dacht te veel en te diep door, om niet te weten dat de vriendschap, die bij fijnen wijn en kostbare gerechten wordt gesloten, even lang woont in het hart als de geurige smaak in het verhemelte. Ze zou ook nimmer zich iets hebben kunnen bekommeren om spot of smaad van vrienden, want - toen alle hoeden voor haar werden afgenomen, gevoelde ze zich vernederd door het drukken van den schuldenlast, nu, terwijl sommige hoofden gedekt bleven, durfde ze fier rondom zich zien; - immers, ze was eerlijk; ze had den schijn opgeofferd aan het wezen, het aanzien bij de vreemden aan de achting voor zich zelve.
Maar heden avond schreide ze bittere tranen, en haar oogen deden pijn en haar boofd gloeide. terwijl ze zich boog over het schrijfwerk.
't Slaat daar elf uur op de torenklok, die, vooral in de stilte van den avond door het geheele stadje weerklinkt; de oude lui zijn reeds lang naar bed, het licht in de gang is uitgedoofd en slechts in de huiskamer brandt

[265:]

nog steeds de lamp, krast nog steeds de pen over het papier. Als het half twaalf slaat, staat de vermoeide schrijfster eens op, het haar oogen in de kom met water, die dicht nevens haar is geplaatst en drukt de handen tegen het gloeiend hoofd, alsof daardoor die zwaarte en pijn zou worden weggenomen…
Even vóór middernacht treedt Ferdinand zachtjes het donkere huis binnen; hij heeft een prachtig stuk gezien en zich uitmuntend geamuseerd; nog in eenigszins opgewonden stemming opent hij de deur der woonkamer - en treedt ontsteld terug.
Estelia houdt de pen nog in de hand, maar het moede hoofd is achterover gezonken, het afgetobde gelaat is met een doodelijke bleekheid overdekt, de donkere omrande oogen zijn gesloten.
"Estella!" en hij vliegt haastig op haar toe, "Estella!" wat scheelt je? word wakker. Wat scheelt je, kind, word toch wakker! Slaap je, Stella?"
Maar het is niet de slaap, die haar bevangen heeft, het is een langdurige bezwijming, het gevolg van vermoeienis en overspanning, het gevolg van werken en zwoegen, van ontberen en lijden.
Toen ze eindelijk, door zijn broederlijke zorgen wederom tot zichzelve gebracht, de oogen opende, zag ze zijn angstig, bekommerd gelaat over zich gebogen. "O, het is niets, Fer," zegt ze zich oprichtend, "ik hoop niet dat ik je verschrikt heb, het werd zoo laat en toen... ben ik in slaap gevallen, geloof ik."
"Is het nu wat beter, Stella! Je ziet zoo bleek! Wil je niet iets nemen?"
"O neen, dankje! Wat zijn wij vrouwen toch zwakke ongeschikte wezentjes! Ik wenschte maar, dat de krachten van ons lichaam aan die van onzen geest beantwoordden - dan zouden we misschien nog eens iets goeds tot stand kunnen brengen. Nu blijven we altijd halverwege steken!"

[266:]

"Maar je hadt toch ook niet zoo lang moeten werken, Stella, 't is bij twaalven!"
"Het moest morgen af zijn en… Heb je je goed geamuseerd, Fer?"
Hij wendt het hoofd af en zwijgt. "O Stella!" zoo begint hij eindelijk, "ik had het niet moeten doen; ik had je hier niet alleen moeten laten zitten voor al dat schrijfwerk.... waarachtig, ik heb er spijt van, Stella! 't zal niet weer gebeuren!"
Zij zoekt zijn hand. "Dan is het goed, Fer dan komt het er niet op aan!"
"Maar het is en blijft weer een van mijn dwaasheden, zusje! Ga nu maar gauw naar bed en slaap morgenochtend uit; dan zal ik wel zorgen dat alles goed in orde komt."
Het was een zeer hartelijke kus, een kus, waarin èn schuld beleden èn vergeving geschonken werd, die broeder en zuster wisselden) toen hij haar plaats had ingenomen aan de schrijftafel en ze hem zoo liefderijk vermaande om toch niet al te lang op te zitten!
Stella was reeds aan de deur, toen Ferdinand opsprong van zijn plaats en half schertsend, half ernstig zeide: "Ik ga niet weer naar de komedie, zusje - ten minste niet vóór gij er met mij wilt heengaan."
"Dan zal het nog zeer lang moeten duren, Ferdinand!"


inhoud | vorige pagina | volgende pagina