doorzoek de gehele Leestrommel
Leestrommel
Leestrommel

a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

Annie Foore: Florence's droom
's-Gravenhage: Henri J. Stemberg, 1880
Guldens-editie, vierde dr. (oorsp. 1872)


III.

O. maakt toch den mensch, dien de natuur een
hoogere bestemming toedacht. niet tot koopwaar!
FR. EHRENBERG

Mijnheer Verstaent geeuwt en mevrouw Verstaent geeuwt ook.
Mijnheer kan zich maar niet begrijpen, hoe de menschen altijd praten kunnen van: het leven dat voorbijgaat als

[21:]

een droom; hij vindt integendeel dat het schrikkelijk lang duurt; mevrouw kan het zich heel goed voorstellen wat de Engelschen bedoelen als ze van het spleen spreken en het zou haar zelfs niet verwonderen als ze zelfs nog eens eindigde met het spleen te krijgen. -
Toen de heer en mevrouw Verstaent het leven nog niet zoo verbazend lang vonden, was hij een vroolijk zee-officier en zij een riche héritière, die bijna evenveel aanbidders als duizenden had; nu verkeerde mijnheer in de niet zeer aangename positie van een man die door het geld van zijn vrouw leeft en was mevrouw een jonggehuwde, zonder een man die haar beminde, zonder een kind dat haar kon liefhebben.
Louise Verstaent was zeer rijk; men noemde haar als de bezitster van vijf à zes ton, en dat was niet, zooals gewoonlijk, overdreven.
Nu, de bezitster van vijf ton te wezen, kan men als een groot voorrecht beschouwen en zeker is het voor een jong meisje heel aardig en gemakkelijk om rijk te zijn - maar toch! zulk eene rijke erfgename wordt dikwijls te veel benijd.
Immers bij al haar schatten, al haar weelde mist ze iets, dat ieder arm schepseltje, dat haar naaister, haar kamenier, haar meid zelfs bezitten kan; het is de zoete zekerheid van om haar zelfs wil gekozen te worden. Als het beslissende, langgewenschte uur komt, dat uur waarin hij die haar liefde won, haar woorden van liefde en trouw en zoete hoop toespreekt, dan legt het onbemiddeld meisje rustig en vertrouwend hare hand in die des uitverkorenen, dan vleit zich het arme onaanzienlijke kind vol zaligheid aan de borst des geliefden, wijl ze het weet en het gelooven moet, dat hij haar bemint, zonder eenig bijoogmerk, zonder eenig laaghartig doel, zonder eenige baatzucht.
En de rijke? Zij steekt den diamanten ring aan zijnen vinger en beeft; zij spreekt woorden van liefde, maar

[22:]

aarzelend; zij luistert naar zijne verzekeringen, zijn eeden en gelooft, tot - de adder der argwaan zich verheft in hare borst en bij de minste veronachtzaming, de minste koelheid vraagt: Heeft hij me wel zoo lief als hij zegt... is misschien ook mijn fortuin...? arme rijke!
Maar Louise van Eden ondervond vooreerst niets van dat alles en genoot van haren rijkdom. Van de kostschool te Brussel teruggekeerd, waar ze veel Ieerde van de bevallige françaises - of het tot haar voordeel was, zullen we vooreerst onbeslist laten - werd zij door papa en mama Van Eden die haar, alleen om om der modewil, zoolang hadden afgestaan, het paradijs binnengevoerd; hetwelk rijke ouders voor hunne kinderen kunnen ontsluiten.
Het was midden in den zomer, toen zij terugkwam en men ging reizen. Louise was verrukt toen zij de oevers van den Rijn betrad, maar papa werd ietwat knorrig over die verrukking. Wat was een reisje langs den Rijn? Dat doen immers alle burgerluitjes tegenwoordig; neen! de heer Van Eden zou zijne dochter eens heel wat anders laten zien, dingen die niet zoo iedereen te zien kreeg! Zwitserland en Italië, Londen en Parijs, werden nu doorgetrokken en toen het jonge meisje een groot aantal bergen opgereden, rotsen beklommen en vergezichten bewonderd had, toen ze langs heel veel beelden, schilderijen en gebouwen gevoerd was, toen vroeg ze aan papa of ze nu maar naar huis zouden gaan.
Deze had er niets tegen; immers het doel was bereikt, Louise had gereisd, veel gezien, veel bezocht, in één woord, ze zou kunnen meepraten. Nu, ze kon meepraten en dat deed ze ook - als ze er lust in had ten minste.
De beroemdste tragédiennes heeft ze in hare beroemdste rollen zien optreden, en ze vindt dat ze over het algemeen wat sterk, wat overdreven zijn in hare bewegingen; ze heeft Patti hooren zingen en och ja! ze heeft nog al een goed geluid die Patti.

[23:]

Wat de Guides betreft, nu, ze mag die soort van muziek wel; ook houdt ze wel van schilderijen maar, Mon Dieu! 't is zoo vervelend om in die museums rond te loopen en wat de beelden aangaat - men weet nu eenmaal dat ze mooi zijn, maar anders. . . . .!
Er volgde nu een leventje thuis, zoo vroolijk en onbezorgd als eenig jong meisje het zich wenschen kan. Papa was soms wel wat lastig, maar voor zijn eenigste maakte bij altijd eene gunstige exceptie, mama die voor iedereen lief was, was voor Louise buitengewoon lief, al te lief zelfs! Al waren Louise's wenschen nog zoo dwaas, nog zoo veeleischend, ze werden door mevrouw Van Eden vervuld; al was Louise nog zoo slecht gehumeurd, mama bekocht en vleide haar altijd weer en - wat zeker niet zeer gunstig werken kon op de erfgename - er was geen deugd, geen talent, geen gave die door mama Van Eden niet aan haar lieve, knappe, geestige Louise werd toegeschreven.
De buitenwereld kwam en deed het hare om het jonge meisje het leven te veraangenamen. Louise, die er goed uitzag, maar zoo ze tot een arme familie met een aantal dochters behoord had, misschien niet eens zou zijn opgemerkt, werd gevleid en gehuldigd alsof ze eene schoonheid ware.
Wanneer men er "gewoon" uitziet, valt het eenigszins moeielijk om te gelooven, dat men leelijk is, maar zich in hetzelfde geval te laten wijsmaken, dat men tot de mooie meisjes behoort, schijnt gemakkelijker te gaan; ten minste we zien op dat punt nog al eens vergissingen plaats grijpen,
Louise van Eden kwam dan ook langzamerhand tot de overtuiging, dat ze niet alleen rijk en geestig, maar ook mooi was; meer dan één Stikkelaar maakte haar druk het hof, zij scheen echter niets zoozeer te wenschen dan dat het daarbij blijven zou, ja, ze liet zelfs niet onduidelijk bemerken, dat het huwelijk voor haar volstrekt geene aan

[24:]

trekkelijkheid had! Maar of rijke erfgenamen toonen van dit gevoelen te zijn, baat hen evenmin als dat andere meisjes blijken geven juist van een tegenovergestelde opinie te wezen - en zoo groeide het aantal van Louise's pretendenten, niettegenstaande al hare onverschilligheid, mnar steeds aan.
Louise werd drieëntwintig jaar en daar zij nog altijd ongeëngageerd was, begon Stikkel zich met de zaak te bemoeien.
Waarom trouwde die Louise van Eden toch niet? Men begreep er niets van. Waarom zou nu bij voorbeeld mijnheer A, die haar reeds zoolang courtiseerde, of mijnheer B, voor wien ze zulk, een goede partij zou zijn, haar niet vragen?
Daar verspreidde eensklaps het gerucht, dat Louise mijnheer A. een blauwtje had gegeven; de Stikkelaars deden onderzoek naar de zaak met een ijver en volharding alleen in Stikkel bekend; men twijfelde, men ontkende, men beweerde tot het eindelijk met onweerlegbare bewijzen werd gestaafd, Louise van Eden had den heer A. bedankt.
Nauwelijks was deze mare vervangen door andere - aan nieuwtjes ontbrak het nooit in Stikkel, want had men geen feiten mee te deelen, dan behielp men zich met vermoedens - toen de gemoederen opnieuw werden verontrust door het bericht, dat ook de heer B. was afgewezen.
De nieuwsgierigheid werd verbazing.
't Was toch vreemd, niet waar, dat die Louise maar iedereen bedankte? En wie weet hoeveel blauwtjes ze had gegeven, waarvan niets was uitgelekt? Ze zou toch geen oude vrijster willen worden, geen mannenhaatster zijn? Dit meenden de mannelijke Stikkelaars ten sterkste te mogen betwijfelen en ook de vrouwelijke konden aan zulk een vreemd verschijnsel moeilijk geloof slaan.
Toen Louise zesentwintig jaar en nog steeds ongetrouwd was, toen de heer Van Eden stierf en zij dus meesteres

[25:]

werd van een groot gedeelte van het kapitaal, steeg de verbazing ten top en dreigde in verontwaardiging over te gaan.
Was het niet zonde en jammer, vroegen de mannen van zaken, dat zulk een fortuin versnipperd zou worden onder neefjes en nichtjes? want daarop zou het toch uitloopen als ze niet trouwde.
Eenige dames begonnen te fluisteren van eene ongelukkige liefde; spoedig liep er zelfs een verhaal over zekeren Freiherr, aan een duitsche badplaats ontmoet, die onverschillig was gebleven voor de schoonheid en zelfs voor de schatten der hollandsche dame; daarna werd er gefluisterd van een stil engagement dat op de toestemming van mevrouw Van Eden wachtte; eindelijk begon men algemeen te verzekeren, dat mevrouw Van Eden hare dochter terug hield van het huwelijk - in één woord, alles werd verteld, bedacht en geloofd, liever dan het wonderlijke feit toe te stemmen, dat een jong meisje uit vrijen wil, zonder eenige bijkomende reden, ongetrouwd wilde blijven.
Al dat gegis en gepraat kwam Louise wel niet ter ooren, maar toch heel veel er van; hare vriendinnen vertelden haar natuurlijk wat men zeide van dien duitschen vrijheer en dat stille engagement; ook hoe sommigen dachten dat ze alleen een millionnair of adellijk heel hare hand zou reiken - zij vond het heel naar, dat men haar niet met rust kon laten, maar zei dat ze er toch niet om trouwen zou.
Maar hoewel ze het niet bekennen wilde, verveelde het haar schrikkelijk altijd besproken en nu aan deze, dan aan gene uitgehuwelijkt te worden; ze bemerkte het zeer goed hoe men haar met bedekte of onbedekte termen polste over het huwelijk, de mannen en wat dies meer zij, en eindelijk kwam ze tot het besluit om er dan in 's hemelsnaam maar een eind aan te maken!
Nu gebeurde het dat juist in de dagen, waarin Louise

[26:]

tot dit besluit kwam er ook door een ander persoon een besluit werd genomen.
Willem Verstaent, luitenant ter zee, eerste kasse, was teruggekeerd van een reisje naar Oost-Indië, een reisje dat niet onaangenamer of vervelender was dan de reizen op oorlogsschepen meestal zijn, maar hij had in Indië veel last gehad van zijn lever en van heel veel andere dingen, en was teruggekeerd met het onwrikbaar voornemen om wat er ook gebeuren mocht, nooit meer een zeereis te maken.
Dit voornemen nu woont in het hart van zoo menig marineofficier dat, indien ze allen hun plan ten uitvoer konden brengen, onze zeedienst spoedig gebrek aan aanvoerders zoude krijgen, maar - een driejarig verblijf aan land verzoent weer met de zee en het is dan ook geen kleine zaak om op zijn dertigste jaar eene fatsoenlijke winstgevende betrekking vaarwel te zeggen.
Verstaent echter volhardde bij zijn plan en zocht een baantje aan land te krijgen.
Juist was hij druk bezig met hiertoe allerlei pogingen in het werk te stellen, toen hij bij een vriend in Stikkel Iogeerend, daar een van de genoegelijke bals bezocht en zich liet voorstellen aan Louise van Eden. Louise zag er dien avond zeer goed uit, was in een goede luim, hetgeen bij haar veel afdeed. Verstaent hoorde zoo iets van de vijf ton en - hij zocht geen baantje meer, hij had er een gevonden.
Of het een gemakkelijk baantje was, dat zou de toekomst leeren!
Toen hij, na nog een week of zes in Stikkel vertoefd te hebben, om de betrekking van echtgenoot eener erfgename ging solliciteeren, verkreeg hij die. Louise vond den marine-officier heel aardig en heel knap, vooral in de uniform die hem zoo goed stond, mama gaf hare toestemming en waarom zou Louise hem weigeren? Het jongemeisjesleven wordt toch op den duur ook vervelend en zij

[27:]

maakte door te trouwen meteen een eind aan al dat gebabbel en al die onrust over haar.
Zij trouwden - Verstaent tot algemeene bewondering van Stikkel in groot tenue - helaas! vóór iemand er aan dacht, had hij èn groot èn klein tenue afgeschaft en zou Louise hem niet meer zien in de uniform, die hem zoo goed stond.
En nu geeuwde mijnheer en nu geeuwde mevrouw.
Want och! de dagen zijn lang en de liefde is kort; ten minste in huwelijken als het hunne.
Drie maanden nadat luitenant Verstaent zijn ontslag nam uit den zeedienst, kwam het zeeleven hem nog zoo kwaad niet voor en zes maanden na dato was hij het met zichzelf eens geworden, dat het leven op zee naar, maar het leven aan land nog veel naarder is. De bevindingen van mevrouw waren evenmin van zeer aangenamen aard.
De manier, die mama had om hare wenschen te voorkomen, haar op den voorgrond te stellen en iets aangenaams te zeggen, miste Willem geheel; als er geen vreemden bij waren, scheen hij zelden of nooit lust tot praten te hebben, hij leefde geheel voor zichzelf en bekommerde zich zoo min mogelijk om haar, hij bewonderde andere dames - enfin, als ze alles vooruit geweten had. . . .
Wat schoot den heer en mevrouw Verstaent over dan die machtige hulp voor menschen die zichzelf en elkaar vervelen, de conversatie?
Zij begonnen menschen te zien. Mijnheer schonk zeer fijnen wijn, mevrouw gaf prachtige diners en spoedig waren de Stikkelaars het daarvoor eens dat Verstaent een geestige flinke vent was, dien men eens moest benoemen in den gemeenteraad. . . . of zoo iets. . . .
Hedenavond zal er een soupéetje zijn bij de Verstaents, het eerste in dezen winter! De knecht heeft juist de gaskroon aangestoken in de suite, waar de speeltafeltjes reeds gereedstaan, de gastheer rekt zich eens uit op de canapé en gaat dan naar den spiegel om te zien of zijn fraai

[28:]

donkerblond haar ook in de war is geraakt; zijne vrouw schikt de kanten manchetten over de welgevormde hand, en als kort daarop wordt gescheld, neemt beider gezicht den gezelschapsplooi, dat is een vriendelijken opgewekten trek, aan.
De heer en mevrouw Soutens komen binnen. Zij is een alleraardigste brunette, die met een paar heldere kijkers rondziet in de wereld en altijd een ondeugend lachje gereed houdt om bij iedere voorkomende gelegenheid daarin los te barsten. Zij heeft met die kijkers en dat lachje den griffier van de rechtbank, Mr. Soutens, zoo in de war gebracht, dat hij op eens zijn stellig plan om ongetrouwd te blijven vergat en haar hart en hand aanbood, een aanbod waarvoor ze hem jaarlijks haren dank betuigt door het schenken van een flinke spruit
Kort na hen verscheen Florence van Slooten in een allerliefst kleedje, zoo eenvoudig en smaakvol dat het haar nog bekoorijker dan gewoonlijk maakte; ncg wat verlegen en blozend zooals meisjes zijn, die eerst sinds kort uitgaan, maar vroolijk en vriendelijk als bij mama thuis.
Christien Klisdons, een tamelijk leelijk persoontje, maar op wier appelrond gezicht zooveel goedhartigheid ligt uitgedrukt, dat men al spoedig haar leelijkheid vergeet, en de heer Bekvis, van wien niet veel anders te zeggen valt, dan dat hij substituut-griffier is, maken achtereenvolgens hun entrée en compliment. De laatste gast is de heer Twint.
Geen wonder, dat er in de Stikkelsche beau-monde maar zelden iets plaats vindt, waarbij Jan Twint niet wordt geinviteerd. Er komt met hem opeens leven en bezieling in de kamer, die hij binnentreedt en alleen de wijze, waarop hij dat doet, geeft reeds eenige losheid aan het gezelschap.
Van hem geen stijve buigingen, geen deftige entrée de chambre. O Neen! Hij zegt mevrouw Verstaent iets aangenaams, groet de overige dames, alsof hij met haar op zeer intiemen voet is en drukt Verstaent de hand met

[29:]

een hartelijkheid, die noodwendig aan de vriendschap van David en Jonathan moet herinneren, Als de gastvrouw door den heer Soutens wordt in beslag genomen, wendt hij zich tot Florence die met mevrouw Soutens praat,
"lk had niet durven hopen, jufvrouw Van Slooten, ook u dezen avond hier te zien. Wel weet ik dat mevrouw Verstaent een bijzonder talent heeft van partijtjes te organiseeren, maar dat ze zoo schoonheid en geest zou weten te vereenigen… Neen maar, mevrouw Soutens, waarom lacht u?"
"O je weet wel, Twint, dat je mij nooit moet vragen naar de reden van mijn lachen, want ik weet die meestal zelf niet, Maar wacht eens, ik heb je een voorstel te doen!"
"Een voorstel? en mag jufvrouw Van Slooten het hooren, of is 't iets…?"
"O ja, zeker! Ze is er zelve in betrokken, Neen in allen ernst, Twint, je hebt zeker wel iets gehoord van de groote armoe die, nu de winter zoo plotseling is ingevallen, op dit oogenblik in Stikkel heerscht?"
"0 hw mel! dat is rechtstreeks op mijn beurs gemunt! Ik wil het gaarne gelooven, mevrouw, ofschoon ik er niets van bemerkt heb."
"Nu, luister goed! voor ieder complimentje dat ge hedenavond maakt, voor elk vleiend gezegde dat ge doet, zult ge een gulden boete geven - aan de armen."
"Och ja, ja !" roept Florence, "dat is een heerlijke inval. Stemt u er in toe, mijnheer Twint?"
"Zeer gaarne zelfs," zegt Twint met. een schalkschen blik in zijn half toegeknepen oogen, "maar dan moet ge mij eerst op uw woord beloven, dat ge niets doen zult om een vleiend gezegde uit te lokken,"
"Nu ik beloof het u; mijn hand er op!"
Twint neemt het fijne witte handje dat ze hem toesteekt aan en houdt het in de zijne. "Ziedaar nu, ge hebt uw belofte reeds geschonden, jufvrouw Van Slooten, ge wist zeer goed dat ge mij door het toesteken van zulk een

[30:]

handje tot het zeggen van iets vleiends dwingen zoudt."
"Neen, dat geldt niet," roept mevrouw Soutens, "dat zijn uitvluchten!"
"Wat geldt niet?" vraagt Verstaent, die daar even met Bekvis praatte, nu nadertredend.
Mevrouw Soutens brengt hem op de hoogte. "Ik vrees," zegt Verstaent, "dat de diaconie morgen een buitengewone uitdeeling zal dienen te houden, als Twint zijne belofte nakomt!"
"Nu dat zou juist heel gelukkig zijn," meent Florence, "er is zooveel noodig met die kou!"
"Ik wil gaarne zulk eene belofte doen en houden ook," verklaart Twint nu, "maar niet in gezelschap van deze beide dames; ik zou morgen geruïneerd zijn!"
Het om en door elkander loopen, dat meestal plaats vindt in gezelschappen voor men met spelen, muziek maken of eten begint, kan zelfs door de tegenwoordigheid van een Twint niet pleizierig gemaakt worden en het duurt dan ook niet lang voor mevrouw Verstaent hare gasten aan de speeltafel noodigt.
Mevrouw Soutens verklaart luide dat ze een kruk is in het quadrilleeren en het verheugt haar zeer te zien, dat ze niet met haar man aan één tafeltje geplaatst wordt, want, ziet ge, hij is heel lief, maar onder het spelen! . . .
"Waarlijk, mijnheer Verstaent," zegt Florence, met een angstig gezichtje naar hem opziende, "als ik spelen moet ben ik verloren, ik ken er nog maar zoo weinig van."
Mijnheer Verstaent vindt dat alleraardigst; hij verzekert, dat niets zoo prettig is als een partijtje te maken met dames, die er heel weinig van kennen, en Twint - waarschijnlijk dezelfde meening toegedaan - voegt zich ook zeer gewillig bij "de krukken."
Het zijn alles behalve krukken, die het andere partijtje vormen. De heer Soutens is een hartstochtelijk, speler; hij houdt veel van geestige vrouwen, maar ze moeten niet geestig willen zijn aan de speeltafel, hij ziet wel

[31:]

graag mooie meisjes, maar op een avond als dezen vindt hij het van veel meer belang hoe ze spelen dan hoe ze er uitzien, en ofschoon een man van goede manieren, vertelt men van hem, dat hij eens in drift een dame de kaarten uit de hand heeft geslagen, omdat ze een domheid beging.
Nu, hij heeft het dezen avond uitmuntend getroffen. Mevrouw Verstaent speelt bizonder goed; wel maakt ze zich nooit warm bij haar spel, wel toont ze duidelijk dat zo het heel kinderachtig vindt om zich over iets zoo nietigs als een paar fiches te bekommeren, maar ze is nooit verstrooid, ze speelt altijd fijn en berekend.
Christien Klisdons, schoon wat hooger gekleurd dan gewoonlijk, uit vrees van eene fout te begaan, is eene oplettende en hoewel men het zoo oppervlakkig gezien niet denken zou - eene slimme speelster; de heer Bekvis annonceert zelf zelden iets, maar wacht geduldig tot een ander hem als partner roept, hetgeen den heer Souten zeer goed bevalt, daar hij nu ongestoord zijn fraaie spellen kan uitspelen.
Als er ongeveer een uurtje verloopen is, zit Verstaent een weinig voorover leunend op het tafeltje, maar steeds te meleeren, ondertusschen aan Florence verzekerend, dat hij in geen tijden zoo aan het blauw van de Middellandsche Zee is herinnerd geworden, als dezen avond.
Voor een maand of drie zou Florence misschien niet begrepen hebben, wat hij bedoelde, maar nu slaat ze de blauwe oogen neer en vraagt of het niet een prachtig iets is, die Middellandsche Zee?
Verstaent is nu niet lusteloos en onverschillig zooals een paar uren te voren, maar spreekt met vuur en warme bewondering over de heerlijke oorden, die hij op zijne zeereizen bezocht. Het meisje ziet hem onafgebroken aan en vangt de woorden op van zijne lippen en vraagt telkens en telkens weer naar de wonderen van natuur en kunst, die haar zulk een levendig belang inboezemen.

[32:]

Twint van zijn kant houdt ook een spel kaarten in de hand en is reeds geruimen tijd voornemens om te geven, maar geeft niet. In plaats daarvan doet hij een verhaal aan Mevrouw Soutenl, een verhaal dat deze veel aardiger vindt dan spadille en manille.
"Zeg eens, Verstaent," vraagt Twint eindelijk, "hoe lang denk je dat spel te meleeren?"
Verstaent schrikt op. "O neem me niet kwalijk, mevrouw Soutens, ik ben gereed!"
"O neen," zegt deze, "geneer u niet, wij hebben veel te veel pret om weer aan 't spelen te gaan."
Verstaent wendt zich opnieuw tot Florence. "Dan zal het u wel een groot voorrecht toeschijnen, om zooals ik indertijd deed, verre reizen te maken?"
"O ja," zegt Florence met schitterend oog, "als ik zoo hoor vertellen of in reisbeschrijvingen lees van al de pracht en heerlijkheid, die er nog te zien is op de wereld, dan kan ik me haast niet begrijpen, hoe ik in dit kleine, afgelegene Stikkel zoo gelukkig zijn kan."
"U zoudt graag reizen, jufvrouw Van Slooten?" vraagt Twint. "Wel, laat mij dan uw Mentor zijn; ik geloof een buitengewone geschiktheid te hebben voor dien post."
"Maar neem mij dan ook mede, Florence; ik wou zoo graag eens een reisje maken!"
"U ook, mevrouw Soutens," zegt Verstrent, "nu, ik had er ook reeds plan op; we zullen dus maar allen gezamenlijk gaan, nietwaar?"
Dit plan, nader uitgewerkt. vindt luiden bijval; vooral de beiden heeren hebben er dolle pret mede; er wordt geschertst, gelachen, geplaagd; in één woord, men amuseert zich kostelijk.
Aan het andere tafeltje zijn ondertusschen prachtige spellen gespeeld; men heeft precies afgerekend - daar is mijnheer Soutens op gesteld. - Christien zegt tot Bekvis, dat ze blij is het zonder domme zetten is afgeloopen en Bekvis geeft haar gelijk.

[33:]

"Hebt ge gewonnen. Florence?" vraagt mevrouw Verstaent achter den stoel van het jonge meisje komend.
"Ik weet waarlijk niet, mevrouw," antwoordt deze blozend, "'we hebben meer gapraat dan gespeeld."
"Ik heb gewonnen, Louise," zegt Verstaent, "een allerliefst reisgezelschap voor den volgenden zomer."
"Mevrouw, wij noodigen u bij dezen uit om ook van de partij te wezen," roept Twint uit.
"We zullen er eens over denken," zegt mevrouw Verstaent, "maar me dunkt, dames, we moeten voor we dien tocht aanvaarden ons een weinig versterken."
De heer Verstaent geeft nu mevrouw Soutens den arm, de anderen volgen en eenige oogenblikken later is het gezelschap aan het souper gezeten.


inhoud | vorige pagina | volgende pagina