Annie Foore: Florence's droom 's-Gravenhage: Henri J. Stemberg, 1880 Guldens-editie, vierde dr. (oorsp. 1872)
[76:]
VIII.
Drücke den preil zu schnelle nicht ab, der nimmer zurück kehrt: Glück zu rauben, ist leicht; wvieder zu geben so schwer, HERDER.
De heer en mevrouw Verstaent zien elkaar gewoonlijk het eerst aan de koffietafel; niet dat zij het des ochtends zoo druk hebben, maar mevrouw staat eerst tegen elf uur op en mijnheer - die wat vroeger op is - heeft de twee uur die voor koffietijd verloopen moeten, geheel noodig voor het maken van zijn toilet. Hij heeft echter alle eer van de moeite die hij zich op dat punt geeft; geen baard is onberispelijker geknipt en geschoren, geen blonde krullebol netter opgemaakt, geen witte handen of lange nagels zoo aristocratisch gesoigneerd als die van den heer Verstaent. En wat zijn kleeding, zijn linnen, ja zelfs zijn laarzen aangaat, het is alles zoo fijn, zoo volmaakt naar den laatsten smaak, het sluit zoo juist om de bevallige, welgevormde gestalte, dat menige parijsche dandy bij hem moet achterstaan. Mevrouw verschijnt meestal in negligé, nog een weinig vermoeid van de partij die ze den vorigen avond heeft bijgewoond, tamelijk lusteloos en gedrukt door liet vooruitzicht op den langen dag, die voor haar ligt, of peinzende op een middel om dien zoo min mogelijk vervelend door te brengen. Zoo hun huisknecht denkt - hetgeen men haast zou gaan betwijfelen, als men het strakke en volkomen beteekenislooze van zijn gezicht in aanmerking neemt, - zoo hij echter denken kan, zal hij wel tot de overtuiging komen dat men meer slaap krijgt, door te slapen, want hoewel zijn meester en meesteres van den dag een nacht maken,
[77:]
geeuwen en gapen ze toch bij hun ontbijt, alsof ze in geen vier en twintig uur een oog geloken hadden. Mijnheer zinkt, zoodra het dejeuner is afgeloopen, achterover in zijn stoel, die daartoe zeer geschikt is, en zit met zijn sigaar en courant tot het tijd wordt om naar de societeit te gaan, waar van hij een trouw bezoeker is; mevrouw gaat ondertusschen naar hare kleedkamer en komt vooreerst niet terug. "Zal mevrouw ook rijden van ochtend?" vraagt Karel als ze wederom beneden komt in een even rijk als smaakvol toilet. "Neen, vraag eens aan mijnheer...." "Mijnheer is zoo even uitgegaan." "O zoo? nu, als er soms visite komen mocht, ik heb geen belet." Mevrouw treedt nu haren prachtigen salon binnen - de temperatuur is daar juist zooals men zich die op een kouden Januaridag wenscht; een groot vuur brandt vroolijk in den open haard, gemakkelijke stoelen, uitgezochte boekwerken, een groote vleugelpiano, alles biedt genoegen en verstrooiing en toch - ziet de jonge vrouw met een zucht van verveling naar de pendule. Ze zet zich op de canapé, spreidt haar ruischend kleed uit en neemt een boek op. 't Is een fransch romannetje, dat de heer Soutens haar als zeer amusant heeft aanbevolen, maar och - eigenlijk vindt mevrouw Verstaent romans zulke vervelende dingen. Altijd weer die beeldschoone vrouwen, zoo mooi als men ze nog nooit heeft gezien en met zullte buitengewone idées, zulke bizondere beginselen, dat ze door den lezer niet begrepen of miskend worden; die mannen zoo trouw, zoo edel, zoo zelfopofferend, als men ze nog nooit het genoegen had te ontmoeten - het wordt zoo schrikkelijk eentoonig! De schrijver van den roman door den heer Soutens aanbevolen,.. heeft zijn lezeres nu reeds twee deelen achtereen in twijfel gelaten of de heldin - die getrouwd is en
[78:]
natuurlijk niemand ondragelijker vindt dan haar eigen man en niemand zoo beminnelijk als juist hem, dien ze van alle mannen op de wereld het minst beminnen moest,- zich zal laten overhalen om den laatsten te volgen. ln het begin van het eerste deel gaf ze reeds duidelijk blijken van daartoe zeer veel lust te gevoelen en mevrouw Verstaent, in de meening verkeerend, dat monsieur Arles zeer veel op madame d'Elpeine vermocht, twijfelde niet of de zaak zou spoedig haar beslag krijgen. Maar madame d'Elpeine draaide er zoolang om heen, dat men waarlijk wenschen moest haar een definitief besluit te zien nemen; dan wist monsieur Arles waar zich aan te houden en - het boek was meteen uit. Mevrouw Verstaent besluit om maar eens een honderd bladzijden over te slaan; het zou niet hinderen, dacht ze. Op pagina negenhonderd vier en zestig ziet ze dat madame d'Elpeine onder vele tranen en zuchten zoo ver gekomen is dat ze Er wordt geklopt. Karel dient "jufvrouw Klisdons" aan en mevrouw sluit haar boek. Mevrouw Klisdons heeft dezer dagen haar pensioen ontvangen hetgeen voor een oplettend oog zeer merkbaar is aan zekere verbeteringen in de toiletten der jonge dames, Euphrosine heeft zich een witte voile aangeschaft - hij heeft haar eenmaal toegefluisterd dat eene gesluierde vrouw dubbel bekoorlijk is, - en Georgette heeft de grasgroene handschoenen gekocht, waarvan nu eene in mevrouw Verstaents hand rust. De begroeting tusschan de beide dames is zeer hartelijk; onder de vele intiemes van Georgette bekleedt mevrouw Verstaent eene groote plaats. Het verwondert Louse zeer dat ze haar lieve vriendin in zoo langen tijd niet heeft gezien en Georgette verzekert dat ze haar gaarne reeds veel eerder bezocht had maar och! - met zoo'n drukke conversatie als zij heeft, is men geen meester over zijn tijd. Nu van die, dan van gene invitaties; hier
[79:]
een condoleantie, ginds een felicitatie-visite te maken, nu voor een vriendin iets in de huishouding, dan weer voor een ander iets in de luiermand te werken, o, men weet niet hoeveel drukte zoo'n uitgebreide conversatie geeft." "Nu maar 't is toch heel pleizierig om overal zoo welkom te zijn," meent Louise. "O ja, zeker, maar op dat punt zijn alweer uitzonderingen. Zoo kwam ik van ochtend bij Annet Soutens, - ik moest er zijn voor die loterij, je weet wel! en ik kan je niet zeggen hoe ik het er vond. Annet was niet gekleed, de kinderen schreeuwden, de geheele kamer lag overhoop - enfin, 't was verschrikkelijk! En wat doet ze? In plaats van zich te verontschuldigen over zoo'n on tvangst, geeft ze me ternauwernood een stoel en zegt, dat ze me onmogelijk spreken kan, want dat ze ergens mee bezig is. En alsof dat nog niet genoeg was, voegt ze er bij, dat ze ochtend visites het verderf vindt voor de huisvrouwen en niet weet waartoe het dient elkaar op ongelegen uren te komen verhinderen in nuttige werkzaamheden " "Foei, foei! Ja, Annet kan schrikkelijk lomp zijn. En wat een idée om 's morgens om halfdrie nog niet gekleed te wezen ze heeft wel een excuus in al die kinderen " "Maar een nette vrouw is toch op het visite-uur gekleed. En dan je weg te sturen als men door zulk een weer komt, neen, 't is verschrikkelijk!" "'t Is buitengewoon koud vandaag, niet waar? Vooral de wind is zoo scherp, hoor ik." "Och, 'k vind het niet erger dan gister. Maar wat duurt die vorst lang van 't jaar; 't is waarlijk een buitenkansje voor de schaatsenrijders Verstaent is zeker ook weer naar 't ijs?" "Neen, hij heeft er volstrekt geen pleizier meer in. Och, je weet, zijn liefhebberijen zijn nooit van heel langen duur."
[80:]
Het gezicht van Georgette wordt eenigszins peinzend. "Zoo, zoo, en heeft hij er zoo op eens den lust toe verloren...? Dat is toch vreemd, niet waar?" "Ja, op eens nu niet. Maar sinds dat ongeluk met dien schipper ging hij er niet gaarne meer heen. Dat was ook een naar geval, niet waar?" "Wèl naar," zegt Georgette en zwijgt een oogenblik als om hare gedachten te verzamelen. Dan richt ze haar doordringenden blik op Louise en gaat voor: "'t Is vreemd hoeveel impressie dat ongeluk heeft gemaakt; verbeeld je, Florence van Slooten moet er zulk een schrik van hebben gekregen, dat ze geen voet meer op het ijs heeft gezet." "Zoo waarlijk? nu 't zal dan ook wel iets akeligs geweest zijn, dunkt me." "Och ja, en op zoo'n overspannen schepseltje, dat buitendien toch reeds zenuwachtig is, maakt zoo iets natuurlijk nog meer indruk dan op een ander." "Is die kleine Flore zoo zenuwachtig? he, dat wist ik niet!" "Zenuwachtig is nu misschiet ook het rechte woord ook niet. 't Is meer iets overdrevens, iets dweepachtigs in al wat ze zegt of doet. Och, het is het meisje haar schuld eigenlijk niet; mevrouw Van Slooten heeft haar zoo'n vreemde opvoeding gegeven en die Duitsche school heeft er natuurlijk ook geen goed aangedaan. 't Is bij hen alles, poëzie en muziek, bloemen-en vogeltjes; daarenboven is de verhouding tusschen Florence en haar mama bepaald bespottelijk overdreven - in één woord de menschen leven in een denkbeeldige wereld en hebben geen begrip van practisch denken of handelen." "'t Is wel ongelukkig!" "Ja, en 't zal hun natuurlijk in allerlei moeielijkheden brengen. Hoe dwaas en kinderachtig heeft Florence zich nu bijvoorbeeld weer aangesteld dien ochtend op het ijs. Verstaent heeft het je zel,er wel verteld?"
[81:]
"Zoo iets er van ten minste, maar...." "Nu, hoe vondt je het, om op een half uur afstands van de stad je schaatsen uit te doen en op die manier den heer die met je rijdt, te dwingen om je thuis te brengen? En dan gearmd!" "Gearmd?" herhaalt Louise met een blos. "Welzeker! O, heeft Verstaent je dat niet gezegd? Het heet dat hij haar steunen moest, omdat ze door den schrik als verlamd was. Een mooie grap!" en Georgette lacht, maar haar lach klinkt niet zeer aangenaam. "Je bedoelt toch niet dat Florence. . . .? och kom!" en mevrouw Verstaent beproeft ook te lachen, maar ze blijft halverwege steken. "Nu, zeg maar ronduit hoe je't meent! Georgette," begint ze weer na een pauze. "O neen, neen, in 't geheel niet! Ik dacht dat je alles van de zaak afwist maar nu ik zie Brisons la dessus. Vertel me liever eens, wat lees je daar? L'histoire d'une jeune femme? Nog al boeiend?" "Zoo - maar je begrijpt, Georgette, dat, nu je mijn belangstelling eenmaal hebt opgewekt, ik je niet zoo gaan laat. Zeg me dus ronduit " "Waarlijk, Louise, ik geloof dat het beter is er over te zwijgen." "Ik geloof," zegt de jonge vrouw op driftigen toon, "dat het beter is op eens een mes in de avond te steken dan er mee om en om te woelen in het vleesch. Je weet, dat ik op dit punt geen scherts versta, je weet dat ik het niet kan verdragen, als er maar iets van dien aard gedacht wordt!" Louise's oogen vonkelen en hare wangen zijn hooggekleurd als hare vriendin schertsend begint: "Mijn hemel, je zult zoo'n kleinigheid toch zoo hoog niet opnemen je wist het toch ook wel, voor ik er een woord van zeide,of heb je 't misschien niet opgemerkt dat Verstaent zoo zoo kijk toch niet zoo verbaasd, Louise, dat Verstaent zoo epris van haar is."
[82:]
"Verstaent. . . . van Florence ?" stamelt ze. "Ja, zie je, ik vertel je alleen wat mij gezegd is." "Gezegd? Mijn hemel, is het dan een stadspraatje!" "O neen, wees gerust! Ik heb alles gedaan om de zaak te sussen en het is dan ook reeds doodgebloed. O, je weet niet hoe het me hindert, Louise, dat je beste goeie man zoo op de praat wordt gebracht door de coquette kuren van dat schoolkind. En dan - zulke dingen te moeten aanhooren, ik, die maar al te goed weet hoe gelukkig je met je man zijt en wat een intiem paartje jullie altijd waart." Louise verwondert zich hoe haar vriendin zoo zeker kan wezen van iets dat ze zich zelve volstrekt niet bewust is. "Neen," voegt Georgette er met innige verontwaardiging bij, "ik zou het niet kunnen verdragen, dat het huwelijksgeluk van mijne vrienden op zulk een manier in opspraak kwam, dat die nobele Verstaent zoo belasterd zou worden en mijn lieve vriendin bespot en beklaagd, omdat zoo'n ijdeltuit, zoo'n nest... ." "Maar weet je nu iets met zekerheid, Georgette? Want, al kon ik het van mijn man ook gelooven - wat ik niet kan (dit gaat met een zucht gepaard) dan zou ik toch nooit zoo iets kunnen denken van haar! Ze is zoo kinderlijk, ze ziet er zoo onschuldig uit met dat lieve gezichtje " Georgette staat op als iemand die beleedigd is. "Je moet het vooral niet gelooven, omdat ik het zeg, Louise. Het kan heel goed zijn dat ik me vergist heb dat heel veel menschen zich vergissen Ik hoop het van harte!" "Ga je nu reeds weg?" "Ja, ik heb mijn plicht gedaan. Ik weet wel, het is altijd een heel ondankbaar werk om zulke jobstijdingen te brengen, maar ik wou niet dat je het van een ander hooren zoudt - we zijn toch altijd zulke intieme vriendinnen geweest."
[83:]
"O ik vind het heel lief van je," zegt Louise vriendelijk, "maar je zult me niet kwalijk nemen als ik je zeg, dat ik het alles voor laster houd." Georgette verliet hare vriendin om nog andere visites te maken en daar te vragen of men nog niets gehoord had van Florence en Verstaent, en dan te vertellen hoe bleek die arme Louise werd, toen de naam van het meisje werd genoemd en dat Verstaent haar niet eens had verteld van die scène bij 't schaatsrijden. Een andere vrouw zou misschien bedroefd geweest zijn en geschreid hebben, na zulk een bezoek, Louise Verstaent niet. Met driftige schreden, de vuisten gebald, de bleeke lippen vast opeengeklemd, loopt ze haren salon op en neder. "lndien het waar was indien het waar kon zijn! Maar neen, neen! Daar is Verstaent de man niet naar! Egoïst in de hoogste mate, onverschillig - ja, dat is bij, maar hij is te veel den man van eer, hij heeft te veel verstand, te veel kalm doorzicht, om zich zelf en zijne vrouw zoo op de praat te brengen. En Florence Florence met haar engelengezichtje, zij met haar zachtheid en halfkinderlijke verlegenheid.. .. onmogelijk! Maar indien het nu toch waar was indien ! ha! Zich te baden in de weelde, die hij zich met mijn geld verschaft, dagelijks te genieten van den rijkdom, dien hij door mij verkrijgt - en mij niet eens te eeren? Mij, zijn vrouw, tot een voorwerp van beklag en spot, ons huwelijk onze onderlinge verhouding tot het praatje van de stad te maken - ellendeling die hij is! En moest ik daarvoor mijn vrijheid, mijn vroolijk jongemeisjesleven opofferen - daarvoor om vernederd, om bespot en beklaagd te worden, om zulk een kind, zulk een onbeduidend schepseltje aan mij te zien voortrekken - O, indien mama het wist - indien het haar ter ooren ter kwam " "Mevrouw, de tafel is gedekt en mijnheer is thuis." "lk kom."
[84:]
Verstaent, reeds in de eetkamer aanwezig, ontvangt zijn vrouw met een vriendelijk knikje; hij is zeer goed geluimd, want niet slechts heeft hij op de sociëteit hoogst genoegelijk gepraat en gespeeld, maar hij zag ook daareven zijn lievelingskostje opdragen - de oud zee-officier toch is volstrekt niet onverschillig omtrent het eten en dineert elken middag met het meest epicuristisch genot. Hij vindt daarenboven dat zijn vrouw er heel goed uitziet met dat blosje op de anders bleeke wangen en zegt iets dat op een komplimentje gelijkt; mevrouw glimlacht flauwtjes, overigens is hij zoo geheel verdiept in het verorberen van het lekkere middagmaal, dat hij niet opmerkt hoe zij volstrekt niets gebruikt, maar zenuwachtig haar brood verkruimelt tusschen hare vingers. "Ook iets nieuws?" vraagt hij, als het dessert is gedragen en Karel heengaat. "Neen, niets," zegt Louise. "Och neen, wat zou er in zoo'n gat als voor nieuws zijn " "Wel, in Stikkel moet er toch even goed eens iets voorvallen, als in andere plaatsen." "Dat kan wel zijn, Louise. Maar nieuws, in den letterlijken zin van 't woord is het daarom toch voor de Stikkelaars nooit. Want stel je nu voor dat er een bankroet, een schandaal of een engagement plaats vindt, dan heeft men daar toch reeds zoolang vooruit over hooren praten, zoo dikwijls de mogelijkheid of onmogelijkheid er van hooren betwisten of bewijzen dat, als het eindelijk gebeurt, het volstrekt niets nieuws meer is. - Och, geef me eens een appel; dankje. Die appelen worden minder, hoor! zie eens, die begint waarlijk reeds te rotten." "Zoo? nu, ik zal er eens met de meid over spreken." Er volgt een lange pauze; mevrouw neemt een stukje gember, mijnheer bedankt. "Ben je ook nog uit geweest van ochtend?"
[85:]
"Neen; ik heb eerst wat gelezen en toen Georgette Klisdons bij me gehad." "O zoo? Nu, dan zul je toch zeker wel wat nieuws gehoord hebben! Over wie had ze 't van daag?" "Over niemand. O ja, ze heeft iets van Annet Soutens vertelt.... En dan sprak ze ook nog even over Florence van Slooten." "Natuurlijk; er is geen oude vrijster op aarde die dat kind met rust zou kunnen laten." "Je vergist je Verstaent, als je denkt dat Georgette niet lief over haar sprak. Integendeel! Ze vertelde me alleen maar dat dien ochtend waarop dat ongeluk is gebeurd, Florence zoo geschrikt en zenuwachtig was -" "Zoo? wist zij dat ook al!" "Ja dat wist ze en nog veel meer!" "Nog veel meer? wel! wel! Nu, Louise, geef me dan toch maar een stukje gember - ik heb nog al stevig gedineerd - Neen. niet zoo veel! dit is voldoende. - Wel, wel, wist ze nog veel meer? Eén ding verwondert me altijd sterk van je vriendin - dat ze zich niet aan het hoofd van een nieuw Stikkelsch dagblad plaatst. Het zou waarlijk interessant kunnen worden als ze het bijvoorbeeld op deze manier inrichtte: Rubriek, Stadsnieuws 5 Januari. Men merkte heden op dat F. v. S. - een jonge dame die door haar schoonheid en beminnelijkheid den nijd van alle vrouwen opwekt - zeer zenuwachtig was. - 7 Januari. Sedert twee dagen deed men de ijverigste nasporingen om te ontdekken welke de reden was van bovengemelde zenuwachtigheid en men meent nu met zekerheid te kunnen mededeelen, dat ze veroorzaakt werd door de...." "Door de tegenwoordigheid van haren aanbidder, den heer Willem Verstaent", vult Louise aan op scherpen, bijna snerpenden toon. "Hé . . . . . ?" mijnheer ziet op en verbaast zich over den blik, dien hij ontmoet, "O zoo, moet het dien weg op? Ach, laat me dan eerst een sigaar opsteken." Verstaent
[86:]
haalt zijn sigarenkoker uit, maakt een vlammetje en werpt zich dan achterover in zijn stoel met de woorden: "Ga nu je gang maar, Louise!" De lippen der jonge vrouw zijn wit van moeielijk betoomde drift, haar oog fonkelt en krampachtig klemt ze baar servet tusschen de bevende vingers. Mijnheer ziet haar van ter zijde aan. "Mijn lieve Louise, denk om je spijsvertering. Docter Welta zegt dat niets zoo nadeelig is als zich na het eten driftig te maken." "O, maak je niet ongerust. Indien ik me ergens driftig over wilde maken, dan zou het zeker niet zijn over het gedrag van mijn man." "Het doet me plezier dat te hooren." "En nog veel minder over hetgeen er tusschen hem en die jufvrouw Van Slooten mocht bestaan." "Zeg maar Florence, dat is minder omslachtig." De kleine voet van mevrouw Verstaent stampt op den grond. . . . "Willem plaag me nu niet. Zeg liever dat er niets van waar is, dat het alles leugens zijn." "Wat bedoel je toch, kind? Het zijn geen leugens, het is de zuivere waarheid. Het meisje was dien ochtend heel zenuwachtig." "En het is dan ook waar, dat je haar hebt thuisgebracht . . . . .? Gearmd?" "Juist; en het is ook waar, dat ik haar een naïf kind vind, met een gezichtje...." "Verstaent!" "O, nu begrijp ik het! 't Oude liedje, mevrouw is jaloersch!" "Jaloersch, ik! Op zoo'n kind!" En met een hoonenden lach voegt ze er bij: "Je weet, Verstaent dat men alleen jaloersch is van iemand, dien men liefheeft en je weet ook dat hoewel we nog zoo kort getrouwd zijn...." "Noem je dàt kort? Mijn hemel kind! 't is haast drie jaar!" "Ofschoon we dan betrekkelijk nog zoo kort getrouwd
[87:]
waren, was het lang genoeg voor mij om te weten dat we elkaar geheel onverschillig zijn," "Geheel onverschillig - dat is nu wat sterk! Wat mij ten minste betreft, Louise, ik mag je graag lijden," en de liefhebbende echtgenoot schudt zeer zorgvuldig de asch van zijn sigaar. "Nu, dat doet ook niets ter zake! Je zult toch niet dwaas genoeg zijn om te meenen, dat ik over dat kind praat, omdat ik haar als mededingster vrees." "Ja, dat dacht ik nu eigenlijk." "Volstrekt niet. Ik heb gelukkig geleerd mij zelve te waardeeren en beschouw zulke wezentjes uit de hoogte van mijn standpunt als getrouwde vrouw. Wees ook niet bang, Verstaent, dat ik je mijn liefde zal opdringen of naar de uwe verlang. Dat laat ik over aan vrouwen, die uit liefde gevraagd zijn en - niet om bijredenen. Maar ik eisch - en ik meen daartoe het recht te hebben, dat mijn echtgenoot zich als een fatsoenlijk man gedraagt, dat hij den naam, waaraan hij den mijnen verbond niet door het slijk sleuren zal. In éen woord Verstaent ik vraag niet om je liefde, ik behoef ze niet, maar ik wil dat je den schijn zult bewaren, dat je mij voor de wereld zult eeren. Heb je me begrepen?" "Zoo ik er niet geheel achter mocht zijn, zul je me nog wel eens nadere inlichting geven, niet waar?" Er volgt eene stilte, slechts gestoord door de heftige ademhaling van Louise. "Willem," - en ze treedt dichter op hem toe, terwijl haar stem nauwelijks hoorbaar is, zoo kookt en bruist het in hare borst, "Willem, toen ik je trouwde wist ik wie je waart; maar dat je de vrouw, wier geld je hebt vermeesterd, onder den schijn van haar lief te hebben, zóó zoudt behandelen, dát had ik niet kunnen gelooven! Ik dacht toen nog dat een officier een man van eer was, maar je schijnt te gelijk met den degen ook je eer te hebben afgelegd, anders zou je me ontzien - al was het
[88:]
dan maar omdat je leeft van mijn fortuin - al was het dan maar - als middel van bestaan als geldkist!" De donkere blos die over het gelaat van den jongen man vliegt, de krampachtige wijze, waarop hij zijne handen in elkaar klemt, getuigen dat hij haar heeft verstaan en begrepen. ook al antwvordt hij door woord noch blik. "Duivelin," mompelt hij als zij met statigen tred de kamer heeft verlaten - "je hebt het zelf gezegd, je behoeft mijn liefde niet - waarom zou ik mij dan nog ontzien om te doen waar ik lust toe gevoel....? Mij dat te verwijten... Groote God! hoe heb ik me toch ooit zoo kunnen verkoopen...? indien ik me verkoopen moest, waarom dan aan zulk een vrouw!?" De knecht treedt binnen om de tafel af te nemen. "Laat die flesch staan, Karel!" De beteekenislooze zet de flesch naast zijnen heer en deze blijft er mee alleen.
inhoud | vorige pagina | volgende pagina