doorzoek de gehele Leestrommel
Leestrommel
Leestrommel

a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

Anne Busken Huet-van der Tholl: Brieven aan Sophie Potgieter


Kramat, 25 April 1869

Lieve Sophie,

Wat hebt gij een aardig ochtendje te Utrecht doorgebragt. Wat was ik gaarne van de partij geweest! Dat het huiselijk leven van Quack en zijn vrouwtje u aan Sorghvliet doet denken, dat is geen affront; integendeel. Doch dat een Gerrit ons zou komen zwartmaken bij u, en ons verdringen, dat gaat niet aan!- De lieve Quck, ook al met zoo'n "Prof." voor zijn naam; daaraan kan ik nog niet wennen; het frappeerde mij toen ik de inhoudsopgave van den Gids nazag. - "Prof." voor den naam van van der Wijck bijvoorbeeld, cela nu jure pas; doch voor dien van Quack, dat is bijna heiligschennis. - Het deed mij goed aan het hart uit den brief van M.[ijnheer] P.[otgieter] te vernemen, dat men reeds weder met zooveel natuurlijkheid over Huet begint te spreken, en dat men het tijdstip, om sommige dingen te zeggen, inderdaad door hem nog zoo slecht niet gekozen vindt. Och ja; over ons hoofd is een storm heengegaan zooals nog nooit te voren, en zie, geen haar nog is er op zijn hoofd gekrenkt; integendeel, hetgeen in Holland op zijn kruin wat begon te dunnen, dat komt hier weer aan; [zodat] als ik hem plagen wil, ik hem vergelijk bij Mirebeau met zijne onvergankelijke leeuwenmanen.-

Het is heden zondag en Gideon is uitgereden naar Mevr.Terville. Ik wenschte wel dat gij hem eens zien kondt bij zulk eene gelegenheid. Het rijtuig met onze lieve schimmeltjes komt voor. Sinjo komt te voorschijn uitgedoscht keurig in het wit, met een rood képi, afgezet met blaauw en goud, op het hoofd; om den hals, inplaats van een dasje, draagt hij een rood zijden lint, waaraan bevestigd is een echte Friedrich d'or: de orde van den rooden adelaar, volgens hem; over de borst kruist zich een breeder hemelsblaauw lint: het groot kruis van den Kouseband; in de hand houdt hij een fraai bouquêt voor Mevr.Terville. Koetsier en palfrenier wachtten zijne bevelen; en zijn eigen jongen, gedoscht in een wit baaitje, afgezet met rood, zet zich aan zijne voeten neder: allersierlijkst om te zien. Het is inderdaad voor een kind niet onaardig, ook dit leven te hebben meegemaakt.-
Ik sprak u laatst van zijn gelukkig te pas gebragt citaten: van de week kregen wij eenige heeren te dineren. Terwijl ik bezig was eenige bestellingen daarvoor te doen, kwam hij er eensklaps tusschen, zeggende, Moesje,
"Och, zij zouden zeker sterven,
Als gij hen zoo lang woudt voeden.
Tot zij niet meer konden schreeuwen."
Wat een mal jongentje, vindt gij niet? -

Tweemaal achtereen een brief van u! Ik wist niet wat ik zag; ik dank er u hartelijk voor en verzoek u zoo voort te gaan, daarmede weet gij is de ziel verblijd.
Uwe getrouwe Anne.


inhoud | vorige pagina | volgende pagina