doorzoek de gehele Leestrommel
Leestrommel
Leestrommel

a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

Netty Munniks de Jonge: 'Baboe Pikkie. Schets uit 't Indische leven'.
In: Nederland. Verzameling van oorspronkelijke bijdragen door Nederlandsche letterkundigen.
Onder red. van Mr. M.G.L. van Loghem. Amsterdam: Lohman & Funke, 1901 (eerste deel)


[267:]

Haar eigenlijke naam was Sati. Ze had man en kinderen. Haar zoons en dochters waren allen getrouwd; haar man woonde bij een van hen in. Hij had 'n val gedaan, was daardoor niet in staat langer te werken. Zij gevoelde zich nog jong en krachtig, ging liever uit dienen dan afhankelijk te zijn van een der kinderen.
Henk was vijf en Bob drie jaar, toen ze bij de familie in dienst kwam als „baboe sinjo." [ Meid voor de jongens]
Haar voorgangster had mevrouw weggejaagd, omdat ze tot de ontdekking kwam, dat baboe de kinderen bang maakte, ze allerlei griezelige spookgeschiedenissen vertelde, wanneer ze wild en rumoerig waren, baboe ze niet zoet kon houden. Uit angst waren ze dan zoo stil als muizen, durfden zich niet te verroeren, kropen zoo dicht mogelijk tegen baboe aan, klemden zich aan 'r vast, met bange oogen om zich heen loerend, meenende elk oogenblik dat verschrikkelijke te zien, 'n grijzzende mömök. [Spook]
Ten laatste konden zij 't niet langer uithouden, één van beiden gaf 't sein, 'n met-alle-kracht-vruchteloos-ingebouden snik; de andere, als bevrijd-van-beklemming, viel in met luid geschreeuw, de mond wijd opengesperd, de vuistjes in de oogen

[268:]

Z'n broertje, opgelucht na 't hooren van leven, afbrekend die klein-makende stilte, overstemde 'm met grooter geweld.
„Diëm!... [Stil] gebood baboe; diëm!... zeg 'k... Kijk!... daar! daar heb je 'm daar staat hij, brrr! de momok!"...., en ze wees naar de donkere gang-gaping.
„Als je je niet stil houdt, komt die vannacht bij je in bed, wacht maar !....
Plotseling brusk staakten ze 't geschrei, de oogen wijd-open met tranen-geglim, de gezichtjes hier en daar vuil-beplekt. Nu en dan 'n lange snik, lang ingehouden, ten laatste niet meer kunnend gesmoord in baboe's schoot
Mevrouw wist niets van die bang-makerij af.
Henk en Bob wachtten 'r zich wel voor, Ma die momökgeschiedenissen te vertellen, vreezende baboe's bedreiging:
„Djangan bilang [Zeg 'r niets van aan Mama.] Mama; anders! wee je gebeente de mömök zal je meepakken, zoo waar, als 'k leef!"
Door louter toeval was Mama 'r achter gekomen en toen subiet moest baboe weg.
Nu kwamen de verhalen los:
Bovendien sloeg en kneep baboe hen, stilletjes als niemand 't zag, dreigde met de momok, wanneer ze schreiden.
Op straat, op de wandeling, was Bob vooral vaak 't slachtoffer van baboe's booze bui geweest.
Als 't kind niet loopen wilde, werd 't ruw bij 't armpje meegesleurd en met spookgeschiedenissen bang gemaakt.
'n Wantrouwen tegen baboes in 't algemeen, rees toen bij Ma ma op. Ze duldde geen meid meer bij haar kinderen, die arme schapen; ze zou nu heelemaal zelf voor ze zorgen....
Dit duurde zoo een tijd, maar door de komst van no. 3, werd 't Mama toch te druk. Alvorens de nieuwe gedienstige werd aangenomen, had Mevrouw 'r op 't hart gedrukt, de kinderen vooral niet bang te maken, 't Woord momök mocht

[269:]

volstrekt niet gebezigd worden. Wanneer Mevrouw ook maar iets hoorde van dergelijke verhalen, dan zou ze baboe direkt den dienst opzeggen. Mevrouw zou elken dag de sinjo-sinjo [Jongens.] ondervragen, daar kon baboe verzekerd van zijn.
„Masah 'nja, kan kassian, mësik këtjil!" [Hoe is 't toch mogelijk, Mevrouw, ze zijn nog zoo klein, men moet 'r medelijden mee hebben.]
Dit gezegde op zacht-medelijdenden toon, had 'n gunstigen indruk gemaakt, ook Sati's gezicht met de goedige, vriendelijke uitdrukking in de oogen
Henk en Bob hielden al dadelijk van 'r; ze kon zoo prettig met ze spelen, geduldig vervullend al de haar-door-hen-opgelegde baantjes. Zij ook vond de kinderen aardig, maar haar djantonghati [Lieveling.] was toch 't kind, dat ze zag geboren worden.
Ze had z'n eerste levenskreetje gehoord, 'm z'n eerste badje gegeven, 'm z'n eerste kleertjes aangetrokken, den kleinen Victor, bij verkorting Vikky, door haar „Njo Pikky" genoemd.
Zacht, als was ze z'n eigen moeder, verzorgde ze 't kind, bleef den geheelen nacht op, als 't lastig was, nam 't in haar slendang, onvermoeid op en neer loopend, susseud en zingend:
„Nina-boboh.... Nina-böböh".... [Slaapliedje.]
Ten laatste werd ze geheel aangesteld voor de verzorging van 't jongste kind, omdat niemand zoo handig en zacht was, als zij — kreeg ze den bijnaam van „baboe Pikkie."
Met trots — nog trotscher misschien was ze dan Mama zelf — zag ze 't kereltje grooter en sterker worden. Ze verheugde zich over z'n eerste gekraai, ontdekte 'teerst van allen z'n eerste tandje.
Niet gelukkiger was ze, wanneer 's middags op de wandeling, haar anak [Kind] de attentie had getrokken van njo-nja, njo-nja, [Dames.] ze door haar werd aangehouden:

[270:]

„Ach, baboe, wat 'n snoes van 'n kind, wat 'n mooie krullen, en groote oogen; van wie is 't en hoe oud is't?"...
Dan zon-straalde 't gezicht, als ze Mama vertelde, dat mevrouw die en die niet gelooven wilde, dat njo Pikkie nog geen jaar oud was, zóó groot en dik vonden ze 'm.
Van haar leerde Vikkie kruipen.
Zelf' lag ze naast 't kind op 't matje, 't de bewegingen voor doende. Van haar ook kreeg hij z'n eerste spreeklessen. Met 't grootste geduld herhaalde ze telkens weer:
„Pa-pa..., ma-ma.... ta-ta. ..." was in de wolken over de eerste wat-beteekenende woordjes van 't jongske.
Weldra was 't op straat, als 'r heeren en dames voorbijkwamen en naar 't ventje keken:
„Ajo, Pikkie! kasi tangan sama tanta; '[Geef tante 'n handje.] bilang, da Oom !" [Zeg, dag Oom.] verrukt als 't kind 't handje groet-zwaaiend, 't mondje-inlach, stamelde:
„Dag Oom ; dag tata !"....
Ze was getuige geweest van z'n eerste paar schoenen, z'n eerste broek, al die teekenen van vooruitgang op Njo Pikkie's levenspad.
Toen hij ingeënt werd en lastig, toen de pokken opkwamen, was zij 't voornamelijk, die 'm troostte en suste, met gelatenheid z'n booze driftbuien verdragende.
Mama, niet zoo geduldig, maakte zich boos, sprak Vikkie bestraffend aan, als hij om zich heen sloeg en baboe schopte in 't gezicht.
„Mag niet, Vikky! Pas op hoor!'' zei Ma, zette groote oogen op.
„Laat 'm maar, mevrouw, antwoordde baboe zacht; h'ij doet me geen pijn, wérkelijk niet. Kassian, 't kind is ziek, anders is hij toch zoo lief, z'n hart zoo lembëh. [Zacht.:]

[271:]

„Hij is wel 'ns driftig, maar ach, zoo gauw weer goed."...
De dag brak aan, dat Vikky voor 't eerst naar school ging. Vóór dien tijd, had hij les gehad bij Mama, net als Henk en Bob. Ze had 'm streepjes leeren trekken — eerst gewone rechte, daarna moeilijke met dunne- en dikke halen.
Baboe Pikkie had zich erg voor die eerste produkten geïnteresseerd, eindigde ten laatste ook te probeeren, krabbelde met Vikky mee op de lei met roode ruitjes.
Dan zaten ze met 'r beidjes op den grond, Vikky op baboe's schoot, de lei vóór hem, ondersteund door baboe's linkerhand, 't Jongske wees haar, hoè ze doen moest
„Zoo, zie je nou! zóó van daar naar daar
trekkend 't streepje met inspanning, de tong uit't mondje...
„En recht, héél recht, begrijp je dan is 't pas goed!"
Om beurten teekenden ze 'n rijtje, vroegen daarna Ma's oordeel welke streepjes de mooiste waren.
Achter 'njotje om gaf baboe allerlei geheimzinnige wenken, toch vooral zijn streepjes te prijzen, bij voorbaat genietende van Vikky's trots-stralend gezichtje....
„Njo Pikkie wordt zoo pinter, [Knap.] ja 'nja; hij zou eenmaal 'n groot man worden, minstens toean-residen [Resident. ] of djendral !" Generaal]
Toen hij zes jaar oud was, moest hij naar [school, 'n gewichtige dag, die eerste schooldag, ook voor baboe Pikkie.
's Nachts had ze geen oog toegedaan, liggende vóór Vikky's bedje op 'n tikir. [Matje]
Allerlei gedachten spookten 'r door 't hoofd... dus morgen zou 'r Njotje naar school gaan en zoo eiken dag den geheelen morgen tot elf uur, zou ze 'm niet zien, voortaan nooit meer zou ze 's morgens met 'm wandelen, als alleen om 'm naar

[272:]

school te brengen nooit meer zou ze 's morgens met 'm
spelen onder den tandjong-boom vóór in den tuin... Spoedig zou hij onder de jongens op school vriendjes krijgen — baboe wist, wat dit beteekende... — Veel van z'n liefheid zou hij door hen verliezen; die jongens zouden 'm allerlei ondeugende streken leeren, 'm uitlachen als hij lief en aanhalig tegen 'r was; ze zouden 'rn leeren schelden, allerlei leelijke scheldwoorden en nog meer. Dat had ze immers ook gezien aan sinjo Henk en sinjo Bob. Die waren ook veranderd, sedert ze school gingen. Onophoudelijk hadden ze ruwe woorden in den mond, niettegenstaande Mama's streng verbod en straf; onophoudelijk kwamen 'r klachten van de buren, dat ze weer een of ander kattekwaad hadden uitgehaald: de onrijpe vruchten hadden afgegooid, 't zinken dak met steenen gebombardeerd, terwijl de familie 'n middagdutje deed, al dergelijke ondeugendheid.
Ze zag in gedachten haar klein Njotje met ze meegaan, mét die groote, stoute jongens, op avontuur uit.
Ze woelde zich op 'r matje om en om, nu 'ns op de eene zij, dan weer op de andere, kon niet in slaap komen
Ten laatste, wanhopig zat ze op, maakte zich 'n sirih-pruim klaar, hoopte, dat na 't kauwen de slaap zou komen. Ze richtte zich op, tuurde door de klamboe [Gordijn] naar 'r Pikkie, onderscheidde in 'c vage-schimmen-duister alleen z'n donkeren krullebol. Ze hoorde 'm rustig ademhalen, 'r kleinen lieveling, onbewust van de groote gebeurtenis, die 'm morgen wachtte...
Den volgenden morgen, vóór half acht, stapte Vikky met, Pa 't schoolgebouw binnen, zooals Pa ook Henk en Bob gebracht had, toen die naar school gingen, den eersten dag. Baboe Pikkie behoefde niet mee te gaan; ze had 't anders zoo graag gezien, 't binnenkomen van Pikkie voor 't eerst in de school.

[273:]

Ze had 'm netjes aangekleed, z'n wit linnen matrozenpakje met den blauwen kraag, zelf gewasschen en gestreken, 'm zelf z'n das extra-mooi gestrikt.
Op Vikky's rug bengelde 'n glimmende nieuwe tasch, daarin 'n nieuwe lei, 'n sponzendoos en griffelkoker met lange griffels, door baboe Pikkie van mooie punten voorzien.
Vroolijk was hij weggestapt, zich nu groot en gewichtig voelend, op één lijn haast met Henk en Bob, die vooruit waren weggehold. Ze liepen voor hen uit, stoeiende en ravottende met andere jongens.
Telkens had Vikky omgekeken, groet-zwaaiend met z'n knuistje :
„Dag Maatje!".... dag Baboe!" .Ma en baboe keken 'm na, tot hij den hoek om was....
„Was 't nu nog geen tijd?"
Baboe liep heen en weer, ongedurig van de bijgebouwen naar de achtergalerij en omgekeerd, elk oogenblik op de klok kijkend, of 't nog haast geen tijd was, om de sinjo-sinjo van school te halen....
De dag had 'r zoo lang, zoo eindeloos lang toegeschenen. Wat kropen de uren, wat slofte de tijd....
Toen, tegen half elf werd 't haar te machtig. Ze zou 'n voorwendsel zoeken, om uit te gaan, ze moest toch even kijken....
„Nja, 't is zoo warm, mag 'k even 'n bad nemen in de kali?" vroeg baboe, zich koelte toezwaaiend met 'n stuk krant, quasi doende, alsof ze 't ontzettend warm had.
„Goed, baboe, ga maar... niet te lang wegblijven, baboe, denk 'r om, de sinjo-sinjo moeten van school gehaald!"
„Tantoe 'nja!"') zei Baboe....
Natuurlijk ging ze niet naar de kali, maar sloeg den weg in naar school. Ze kwam véél te vroeg, doch wie weet,
') Natuurlijk, mevrouw. I.

[274:]

misschien ging de klok thuis niet goed, was 't veel later. Wellicht kon ze ook Njo Pikkie zien zitten op z'n bank. Maar in welk lokaal? Ze hoopte in een der lokalen vóór aan straat, dan zou ze 'm misschien kunnen zien door een der ramen...
Hoe zou de dag wel voor 'm geweest zijn.... zoo'n tijd stil te moeten zitten en niets te mogen zeggen.... wat 'n inspanning voor haar levendigen bengel.... als water was hij zoo vlug, ...
Was hij vóór in den tuin, onder den tandjong-boom, zoet met baboe aan 't spelen, en ging ze even, heel éven weg, dan was Pikkie bij 'r terugkomst verdwenen, öf vóór op straat óf op 't achtererf. Hij kon onmogelijk zoo'n langen tijd op één plaats blijven....
En nu die deugniet op school!.... dat liep nooit goed af... . wat moest 't ventje zich ongelukkig voelen, net als 'n gevangen vogeltje....
Baboe drentelde vóór 't gebouw op en neer, keek brutaal met uitgestrekten hals door de ramen in de lokalen. Ze liet 'r oogen over de banken gaan, zocht naar 'n donkeren krullebol en 'n wit kieltje met blauwen matrozen kraag. Zag ze 'm daar niet.... neen, die was 't niet.... die dan.... ook al niet.... waar was haar jongen dan toch.... hier niet.... en daar niet. . . .
Baboe zocht te vergeefs, werd wanhopig. Als ze 'ns durfde... als ze 'ns 't erf opging, in een der zijlokalen zat hij..,. Eigenlijk durfde ze toch niet... Wanneer de toean mester [Onderwijzer.] 'r zag, zou hij boos worden; niemand mocht op 't school-erf komen, gedurende de lesuren, dat wist ze. De bedienden, de djongos-djongos [Jongens.] en de baboe-baboe, die de kinderen kwamen halen, bleven altijd op straat wachten op hun nonnienonnie [Jonge juffrouwen en jongeheeren.] en sinjo-sinjo.

[275:]

„Maar, kom, sprak baboe tot zich-zelf; 'r was immers niemand op 't erf! Ze zag geen sterveling. ... als ze voorzichtig achter de kembang-sepatoe [Bloem.] en bloempotten doorsloop, zon niemand 'r ontdekken....
En baboe ging, kroop voetje voor voetje 't erf op, schuw om zich heen-kijkend, bij elk gekriekel van 't grint onder 'r voeten.
Ze werd hoe langer hoe brutaler, kwam langzamerhand op 't zij-erf, hurkte neer achter 'n bloempot, richtte zich toen behoedzaam-voorzichtig op, hopende 'r Njotje te zullen zien, in 't lokaal vóór haar.
In de zij-galerij zag ze den school-mandoer, [School-bewaker.] slapende op z'n rug met de armen onder 't hoofd.
De kaïn-kapala [Hoofddoek.] was 'm van 't hoofd gegleden.
„Wat 'n luilak, dacht baboe, midden op den dag te slapen. Zoo zijn nou de mannen altijd; wanneer ze niets te doen hebben, slapen ze of rooken sroetoes...." [Strootjes.]
Toen, opeens kromp ze haast ineen van schrik, bukte zich onwilkeurig achter den bloempot, hield den adem in:
„Wèl, God-verdomme! sapa itoe, di blakangpot-kembang?!... ajo, mari sini, lëkas...." [Wie is daar, achter den bloempot; kom dadelijk te voorschijn.]
Neen, ze durfde niet; voor geen geld van de wereld zou ze nu te voorschijn willen komen. Die mèster-skolla met z'n ruwe „Perdomme!" zou 'r slaan misschien....
„Tida dënger, God-verdomme.... [Hoor je niet!] ajo, Simin...."
De mandoer schrok wakker, keek met roode, lodderige oogen om zich heen, de kaïn-kapala op één oor.
Met 'n haastige beweging maakte hij die weer in orde, rekte zich even uit, liep toen 't erf op, in de richting die de onderwijzer 'm aanwees....

[276:]

„Ajo! minta apa itoe orang bikin di sini...." [Vraag die persoon, wat die hier moet doen. ]
Baboe kwam uit 'r schuilhoek te voorschijn, durfde niet opkijken, naderde langzaam voetje voor voetje, stamelde zacht met de slendang voor de oogen: „Njo'tje, toean!"....
„Loop rond met je Njo'tje; sta me niet in m'n gezicht te beliegen...." — toen met 'n grijnslach — „de mandoer, bedoel je natuurlijk.... Weet je niet, dat 't ten strengste verboden is, gedurende de schooluren hier op 't erf te komen... Ajo! maak, dat je weg komt, God-verdomme, en verder geen praatjes".... De toean was rood-paars van drift.
„Saja, toean," [Ja, mijnheer.] stamelde baboe, rende weg, de straat op.. .
De school ging uit: 'n lachende, gierende, stoeiende, ravottende bende, bevrijd de kinderen van dwang-uren van stilzitten en zwijgen nu weer geheel zich-zelf.
„Njo'tje, njo Pikkie!".... riep baboe.
Daar zag ze 'm, stoeiende met 'n jongen van z'n grootte, volkomen op z'n gemak naar 't scheen, als ging hij jaren reeds school.
Hijgende kwamen ze aandraven met schitterende oogen en verwarde haren, de gezichten nat van transpiratie.
„Zeg, Vik, geef je tasch maar aan je baboe," ried Vik's vriendje 'm aan; „dan kunnen we beter spelen"....
„Ja, dat 's goed ; hier baboe, breng die maar thuis. Pas op hoor, niet bederven"... .
Toen ze 'm z'n handje wilde vasthouden, zooals altijd, als ze met 'm wandelde, stribbelde hij tegen :
„Neen, ik wil niet, baboe; ik wil niet met je loopen. Ik ga met Jan. Nou ben ik groot!".,..
In 'r hart voelde ze 'n klein steekje, toen ze die woorden hoorde, ze zag Vik's booze, uitdagende donkere oogen....

[277:]

„Nou, ga dan maar", zei ze berustend. Ze wist 't immers, dat 'r niets aan te doen was ; 't zelfde nu, had ze met Bob en Henk ondervonden.
„Loop niet te wild, njo Pikkie; je wordt anders zoo warm"...
Toch bleef ze zooveel mogelijk in z'n onmiddelijke nabijheid, hield z'n handje vast, trok 'm op zij, wanneer 'r 'n kar of rijtuig voorbijkwam, doof voor z'n dwingerig:
„Tida, maoe, [Ik wil niet.]  baboe. Jan loopt ook alleen; je hoeft me niet vast te houden"....
Thuis, toen ze 'm hielp in de mandi-kamer, [Badkamer.] 'm 'n schoone hansop aantrok, z'n krullen uitborstelde, was hij toch weer haar kleine jongen, vertelde hij met oogen schitterend van opgewondenheid, dat de juffrouw zijn streepjes de mooiste had gevonden van de geheele klas, dat hij 'n teekening op z'n lei gemaakt had met r'ood-en-blauw krijt, 'n prachtige teekening!Baboe mocht die straks ook zien.
Mijnheer werd overgeplaatst van West- naar Oost-Java. 'n Drukke tijd brak aan. Baboe hielp mee, overal, waar 't noodig was. De bloempotten werden op nieuw gewit en geteerd, de meubels extra gecireerd en afgewreven, nieuwe schoone klamboes aan de bedden gehangen, de bultzakken, kussens en goelings [Rolkussen.] nieuw overtrokken en opgevuld, de borden- en goedangrakken geverfd, kortom alles gedaan om 't inboedeltje 'n fleurig aanzien te geven op den kijkdag vóór de vendutie.
Mevrouw had dadelijk gevraagd, toen de overplaatsing officieel bekend was, of baboe met de familie mee wilde gaan naar Oost-Java.
't Ging Mama bepaald aan 't hart, die trouwe, lieve ziel te moeten missen. Baboe was al zoovele jaren bij hen geweest, steeds met toewijding 'r plicht vervullend.

[278:]

„Wat denk je ?. ... zou ze met ons mee willen ?".... had ze Pa gevraagd, ,,'t Zou zooveel gemakkelijker voor me zijn, als ze meeging. Dan was 'k den eersten tijd ten minste geholpen... . me 'n heel nieuw stelletje bedienden te moeten aanschaffen, ze te moeten dresseeren, zooais ik ze hebben wil; hemel! wat 'n soesah; ik zie 'r vreeselijk tegen op... Baboe zou me zooveel kunnen helpen"....
„Ja maar, bedacht Pa, denk 'r om, 'n Soendaneesche is zoo gauw niet geneigd naar Oost-Java te trekken....
„Ze heeft al 'r familie hier in de buurt, 'r man en kinderen en klein-kinderen. Nu kan ze ze ten minste af en toe zien. Op zoo'n grooten afstand zal 't niet meer gaan.... Enfin ! probeer 't maar 'ns.,.. spreek 'ns met 'r....
Baboe wist niet in 't eerst, wat ze 'r van denken moest. Nog nooit was ze verder geweest dan de kotah en 'r kampong en nu opeens zou ze ver weggaan, heelemaal vèr over zee, naar 'n vreemd land, naar 't land van de orang-djawa.. .. [Javanen.] Ze zou met menschen moeten omgaan, die 'n andere taal spraken, dan de hare.... ze zou 'r eigen taal niet meer hooren, noch kunnen uiten... Ze hield niet van de Javanen, de bewoners van Oost-Java. Nu en dan had ze 'r wel 'ns een ontmoet.... ruw en onbeschaafd had ze hen gevonden, bun spraak had 'r gehinderd, die harde, stooterige klanken ; hun gang was plomp, hun kleeding en kapsel leelijk....
Véél, dat 'r lief en dierbaar was, zou ze moeten achterlaten. Nooit meer zou ze met nieuwjaar of 'n anderen feestdag naar 'r kampong kunnen gaan, de koeboeran [ Kerkhof] bezoeken, waar de graven lagen van 'r ouders, 'r broers en zusters en kinderen. Haar bloemenoffer van melati en kananga zouden ze moeten missen, haar dooden.... Neen! ze zou aan Mevrouw zeggen, dat ze hier bleef.... ze kon dan naar 'r kampong teruggaan of 'n anderen dienst zoeken.... ja, dat

[279:]

eigenlijk nóg beter, want wat zou ze in de kampong doen... niemand zou 'r daar kunnen gebruiken, haar kinderen zouden voor haar moeten zorgen.... neen! ze was nog jong genoegen krachtig en gezond.... Later, als ze op was, als ze niet meer werken kon, als ze tjapëh [Moe.]was en naar rust verlangde, dan kon ze immers nog altijd bij 'r kinderen inwonen.... Nu afhankelijk van hen te zijn.... nu om eiken cent te moeten vragen, dien ze noodig had.... rekening en verantwoording te moeten geven, van alles, wat ze uitgaf.... ze huiverde 'r voor terug...
Ze zou zich bij 'n andere Hollandsche familie ook wel schikken, waarom niet?... ten slotte toch waren ze allemaal net eender... Alleen de kinderen... die jongens, die bengels, die ze had zien groot worden.... Njo Pikkie, haar lieveling, dien ze had zien geboren worden... dien ze had leeren loopen en praten.... ja, die zou ze nooit meer terugzien.... maar hemel! wat kwam 't 'r eigenlijk op aan.... dat gebeurde toch zooveel... ze kon toch ook niet altijd bij hen blijven... vroeg of laat gingen ze naar Holland.... dan zou ze toch moeten weggaan; waarom nu dan niet... Ze had 'r diensten gegeven, zoo goed mogelijk.... mevrouw, mijnheer ende kinderen waren lief voor 'r geweest, omdat ze zelf ook goed was en trouw.. .. zij hadden van 'r gehouden, baboe ook van hen en nu was 't uit.... ze zou 'n goed getuigschrift krijgen, misschien 'n „persèn" van mevrouw. .. en dan was 't mooi...
Kort vóór 't vertrek der familie naar den oosthoek, kreeg baboe Pikkie van 'r zoon, den toekang-bogor, [Marskramer] 't bericht, dat 'r man zich ziek voelde, niet at en slecht sliep. Hij voelde dat hij sterven ging, wenschte vóór z'n heengaan 'r nog te zien.
Baboe vroeg verlof naar de kampong te gaan, wat toegestaan werd.

[280:]

Haar man had gelijk gehad: kort na 'r komst in de kampong, kwam hij te overlijden.
Na de begrafenis ging baboe weer naar de kotah terug, nu meer dan ooit besloten te blijven dienen. Wat zou ze nu ook nog in de kampong doen.... ze zou 'r kinderen maar tot last zijn.... nu had niemand 'r daar noodig.... Hoe meer 't tijdstip van vertrek naderde, hoe meer ze in twijfel kwam, wat ze doen moest, hier blijven of met de familie meegaan, hoe meer ze voelde, hoe ze ze allen missen zou. Daar hadt je nu dien besten mijnheer, die lieve mevrouw, die aardige jongens.... zóó zou ze 't nooit meer treffen.... wie weet, onder welken ruwen blanda ze zou moeten dienen; mijnheer had nog nooit tegen 'r van „Perdomme" gezegd. Integendeel, wanneer Bob, Henk of njo Pikkie ruw tegen 'r waren, kregen ze van mijnbeer straf en moesten ze laterbaboe om „ampoen" [Vergeving.] vragen.... bij welken anderen blanda zou dit nu ooit gebeuren ?....
„Baboe, je gaat toch mee met ons met de boot?.... Ma zegt van niet, maar 'k zei, 't is wèl.... Je moét mee, hoor je baboe, ik wil geen andere baboe..." riep Vik. Toen, opeens barstte hij in schreien uit, net als 'n kleine jongen met z'n gezichtje in baboe's schoot.
Baboe Pikkie kreeg 't ontzettend te kwaad.... wat moest ze nou doen... de tranen stroomden 'r langs de wangen...
Ma kwam 'r toevallig langs en bij 't zien van 't aandoenlijk tooneeltje bleven ook haar oogen niet droog.
„Kom, Vikkie, huil niet zoo, ventje; baboe wil nou eenmaal niet mee. Maar weet je wat, vraag jij 't 'r nog 'ns héél lief; misschien doet ze 't dan wel...."
„Ja, baboe?!".... vroeg Vik, met 'n zacht-smeekend stemmetje, de donkere oogjes, nog nat van tranen vleiend 'r aankijkend.

[281:]

Goddank! nu was 't besluit genomen Natuurlijk ging ze mee; boe had ze ook maar één seconde anders kunnen denken; wég van de familie, wèg van njo Pikkie vooral; was ze dan gek geweest....
Dit gebeurde 'n paar dagen vóór 't vertrek.
Toen Pa 't besluit vernam, schudde hij 't hoofd:
„Je krijgt 'r last mee, vrouw, geloof me, je krijgt, 'r last mee. Over 'n tijd wil ze weer terug naar 'r kampong, krijgt ze heimwee en dan is 't veel grooter soesah"....
„We kunnen 't probeeren !". . . . besliste Ma.
Baboe Pikkie ging mee naar den Oost-hoek....
't Viel mee ; ze schikte zich in 't vreemde land.
Zoo min mogelijk bemoeide ze zich met de andere bedienden, behield tegenover hen 't hooge standpunt, Mevrouw's vertrouwen volkomen te genieten.
In 't begin waren 'r wel oogenblikken, dat ze met roode, doffe oogen 'r werk verrichtte óf wel, dat ze in 't geheel niet werken kón, voor zich uitstaarde, zittend op 'r matje in 'r kamer en als Mama 'r vroeg met vriendelijke belangstelling:
„Hoe is 't, baboe Pikkie?... . Sakit? [Ziek.]
Ze vér af antwoordde:
„Sakit kapala, 'nja, betoel sakit!" [Ik heb hoofdpijn, mevrouw; ik ben heusch ziek.] Daarna verder bleef ze in doffe staring.
'n Hartelijk woordje van Vik, 'n ondeugende zet om 'r aan 't lachen te brengen, waren meestal voldoende om 'r uit dien toestand heen te helpen.
Die buien kwamen op met steeds grooter tusschenpoos. ..
Waar bleef de tijd! De kinderen werden zoo groot, Henk en Bob al heele heeren, nu ze op de H. B. S. gingen en lange broeken droegen. Ook Ma vond 't 'n weemoedige

[282:]

>gedachte.. . Al heel gauw zou 't oogenblik daar zijn, dat Pa en zij dat groote offer zouden moeten brengen... de jongens voor bun opvoeding naar Holland moeten zenden... één van die verschrikkingen van Indië, één van die wreede noodzakelijkheden...
Toch mochten ze nog dankbaar zijn, dat ze hun jongens die gelegenheid konden geven, te studeeren, zich verder te bekwamen tot flinke, bruikbare mannen voor de maatschappij. Dikwijls, bij 't vroolijke luidruchtige spelen der jongens, kon 't Ma opeens overvallen, die weemoed. Dan rolden groote, dikke tranen 'r over de wangen en staarde ze droevig voor zich uit. Hoe lang zou 't nog maar duren, dat ze 'r lievelingen bij zich zou hebben, zij ze zag ravotten en stoeien, hun uitgelaten jonge stemmen zou hooren daveren? Ze kon 'r niet aan denken, dat 't tijdstip naderde.... naderde.... Dan dikwijls in zulke oogenblikken, voelde ze 'n harde, ruwe hand de hare streelen, heel zacht en aarzelend, niet durvend te ver te gaan, als 't ware. Dan zag ze 'n bruine band en twee trouwhartige oogen, in begrijpen op 'r gericht.. .
„Ach, 'nja, wees niet zoo bedroefd; nu zijn ze immers nog hier, onze jongens. ..."
„Baboe Pikkie, praat 'r niet meer over; ik kan 'r niet aan denken" snikte Ma en stil zaten de beide vrouwen, de blanke en de bruine, elkaar begrijpend nu in dit moment...
Langzamerhand werd 't hoog tijd, de jongens naar Holland te zenden. Vooral Bob had 't zoo noodig, Bob, die zoo dik werd en daardoor, ook ten gevolge van 't klimaat, neiging had tot lui-en-vadsig-zijn. Dat was 't juist, waarover de leeraren klaagden. De jongen kon mee, was slim genoeg, maar lui, ergerlijk lui. Henk ook, kon niet langer hier blijven, verindischte geheel en al door omgang met Indische jongens. Ze hadden 't bepaald noodig, allebei.
Hun vertrek werd bespoedigd, doordat 'n bevriende familie met verlof naar Holland ging. Deze gelegenheid mochten ze niet laten voorbijgaan.

[283:]

In 't eerst wist Ma niet, hoe ze 't had, toen Pa met 't besluit thuis kwam.
„Nu al?!" was de verschrikte vraag „nu al ach, man, nu al?!".... en ze schreide tegen Pa aan. „Dit verdriet kun je me toch niet aandoen.... Neen! zeg dat t niet waar is mijn God! nu al?!"
„Maar, liefje, bedenk 'ns, suste Pa, denk je, dat ik ze niet even goed missen zal, onze boys!... Zeg, vrouwke,.^ wees nou verstandig.... 't Is immers voor bun bestwil..." Eindelijk door Pa's zachte overreding kalmeerde ze, maar ach, 't was zoo hard, zoo zwaar te dragen.
De jongens kwamen uit school, - Henk, druk en opgewonden als altijd, - Bob, hijgende en blazende, in loom-beweeg.
Ma snelde hen tegemoet met uitgebreide armen, drukte ze tegen zich aan, snikkend:
„Ach! m'n jongens, m'n jongens!"
„Waarom huilt u zoo, Maatje-lief... wat is 'r dan toch"... vroegen ze.
Toen ze vernamen, wat Pa besloten had, riep Henk stampvoetend, met nijdig-driftige oogen en uitdagende stem :
„Ik wil niet naar Holland.... ik zou je bedanken.... ik ga niet naar 't Tótók-land. .. liever ga ik dood, verdrink ik mij in de kali!.... waarachtig, ik doè 't, werkelijk, ik doè 't".... - niet...
En Bob, bedaard zich in den langen rotan-stoel uitstrekkend :
„Ik vertik 't ook",,,
Langzamerhand echter, na twee, drie dagen, verzoenden ze zich met 't denkbeeld... Toch wel interessant, 't geval!... zoo ver weg te gaan.... heel alleen, met 'n groot schip over de zee... vier weken op 'n boot en dan al 't nieuwe... al 't onbekende. .. naar Grootpa en Grootma, naar die geheimzinnige oude menschen, die ze niet anders kenden dan van portretten, over wie ze echter véél hoorden spreken met vereering en liefde... Ze hadden wel 'ns brieven van Grootpa

[284:]

en Grootma gekregen, haast onleesbaar geschreven en stijfopgesteld, ze aansprekend met „Gij" en „U"....
Henk had die epistels vrij vervelend gevonden, die vermaningen van steeds goed op te passen en gehoorzaam te zijn tegen de ouders.... Bob las die brieven nooit tot 't eind, dat kostte 'm te veel moeite. 't Eindigde 'r dan ook altijd mee, dat Ma 'm die brieven voorlas, waarnaar Bob met 'n half oor luisterde.... Speelgoed, boeken en lekkers uit Holland werden echter steeds met gejuich ontvangen En nu zouden ze die waardige, deftige oude menschen — in hun kinder-verbeelding, gestoken in dikke pelzen, gehuld in bonte kragen, in 'n omgeving van sneeuw en ijs — dus spoedig zien....
Ze waren benieuwd, hoe de Hollandsche jongens wel zouden zijn. Op dit oogenblik waren ze nog vrij-vijandig tegen ze gestemd. „Ik zal ze wel leeren, dreigde Henk; ze moeten maar 'ns voelen, wat 't is met 'n Indischen jongen te vechten; ik zal ze, die Totoks!....
Ma schikte zich in 't onvermijdelijke; 't moést immers, 't Was ook zooveel beter voor de jongens, dat 't gaan-naarHolland hun als iets prettigs werd voorgesteld.... Daarom ook trachtte ze zich goed te houden.
Dikwijls echter, wanneer zij en Baboe Pikkie alleen waren, was 't 'r onmogelijk, flink te blijven.... Hoe heerlijk, dat die lieve, goede ziel 'r zoo goed begreep, zoo met 'r mee kon voelen.... Ook, toen de jongens vertrokken waren, was 't baboe Pikkie, die 'r bemoedigde en opbeurde door haar grappige verhalen te vertellen van haar lievelingen, allerlei ondeugende voorvalletjes, toen ze nog thuis waren. Ten laatste lachte Ma tranen, verrichtte dan opgewekt weer haar huishoudelijke bezigheden.
Wanneer 'r brieven kwamen van Henk en Bob, werd baboe niet vergeten. Ma las 'r die brieven voor, in 't Maleisch vertaald. Ze luisterde met belangstelling en oplettendheid, straalde compleet met Ma mee.

[285:]

Overgelukkig was ze, wanneer op 't eind, ook de groeten aan haar verzocht werd, wat Ma 'r steeds aan toevoegde, ook al stond 't 'r niet, altijd bij. Baboe interesseerde zich al even erg voor de mail-dagen, als Mama, vroeg aan den post-looper, wanneer de eerst-volgende mail verwacht werd, was blijde, als 'r brieven meegekomen waren, teleurgesteld, als 'r niets was. Dan schold ze op den brieven-besteller, omdat hij niet beter had opgepast
Toen 'r na 'n tijd, portretten van de jongens kwamen, zou men werkelijk niet kunnen zeggen, wie van haar beiden, 't gelukkigst was, Ma of zij. Telkens en telkens moest baboe ze weer bekijken, haar jongens, in hun Hollandsch pak wat waren ze groot en dik geworden....
Éénmaal zouden ze hooge betrekkingen bekleeden, haar knappe jongens en rijk worden, schatrijk. Groote, flinke mannen zouden 't zijn met baard en knevels.
Menig meisje zou naar hen kijken. .. .
En toen opeens schrok ze terug bij de gedachte, dat de tijd zoo voorbij-rènde compleet. Binnen kort zou ook haar Pikkie naar Holland moeten gaan... Hoe dat te dragen zou zijn?.... Dan bleven Mevrouw en zij heelemaal zonder kinderen achter. En dan..,, nog 'n poos, dan zouden Mijnheer en Mevrouw zelf gaan... dan was 't uit, heelemaal uit Wat moest ze dan beginnen? bij 'n andere
familie dienen?.... daarvoor zou ze toch te oud zijn.... wie zou zoo'n Nënë willen hebben? ze zou nauwelijks meer kunnen werken... en zich schikken naar hun gewoonten en manieren? neen! dat zou niet meer gaan... Er zou waarlijk niet anders op zitten, dat ze naar 'r kampong terugging.... maar wie weet, misschien was ze dan wel dood... dat hoopte ze eigenlijk in stilte want wie zou 'r nog noodig hebben... ach, ja, 't was beter niet te denken, dat hielp immers niets al dat getob geduldig afwachten moest ze en goed werken, dat Mevrouw geen reden van klagen over 'r zou hebben....

[286:]

Vik was verliefd, nou ja, dat was hij wel meer in z'n leven geweest, maar na 'n week, na twee weken was dat gewoonlijk wel overgegaan.... Nu echter was 't heusch in ernst; hij durfde 'r met niemand over praten, uit angst, dat 'r om gelachen werd. Dat zou. heilig-schennis geweest zijn.... dat zou 'm razend hebben gemaakt. . . . Toch werd baboe Pikkie in vertrouwen genomen... waarom ook niet... 't Was toch wel wat benauwend, om je absoluut niet 'ns te kunnen uiten, je hart te kunnen uitstorten... En hij was 'r van overtuigd, Vik, dat, als baboe beloofde 'r met niemand over te spreken, ze ook 'r woord hield....
Nu, baboe kon zich best begrijpen, dat Njo Pikkie verliefd was op Nonnie Nel, dat lieve, aardige kind met 't mooie bruine, golvende haar en de ondeugend-lacbende oogen. Als ze liep, was 't net, of ze zweefde, vond baboe, zoo lëngang en lëmis. [Gracieus en lenig.] Haar stem was zacht en welluidend, net 't gekir van 'n perkoetoet, [Duif.] 'r manieren net die van 'n prinsesje. ...
Njo Pikkie moest echter voorzichtig zijn ; hij had concurrentie. Zelfs heeren, handelsheeren en officieren, keken al naar Nonnie Nel om, dat had baboe zelf gezien, als ze op straat was en 'r tegen kwam.
„Is dat waar, baboe?! riep Vik uit, nijdig, met gebalde vuisten in 't onmetelijke dreigend. „O! als 'k groot ben en klaar. ... ik zal ze"... .
Zooveel mogelijk zou ze Njo helpen; ze zou Nelly veel goeds van 'm vertellen, dat beloofde ze.
Maar Njo Pikkie was zoo'n rare jongen.... zoo verlegen en bedeesd.... véél te verlegen.... hij durfde 't meisje alleen uit de verte aanbidden.... Zoodra hij in 'r nabijheid kwam, kleurde hij, werd rood als 'n kembang-sepatoe, durfde

[287:]

nauwelijks praten, stotterde, als hij sprak.... en dat nu moest hij zich afwennen, want meisjes hielden niet van verlegen, bleue jongens, 'n beetje gepaste vrijmoedigheid, dat was veel beter....
Doch baboe kon gemakkelijk redeneeren....
Wanneer Vik Nelly in de verte zag aankomen, was hij in de eerste oogenblikken verrukt, schitterden z'n oogen, hij zou naar 'r toegaan, 'r dit en dat zeggen.... o! hij had 'r zoovéél te vertellen... maar hoe meer ze naderde, hoe minder Vik te zeggen, had. Ten laatste zelfs was hij bang 'r aan te kijken en verschool hij zich achter 'n boom of pilaar om 'r te blijven, totdat ze voorbij was. Behoedzaam kwam hij eenige oogenblikken later weer te voorschijn, voorzichtig eerst glurend, of ze werklijk weg was.... Ja Goddank, daar liep ze.... en hij zag 'r bruinen haarmantel glinsterend en glanzend in zonnelicht.... hij bewonderde 'r luchtig tippel-gangetje.... o! wat was ze toch 'n snoes... keek ze nou maar 'ns éven, heel éven om.... neen! hemel, neen!.... hij zou waarlijk niet weten wat hij dan zou moeten doen... hard wegloopen of weer achter den boom....
Hij was toch eigenlijk 'n lammeling, 'n ezel was hij, 'n durf-niet. Hoe kon Nel nu op die manier ooit te weten komen, dat hij van 'r hield.... dat hij dag en nacht om 'r dacht.... dat hij onvoldoendes kreeg op z'n rapport, alleen, omdat hij te veel over 'r soesde en niet werken kon, dikwijls, al spande hij zich nog zóó in.... dat hij 'n standje op liep van z'n ouders, omdat hij brutaal was geweest — onbehoorlijkknörrig vonden ze 'm, wanneer hij in 'n dag Nel niet had gezien.... hij was zoo smoorlijk-verliefd op 'r en kon 't nooit.... nooit zeggen....
Gebeurde 'r nou maar 'ns 'n wonder... 'n ongeluk bijvoorbeeld met de tram, waarmee zij 's morgens naar de meisjesschool ging en hij naar de H. B. S.... heerlijk zou dat zijn.... dan zou hij 'r redden, 'r dragen in z'n armen.... door schrik en ontsteltenis moest ze natuurlijk flauw vallen,

[288:]

bovendien 'n wond hebben, 'n akelige-gapende wond op 't hoofd... 't roode bloed vermengd met 't donkere, glanzende haar... Met z'n zakdoek zou hij 't dierbare hoofdje voorloopig verbinden... hoe langer, hoe bleeker zou ze worden.. .'t lieve gelaat blauwig lijkkleurig met witte lippen de oogen gesloten.... des te meer zou z'n angst toenemen z'n krachten groeien, reuzengroot en hij in staat zijn daardoor dat heele eind te loopen naar 'r huis, met haar, 't goddelijke wezen, in z'n armen en bij 'r ouders zou hij 'r brengen... uitgeput en vermoeid zou hij neerzinken en de ouders zouden 'm bedanken met 'n traan in 't oog.... Dat alles zou hij heel alleen doen. .. afzien van elke hulp... heèlemaal aan hèm alleen zou ze 't leven te danken hebben... En dan de belooning?... Als ze 'r oogen opsloeg, die lieve donkere kijkers en 'm dankte... Misschien, misschien zou ze dan toestaan, dat hij 'n kus drukte, heel zacht en eerbiedig op 'r bleeke lippen....
'n Siddering ging 'm door 't lijf bij de gedachte daaraan. . . 'n weelde-stroom van warm geluk....
'n Oogenblik daarna, tot besef gekomen van den droom, — slechts waandenkbeeld, anders niet — voelde hij zich nameloos-ongelukkig ellendig, als neergesmakt. Dat alles zou immers nooit gebeuren nooit dwaas, die hij was...
Hoe kwamen die gedachten, die hersenschimmen toch bij 'm op... die visioenen, wel licht en prettig... maar de werkelijkheid?.... Wat was die heel anders.... hoe grijs en eentonig en vervelend... Alleen, als hij 'r zag, Nel, uit de verte zag aankomen, dan voelde hij z'n hart bonzen, z'n gezicht gloeien, zich léven....
Nu, nu zou 't komen, nu, nu zou 't gebeuren, dat groote wonder, dat ze elkaar eindelijk zouden vinden, hij en Nel... nü, nu zou hij 'r kunnen zeggen, wat hij 'r zoo lang al, zoo héél lang, had willen zeggen... zooveel was 't en zoo mooi... Maar, als ze kwam, bleven ze steken de woorden, verdwenen ze de gedachten, verloor hij hoe langer hoe meer z'n durf...

[289:]

En hij kon haar maar nastaren, als ze voorbij was... Wanneer ze uit 't gezicht was, voelde hij zich rampzalig, zou hij 'r terug willen roepen durfde niet schold hij zich uit voor 'n lafaard, 'n domkop....
Hij wist, dat ze spoedig jarig zou zijn. Die gelegenheid zou hij aangrijpen om 'r te toonen, hoe hij over 'r dacht... hij moest toch iets laten blijken!... hij van zijn kant moest beginnen, moest de eerste zijn.... daarvoor was hij toch 'n man... Maar wat moest hij doen.... hoe zou hij 't moeten aanleggen.... 't moest natuurlijk op 'n heel kiesche manier gebeuren.... hij mocht 'r vooral niet kwetsen.... iets, getuigend-van-fijn-gevoel moest 't zijn en tegelijk iets sprekends.... Maar wat?.... Bloemen?.... donker-roode rozen?.... waar haalde hij ze vandaan?.... De rozen in den tuin bloeiden zoo zelden, alleen de Perzische en La France nu en dan, maar die waren toch niet mooi genoeg en zoo weinig-zeggend... Hij zou 'r 'ns met baboe Pikkie over spreken... die zou 'm wel raad kunnen geven... Bovendien, hij was 'r van overtuigd, dat 't 'n geheim zou blijven tusschen haar en hem.... 't oudje was zoo best te vertrouwen.
Ook zou baboe misschien wel weten, hoe z'n cadeautje aan Nel te geven... dat was ook nog 'n groote moeilijkheid. Nooit zou hij 'r toe te bewegen zijn, 't haar zelf te brengen, dat nooit.... Stel je voor!.... hij zou niet weten, hoe hij dat doen moest.... belachlijk gewoon zou hij zich dan aanstellen ....
Dat was 'n moeilijk geval; baboe wikte, overwoog. .. kwam nu eens hierop, dan daarop, besprak 't voor- en tegen van 'n idée.... pijnigde haar oude hersens om tot 'n oplossing te komen... zocht, maar niets vond ze... niets, beantwoordende aan 't doel....
Toen opeens had ze 't gevonden....
Toevallig was ze 'r achter gekomen, dat dat nu juist iets was, wat Nonnie Nel, plezier zou doen....

[290:]

Baboe zat als gewoonlijk 's middags vóór aan straat, toen 't meisje met 'n vriendinnetje voorbij kwam.
„O! wat 'n schattige broche heb je daar," had Nel uitgeroepen, kijkend naar 'r vriendin „hèh, toe, maak 't even los...."
De twee meisjes stonden stil; 't vriendinnetje speldde de broche los om 't Nel te laten zien.
Toen, door 'n gelukkig toeval viel 't speldje op den grond. Baboe had 't toen dadelijk opgeraapt, kon nog juist goed zien, hoe 't 'r uitzag.. . 'n zilveren was 't met kleine blauwe bloemetjes. Bovendien had ze 't vriendinnetje nog hooren zeggen:
„Ik heb 't van Van Areken, weetje"....
Nu moesten ze maar direkt informeeren, hoeveel zoo'n broche bij Van Areken kostte en had Njo geen geld genoeg, dan zou baboe 'm wel voorschieten....
Het speldje werd gekocht, 'n mooi speldje, in 'n aardig doosje gepakt, tusschen rose watten Vik was verrukt, vooral in de blauwe vergeet-me-nietjes had hij zoo'n pleizier... maar nu kwam pas de moeilijkheid.
Hoè 't haar te geven.... Baboe ried 'm aan, 't zelf te brengen... dan kon hij immers meteen zien, hoe ze vond... kom! hij hoefde toch niet maloe [Verlegen.] te zijn.... hij was toch 'n jongen haast 'n man.... 't meisje zou 't ook veel aardiger vinden, als hij 't zelf bracht....
„Zeg geen woord meer, baboe," riep Vik uit, nijdig-ongeduldig stampvoetend — wat was Njo Pikkie toch driftig, vond baboe „kijk z'n oogen 'ns, als kolen vuur!"
„Denk je, dat ik me als 'n gek wil aanstellen... ze mag zelfs niet weten, dat ik haar 't geef...."
„Ach!" baboe was verbaasd wat had Njo Pikkie daar nou aan wat bereikte hij daar nou mee.... hij zou 'r toch wel 'n brief schrijven, dan zou baboe 't wel brengen...
„Neen... neen... neen! zeg 'k... geen brief... niets... en, versta je.... jij houdt ook je mond.... je zegt 'r niets

[291:]

van, aan niémand, ook aan haar niet, van wie 't komt.... Toen, na 'n oogenblik van stilte:
„Ja, nu weet 'k het, hoe 't moet den avond vóór 'r verjaardag, dat is dus overmorgenavond ga jij naar 't huis, als alles donker is in de voorgalerij en de familie in de achtergalerij zit, dan leg je 't pakje stilletjes op de voortafel... begrijp je me,baboe... heb je 't goed verstaan... niemand, niémand mag je zien.... denk 'r om....
Baboe vond 't wel erg jammer, maar wat was 'r aan te doen. Vik wilde 't nou eenmaal en dan gebeurde 't ook...
Zoo dus kwam Nel nooit te weten, wie de gever was van de beelderige zilveren broche met de blauwe vergeet-me-nietjes. Eerst verdacht ze 'r vriendin van, maar deze wist van niets toen ging ze 't heele lijstje familie en kennissen na, informeerde... 't raadsel echter bleef onopgelost...
Wanneer ze goed gezien had, had ze op den bodem van 't doosje de letters V. H. gezien, fijn en uiterst-klein geschreven... maar dan nog, had ze 'r niets aan gehad, al had ze die lettertjes ontdekt, Ze zou ten minste nooit op 't denkbeeld gekomen zijn, dat die de initialen waren van Victor Hogendoorn, 'n klein bleu jongetje, wonende in 'r buurt . Vik's hart popelde van vreugde, toen baboe 'm 'n tijdje later vertelde, dat ze Nel 't speldje had zien dragen.
Wonderlijk-gelukkig gevoelde hij zich; hij had wel kunnen zingen en juichen, den heelen dag door. Ze droeg 'm dus, zijn broche, zijn blauwe vergeet-me-nietjes... Wat 'n geluk;... wat was 't leven toch schoon, wonder-schoon!
En vol nog van 't groote, machtige gevoel in hem, bleef hij staan, toen ze voorbijkwam, dacht 'r niet aan, zich achter 'n boom te verschuilen — keek 'r lachend aan....
'n Oogenblik later echter, stond hij beteuterd.... wreef onwilkeurig z'n oogen uit, als om beter te kunnen zien Zag hij wel goed 'r was iets veranderd aan Nel... ze was 'n heele andere wat 'n dame!.... 't golvende haar

[292:]

opgestoken en de rok langer, tot aan den grond bijna.. ..
't Meisje voelde, dat hij naar 'r keek... trok toen nuffigjes 'r neusje op.... wendde 't kopje naar den anderen kant.... haalde met 'n driftig gebaartje 'r rokjes bij elkaar. ...
„Hèh, wat verbeeldde zich zoo'n blaag wel... 'r zoo brutaal aan te gapen, nu ze gekapt ging.... zoo'n kwa-jongen...."
Wat was dat alles toch vreemd... dat had hij toch nooit kunnen denken, dat zoo'n verandering Nel ook 'ns te beurt zou vallen... wat 'n dame was ze geworden.... Hij had 'r nooit anders kunnen voorstellen, dan als 'n prinsesje met gouden golvenden haarmantel en nu was alles opeens weg, z'n prinsesje verdwenen en daarvoor in de plaats gekomen, 'n nuffige dame met lange rokken en hoog-opgestoken haar... Alles, haar gang, haar gezichtje, haar oogen, alles was veranderd!.... Vik stond versteld, begreep niet, hoe dit alles zich afgespeeld had in zoo'n korten tijd... 't Wonderlijkste vond hij nog, dat, toen 'n poos later, hij Nel's engagement vernam, 't 'm was, alsof 't 'n hem totaal onbekende persoon aanging en niet 't meisje, dat hij eens zelf toch zoo onbeschrijflijk had liefgehad.... Hij voelde noch droefheid, nóch smart, nóch wanhoop, niets van dat alles.... Ook kon 't 'm totaal niets schelen, toen hij 't meisje, stralend-van-geluk aan den arm van 'r galant zag voorbij komen....
Baboe Pikkie begreep niets van deze onverschilligheid. Ze had nog wel zoo'n kasian met 'r njo gehad, toen ze van Nel's engagement hoorde.... ze had verwacht, dat hij in schreien zou uitgebarsten zijn, ten minste niet had gegeten en slecht geslapen; echter, niets daarvan. Vik was uiterst gewoon.... floot en zong.... lachte, maakte grappen.... was 's morgens heel moeilijk wakker te krijgen....
Wat baboe Pikkie gevreesd had, wat 'r steeds als 'n schrikbeeld voor oogen had gestaan, gebeurde vroeger dan ze dacht.
De dokter vond 't raadzaam, dat Pa naar Europa ging,

[293:]

>Geruimen tijd reeds, gevoelde hij zich moe en slap, z'n zenuwen waren in de war; 'n verblijf in Europa zou 'm wel weer opknappen....
Tot 't laatst toe, bleef baboe bij de familie....
Ze leefde in die dagen vóór 't vertrek eigenlijk niet in de werkelijkheid; ze voelde om zoo te zeggen zichzelf niet meer... 't was, of ze 'n heele andere was... Ze werkte den geheelen dag, gejaagd, rusteloos, hielp nu 'ns hier, dan daar.... ze wilde niet denken... véél werken moest ze, om te vergeten... véél werken, dat ze 's avonds heelemaal tjapèh was, dadelijk in slaap viel, zoodra ze zich uitstrekte op 'r tikir ze wilde niet tobben ze wilde 't gevoel niet hebben van
kësil te zijn, geplaagd door véél soesah...
Daarom werken werken.... werken, onophoudelijk in voortgezweepten ijver Goddank! Mevrouw had 'r hulp zoo noodig en tot 't laatst toe, zou ze haar lieve Mevrouw van dienst zijn....
Ze ging met de familie mee naar Tandjong-Priok, bracht ze aan boord....
Scherp en klaar, stond't haar voor den geest, dat oogenblik, toen Bob en Henk naar Holland vertrokken, ze door Pa en Vik aan boord werden gebracht. Zij was toen bij Mevrouw gebleven.... Ze zag in gedachte Mevrouw naar 'r kamer gaan, naar bed, wanhopig van droefheid Voorzichtig en
stil was ze toen bij Mevrouw in de kamer gekomen, knielde voor 't bed neer, had met 'r mee geschreid, 'r gepidjit, [Gemasseerd.] had zachtkens haar toegesproken, 'r getroost en bemoedigd...
Nu, straks, als de boot langzaam zich verwijderen zou van den wal, hoe langer hoe meer uit 't gezicht, zou zij daar alleen staan, baboe Pikkie, alleen achterblijven... Waar moest ze dan heen....
Bij 't denken hieraan, voelde ze 'n brok in de keel

[294:]

de gedachten bestormden 'r opeens, verbonden zich... groeiden aan één tot één groote, reuzengroot... huiverig-naargeèstig. ..
Tegen de verschansing geleund, klein, tenger ouwlijk vrouwtje, staarde ze vóór zich uit met groote brandende oogon.... nu en dan 't lichaampje opschokkend door ingehouden gesnik... tranen vloeiden over 'r verschrompelde wangen... ten laatste zich niet meer kunnend bedwingen, zich zoo verlaten voelend en eenzaam, temidden van 't gewoel en getier rondom — liet ze zich op den grond vallen, wanhopig-schreiend met de handen voor de oogen....
Zoo vond Vik 'r.
„Wat is dat nou, oudje,... zeg, baboe Pikkie... zeg,..." riep Vik, bij 'r neerhurkend, met z'n arm om 'r heen....
„Kom nou!.... huil toch zoo niet!.... ach, lieve oudje, ben je zoo bedroefd?"....
Baboe kreeg 't hoe langer hoe meer te kwaad....
„Kom non.... suste Vik, 'r kloppend op den rug.
Toen opeens met juiching in z'n stem :
„Weet je wat, baboe, hoor 'ns wat 'n heerlijk idee.... hoor 'ns.... ik zal maken, dat ik gauw klaarkom.... over vier of vijf jaar ben 'k klaar.... dan kom 'k hier terug, oudje.... Bedenk 'ns, hoe prettig.... dan ben 'k 'n kranig officier met gouden knoopen en 'n sabel op zij. .. en dan... dan kom jij bij me, dan doe jij bij mij de huishouding.... wat zeg je daar nou van,.... zeg.... oudje. ... Wat zullen wij 't gezelligjes hebben met ons beidjes, baboe, geloof je niet ?...."
Vik, opgewonden bij 't denkbeeld, schudde 'r heen en weer, keek 'r aan met z'n lieve jongensoogen, schaterde 't uit, totdat baboe ten laatste mee lachte door 'r tranen heen.
„Goed zoo!.... zie je nou wel, dat 't niet zoo erg is... 't is ook niet erg, hoor.... nog maar 'n paar jaartjes,.... die zijn immers direct om.... hoe lang ben je nou al niet bij ons geweest.... zoo lang.... zoo lang, als 'k leef.... en wat is die tijd voor je omgevlogen, is niet?.... dat zei

[295:]

je ten minste laatst nog nou, wat zijn dan 'n paar jaartjes zeg, baboe, maak nou maar, dat je dat tijdje daar in de kampong uithoudt, hoor, en dan.... dan kom 'k je halen dan blijf je tot je dood bij mij is dat nou niet heerlijk.... zeg ?!"....
„Zal je heusch nog altijd 'n beetje om me denken, njo Pikkie?".... vroeg baboe met 'n beving in 'r stem....
„Of ik aan je denken zal wel, natuurlijk, lieve oudje, natuurlijk.... dat weet je toch wel?!" en Vik keek 'r trouwhartig aan....
„Dus dat is afgesproken, over eenige jaren kom 'k je halen wat is dat nou? kom, oudje, hou je taai kom nou!.... je maakt mij waarachtig ook heelemaal overstuur.... kom nou.... kom nou.... niet meer zoo huilen, oudje Denk nou maar altijd aan 't hèele prettige, als je verdriet hebt doe dat, baboe, altijd belooft mij beloof je mij, je goed te zullen houden?"....
't Werd weer licht om baboe heen ze gevoelde zich niet meer zoo hulpeloos-alleen, zoo tastend-als-'n-blinde, niet wetend waarheen te gaan, rechts of links....
Nu had 'r lieve njo, die goeie, beste njo, 'r 'n levensrichtingvoorgeschreven naar de kampong en wachten 'n paar jaartjes nog maar en dan had ze 'n rustigen ouden dag.Ze voelde zich gelukkig weer, dacht zich de jaren voorbij njo Pikkie teruggekomen, als 'n kranigofficier getrouwd misschien en dan kinderen, aardige kleine kleuters, waar zij voor zorgen zou....
Ook, toen 't sein van vertrek gegeven werd, zij van boord moest, aan wal stond, kijkend, turend naar 't-zich-steeds verwijderend schip, — wuivend en groetend met 'r slendang, — was ze kalm-tevreden, hoopte op 't weerzien.
Njo Pikkie was vertrokken, toen de ketapang rood begon te worden en nu eiken keer dat de bladeren van den grooten ketapang in den tuin op zij van baboe's huisje, van kleur

[296:]

veranderden, bedacht 't oudje met blijdschap, dat 'r weer 'n groot deel van den wacht-tijd voorbij was. Als ze 't nog maar uithield, dacht ze elk oogenblik, ze werd zoo oud, 'n Nënëh compleet met 'r spierwit haar, 'r tandeloozen mond en gebogen rug. Ofschoon, ze voelde zich opgewekt en blijmoedig... schikte zich wonderlijk-goed in de kampong...
Nu ze niet afhankelijk van 'r kinderen was — want mijnheer had voor 'n soort pensioentje gezorgd — was ze hun ook niet tot last — voelde ze zich ook vrijer in 'r doen en laten tegenover hen. Met dankbaarheid en liefde sprak ze vaak over de familie vooral over njo Pikkie was ze niet uitgepraat liet 'r huisgenooten met trots z'n portretten zien, van klein-kind af tot 't laatste toe.
De jaren gingen voorbij baboe had ze behoorlijk opgeteekend met 'n mesje in den stam van de ketapang. Niet lang meer zou 't duren Toen, op 'n dag vernam ze van 'r kleinzoon, die eiken dag met z'n groenten naar de kotah ging om ze te verkoopen, 't heerlijke nieuws, waaraan ze echter haast niet gelooven kon....
'r Waren eenige jonge officieren gelogeerd in 't hotel des Indes; één van hen moést njo Pikkie zijn, zoo sprekend geleek hij op 't portret, dat baboe van 'm had, 't laatste portret....
Baboe wilde niet gelooven. Ketjil hield haar, oude vrouw, natuurlijk voor den gek maar Ketjil zwoer 'r bij hoog en laag, dat 't werkelijk zoo was, Nënë moest zelf maar naar de kotah gaan en zich overtuigen.
't Zou toch te mooi zijn, als 't waar was, wat Ketjil vertelde maar waarom kon 't niet zoo zijn ze zou toch maar gaan... met 'n dos a dos ging 't toch gemakkelijk... ze moest toch even kijken ja, morgen zou ze gaan....
's Nachts kon ze niet slapen van opgewonden blijdschap... had ze maar zekerheid.... was de nacht maar om als 't 'ns waar was.... ze njo Pikkie terug zou zien, morgen

[297:]

al Toen opeens bedacht, ze, dat ze geen „njo" meer tegen 'm kon zeggen verbeeldt je 'ns „njo" neen! ze moest 'r goed om denken „toean" was hij „toean" „opsier". [Mijnheer, de officier. ]...
Den volgenden dag liet ze zich naar 't hotel des Indes rijden.
Ze had zich uiterst zorgvuldig aangekleed, want 'r 'njo moest 'n netten indruk van 'r krijgen; 'n mooie kabaja, den gebatikte sarong van mevrouw, die ze alleen droeg bij feestelijke gelegenheden en dan de zijden slendang, ook 'n cadeautje van mevrouw. Een mandje, gevuld met, allerlei lekkers en 'n grooten tros pisang-radja, [ Bananen] waar 'njo zooveel van hield, had ze bij zich.
Op straat, vóór 't hotel, liet ze stil houden, betaalde den koetsier en stapte uit....
Daar was dus 't hotel weer, waar de familie gelogeerd had, vóór 't vertrek naar Holland, daar in de zijgalerij links was hun kamer.... baboe wist 't nog precies.... toch wel wat zenuwachtig voelde ze zich.... 'r knieën knikten ze zou wat uitrusten.... éven maar op de stoep.... die mand was ook zoo zwaar en de dag zoo warm.... ze was 't niet meer gewend zulke tochten.... als 'r iemand voorbij kwam zou ze wel informeeren of hier „toean Hogendoorn, opsier" gelogeerd was....
Na eenige oogenblikken echter, voelde ze zich ongedurig, wilde weer opstaan.... keek even rond.... Mijn hemel!... zag ze wel goed... Groote God!... daar uit de voorgalerij... kwam hij daar niet.... ja.... neen... ja toch... dat was toch 'r njo njo Pikkie... Ze gaf een kreet van blijdschap.... richtte zich op zich in 't geheel niet meer moe en oud voelend.... snelde weg zoo hard als ze kon:

[280:]

„Wel  baboe... oudje... hoe wist je dat ik hier was?..."
Dat kleine, verschrompelde, oude vrouwtje zou Vik uit duizenden herkend hebben.
Baboe was te aangedaan om iets te zeggen, viel voor z'n voeten neer, kuste z'n handen.
„Ach, 'njo Pikkie.... toean wilde ik zeggen.... wat ben 'k nou gelukkig en wat ben je groot geworden... heeft 'njo.... toean bedoel ik.... nog geen njo-nja?...."
„Neen, oudje, nu nog niet maar we hebben den tijd, is niet? eerst kom jij bij me.... dan zullen we verder zien...."
In 'r hart was ze toch wel blij, 't oudje, dat ze voor 'n poosje tenminste, heelemaal alleen voor 'njo Pikkie zorgen mocht!....
Baboe mocht 't niet meer beleven, dat 'r njo 'n njo-nja kreeg... 'n paar jaartjes, nadat ze bij Vik kwam, stierf ze.. .


inhoud