Dé-Lilah: Een Indisch Dozijntje Utrecht: H.M. Honig, 1898
[78:]
Incognito.
In een der couranten stond de volgende advertentie:
"Bal masqul costumé et paré ten residentie-huize op Dinsdag den Isten April. Grande fête de nuit."
Deze annonce werd door iedereen gelezen en herlezen; door velen goedgekeurd, door anderen afgekeurd. Ze wekte vrij wat opgewondenheid op bij het publiek en vooral bij de dames. De jongeren en vooral de jonge meisjes vonden het idée charmant, terwijl de ouderen het beter gevonden hadden als de resident maar eene gewone dansreceptie had gegeven. Zij toch konden moeielijk gekostumeerd gaan, een gewone domino was hun slechts toegewezen en met leede oogen zouden zij het moeten toezien, hoe de jongeren zich prachtig
[79:]
costumeerden in bonte kleuren en korte rokken. Ook de heeren vonden het belachelijk, om zich daar te gaan aanstellen als hansworsten en komedianten; het was waarlijk al mooi genoeg, dat men zich geheel in 't zwart moest kleeden op eene dansreceptie, en een overhemd moest gaan aandoen, waarvan het boordje om 't half uur een appelflauwte kreeg; doch nu nog met pruiken en bombari's van hoeden op te verschijnen, dat was toch al te kras. Dat waren echter meer de ouderen die daarover pruttelden, de meesten der jongelui vonden het leuk, en luchtig om te dansen. Zoo'n gewoon neteldoeksch hemd, en een kort zijden broekje, zou net zijn of men niets aan had en men zou zeker ook niets geen last van de warmte hebben in zulk een costuum. Hoe 't ook zij, of men 't aardig of belachelijk vond, onaangenaam of aangenaam, prettig of lastig, een ieder zorgde toch om bijtijds klaar te zijn met zijn costuum. En een ieder was er even geheimzinnig meê. Slechts enkele zeer intieme vriendinnen bekenden elkander. wat zij en hun mama zouden aandoen, terwijl zij telkens de toko afliepen om allerlei in te koopen. Men zocht satijn, fluweel, bloemen, passementen in goud en zilver, vergulden knoopen, paarlen, kralen en andere tirlantijntjes; men bestelde van Batavia, en zond telegrammen heen en weer. Met koortsachtige verwachting wachtte men op de Bataviaboot, werden de kisten die meegekomen waren opengemaakt, en al het moois tentoongesteld, gewoonlijk in de slaapkamer op 't ledikant; terwijl de deuren op slot en de ramen gesloten waren.
[80:]
Hier bewonderde men de fijne tulle met lovertjes bewerkt, het tarlatan, de lange bouquetten, de keurige schoentjes en de verschillende soorten van pruiken en knevels, maskers en fantasiehoeden. Daar zette de dochter des huizes grootpapa een mooien blonden pruik op; terwijl zij zelve een knevel onder haar neus nam en een steek op 't hoofd zette, en zoo een pas de quatre met grootpa danste, die zich dit moest laten welgevallen. Mama paste haar Maria Stuart aan, op bloote voeten natuurlijk en met loshangend haar, en papa schermde met zijn fantaisiedegen in de kamer voor den spiegel. Het was een tooneel het penseel van een Jan Steen waardig, en er werd dan ook natuurlijk gegierd van de pret. Over 't algemeen was men zeer benieuwd wat de anderen zouden aandoen. Een ieder was nieuwsgierig en men gluurde naar zijne buren en zond de baboes er op uit, om 't een en ander te weten te komen. Vooral vraagde men zich af in welke toiletten de ingenieurs vrouw, de vrouw van den secretaris, en mevrouw W. zouden verschijnen. Mevrouw W. was de vrouw van den schatrijken superintendent van eenige koffieperceelen, een zeer mooie elegante vrouw, indiesche van geboorte, maar in Holland opgevoed. De vrouw van den ingenieur en die van den secretaris waren echte "totoks." Deze waren de toonaangevende dames van de plaats want de resident was niet getrouwd; die was een weduwnaar en leefde met twee dochtertjes, bakvischjes nog, en hun gouvernante. Vooral was men benieuwd naar het toilet van mevrouw W. Zij toch was de
[81:]
dame die overal om haar. goeden smaak bekend stond. Altijd had zij de prachtigste en kostbaarste toiletten, die zij gewoonlijk uit Parijs bestelde, alleen als zij ze spoedig noodig had van Batavia. Iedereen wist daar wat van te vertellen, de ééne had gehoord dat mevrouw W. als "koningin Elisabeth" zou komen, in een rooden pluche hermelijn, de andere zei, "neen dat is niet waar, zij gaat als "fee", heelemaal in 't wit tarlatan, met zilveren lovertjes en met loshangend haar. De heeren die dit hoorden meenden dat dit juist "het costuum" voor haar was, want dat zij er altijd uitzag als een fee, zij was dan ook de mooiste vrouw uit den omtrek. "Hè neen!" meenden de dames "mevrouw Veld van den secretaris is veel mooier." Wat een taille! Wat een houding, jammer dat haar "geheel" zoo koud is, precies een marmeren beeld." "Ja dan zit er in mevrouw de Lorme meer leven," antwoordden de heeren, "enfin, die is ook eene halve française, en bij haar is 't een en al leven en beweging, van haar grijze oogen af tot aan haar kleine poezelige voetjes toe." "Zij gaat als page hoor ik," zeide ééne der dames. "Heerlijk! Heerlijk! meenden de heeren, dan zullen we wat te bewonderen hebben." "Ja en op speciaal verzoek van den resident," merkte dezelfde dame weêr aan. "Nu ja! wat zou dat?" zeide een andere dame goedig. '"De resident speelt zoo'n beetje vadertje over haar. Zij is immers ook nog zoo bloedjong. Ik heb toch zelf gezien dat zij nog met de meisjes stoeide."
[82:]
"Een aardig vadertje," lachten de heeren, "nu zoo'n dochtertje willen wij ook wel hebben." "Hoe of 't ook zij," merkte een derde dame op, "het komt toch niet te pas dat zij als page gaat. Ik zou 't mijn dochter niet eens toestaan, en deze is toch feitelijk nog een half kind." "Maar weten jullie 't dan al zeker dat mevrouw de Lorme zóó gaat," wzeide een oudachtig heer, gepensioneerd kolonel en daar ter plaatse logeerende. "Misschien is het niet eens waar, en wordt er al op de gebeurtenissen vooruitgeloopen." "Ja! Ja! Zeker is 't waar," riep het gezelschap dames in koor uit, "Mevrouw Bits heeft het van Mevrouw Klets en die haar baboe heeft het gehoord van de koetsier, wiens vrouw "toekang djahit" is bij Mevrouw Loer, buurvrouw van mevrouw de Lorme." "Bediendenpraatjes!" meende de gepensioneerde kolonel, "daar kan men nooit op aan. Ik voor mij, ik geloof 't niet, Ik vind haar een veel te zedig vrouwtje, dan dat ik zou kunnen gelooven, dat zij in zulk een costuum zou gaan." "Maar zij wordt immers geprotegeerd door den resident, en als die het mooi vindt, dan vindt iedereen het mooi, vat u dat dan niet kolonel?" "Mevrouw, mevrouw," zeide de kolonel, "wees een beetje voorzichtig met uw woorden. Wij zijn hier in besloten kring, maar uit zoo iets nooit buitenaf; - dàt is veel te gevaarlijk." "Grut! ik heb er toch niets aan miszegd," antwoordde dezelfde dame, mevrouw Klets geheeten. "Het is algemeen bekend. En dat zij erg coquet
[83:]
is, dàt kan men toch al dadelijk wel zien, we hebben onze oogen toch niet in onzen zak." "Hml" bromde de oud-militair, "coquet is ze wel een beetje, maar enfin dat mag ook wel zijn. Als men zoo mooi is mevrouw Klets, en daarbij nog kinderlijk jong, dan hoort de coquetterie er zoo'n beetje bij." "In allen geval is ze toch een zeer lief wijfje," merkte de controleur tweede klasse op; "altijd vriendelijk, eenvoudig, en hartelijk, heel anders dan mevrouw W. hoor! Die is als een pauw, en niet te genaken. Zij groet niet eens terug als men haar salueert, en verbeeldt zich zeker dat dit een te groote gunst zou zijn. Zelfs mevrouw Veld kan niet in de schaduw van mevrouw de Lorme staan, en die is wàt jaloersch dat de resident zooveel werk van haar maakt." "Hm! de resident heeft nog gelijk," bromde de kolonel nogmaals, "die secretarisvrouw heeft me ook te veel air hoor. Zij boft nu eenmaal dat de resident niet getrouwd en de adsistent ook jonggezel is. Als die vrouwen hadden, dan zou mevrouw Veld zoo goed als niets te vertellen hebben." "Maar zij is toch een echte dame en niet zoo'n allemansvriend aIs die mevrouw de Lorme. Kijk maar hoe zij recipieert, het is één en al élégance en chique. Zij weet precies wat een ieder toekomt, steeds, beleefd maar toch op een afstand, vriendelijk voor den minsten klerk, maar toch niet neêrbuigend." Dit werd door mevrouw Bits aangemerkt. "Nou de klerken moeten anders een elletje of wat van der hebben," antwoordde de eerste com
[84:]
mies die ook in 't clubje zat, en toen bang zijnde dat deze uitlating zou worden overgebracht, liet hij er heel zoetsappig op volgen: "Ik heb trouwens niet te klagen, voor ons is ze altijd allerliefst." "Dat is nogal glad," fluisterde mevrouw Loer mevrouw Klits in 't oor, "zijn vrouw maakt ook altijd wat, 't zij maniesan of sambellen, of gebakjes, en dat stuurt ze dan; - die twee zijn 2 handen op één buik." "En weten de dames nog niet welk costuum zij aan zal hebben", vraagde de controleur tweede klasse. "'t Ware weten we nog niet", antwoordde mevrouw Loer, "maar we hebben er wel zóó iets van gehoord. Ik geloof dat zij en de secretaris "Othello en Desdemona" zullen voorstellen." "Verduiveld goed gekozen", zeide de kolonel, zijn grijzen knevef opstrijkende. "Zij zijn er voor geknipt. Zij met haar Juno-gestalte en haar blond uiterlijk en dan hij, ha! ha! ha! een prachtiger Othello kan men zich moeielijk voorstellen; zwart hoeft hij zich niet meer te maken." Iedereen lachte mee, maar mevrouw Klets besloot in zich zelve om dit dadelijk over te brengen. Die kolonel was wel een beetje al te - - - Het binnenkomen van een nieuwen bezoeker deed het heele gezelschap opkijken. Het was de controleur kotta. Dadelijk schoof men een weinig bij elkander om een nieuwen stoel bij te schuiven. "Zeg dames en heeren, ik heb een nieuwtje", zeide hij heel geheimzinnig,
[85:]
"En dat is, dat is?" was de algemeene uitroep. "Eerst een portje!" antwoordde hij. "Of een advocaatje?" vraagde mevrouw Bits, die de gastvrouw was. "Nu dat zal ook wel gaan", was het antwoord. "Nadat de controleur goed bediend was en er een heerlijk glas advocaat voor hem stond, vertelde hij zijn nieuwje, dat niets meer of minder was, dan dat de Czarewitch ook op het bal zou komen. "De Czarewitch?" galmde iedereen vol verbazing. "Hé! hoe prettig", zeiden de jonge meisjes. "Verbeeld je om met een kroonprins te kunnen dansen." "Denk jullie dat hij met zulke kinderen zal willen dansen", snauwden de moeders. "Maak je maar geen illusies." "Ja dat is alleen iets voor de eersten van de Lats," zeiden de heeren. "Neen, neen, niets daarvan", vertelde de contrôleur verder, "en dat is juist het aardige van de geschiedenis. Officieel is er niets van bekend, en ook zelfs de resident weet er niets van, het is een zoo'n "kabor angin", zoo'n "on dit". U weet dat hij zich op 't oogenblik op Slamat ophoudt, en nu wordt er verteld, dat hij hier komen zal, maar geheel onbekend, "incognito", onder een vreemden naam, en de resident zal niet eens te weten komen dat hij er is, ten minste in de eerste dagen niet. Hij wil speciaal voor dat bal overkomen." "Wat zegt u!" riepen de dames in koor uit. "Nu, dat is toch wel eigenaardig."
[86:]
"Hè, wat zal er nu een werk van de toiletten gemaakt worden." "Ja," antwoordde de controleur, "toen ik 't mevrouw Veld vertelde, was ze verschrikkelijk zenuwachtig en zeide dadelijk tegen Veld: "Gut mannetje," en dit deed de controleur met een damesstem na, "dan zou ik 't toch beter vinden om in plaats van zilver goudgalon te nemen." Iedereen schaterde het uit. Het was toch algemeen bekend, dat de controleur altijd overhoop lag met de secretarisfamilie; dat ze elkaar alleen maar verveelden, maar elkaar feitelijk niet konden luchten of zien. Met Veld zelve kon hij 't nogal vinden, maar niet met mevrouw, want die wilde altijd den baas over hem spelen, en nam een air tegenover hem aan, en daar was onze contrôleur natuurlijk niet van gediend. "Zóó zóó, ach kom is 't waar?" riepen de dames uit. "En wat zei Veld wel?" "Je doe maar," antwoordde de controleur. "Hij moet er niets van hebben, feitelijk blijft hij liever in slaapbroek en kabaai." "Och wat, neen maar dat wordt interessant," zeiden de heeren. "Ja en ik heb ze nog geplaagd ook," zei de controleur "ik heb gezegd, dat zij als eerste dame van de plaats, hm - hm! "allemaal snert !" verplicht was het bal met hem te openen." "En wat antwoordde ze?" hoorde men een dozijn stemmen vragen. "Ach God," en weêr deed de controleur haar na met een fijn sentimenteel stemmetje, "maar hoe
[87:]
zal ik 't kunnen weten dat hij de "Czarewitch is?" "Nou dat kan men toch dadelijk zien", antwoordde ik. "Als u iemand prachtig mooi gekleed ziet, schitterende van kleuren en juweelen, dan gaat u maar naar hem toe, of liever één van ons, Veld bijvoorbeeld, moet gaan, en hem aan u presenteeren." "Op een bal masqué gaat dat moeielijk," antwoordde Veld, "daar kent men elkaar niet en ik kan toch moeilijk naar hem toegaan, en zeggen: "Excellentie of Hoogheid mag ik u eens aan mijn vrouw voorstellen? Neen dat doe ik niet, dat zullen we maar aan 't toeval overlaten, misschien merkt hij jou wel 't eerste op Marianne; wie weet?" "Nou je moet maar niet altijd denken dat ze de eerste is," Mevrouw Bits hierop volgen, "mevrouw de Lorme en mevrouw W. zijn er ook nog, en juffrouw Molière is ook niet te versmaden." "En wij dan," riepen de jonge meisjes! "Ach wat! Jullie komen heelemaal nog niet in aanmerking", antwoordden de moeders. "Da's toch niet waar? Wel meneer Vink", zeide een der meisjes, een aardige brunette, tegen den controleur. "Hoe komt mama er bij om zóó iets te zeggen, Dientje", antwoordde deze. "Jij bent me ten minste veel liever dan mevrouw Veld, hoor?" "Ja, als u me ook met die vergelijkt", antwoordde het meisje pruilend. "Zulke groote heeren hebben toch de noodige "tingkah's", zei mevrouw Bits. "Wat een ui, om geheel onbekend ergens te komen, En dat de resident er ook mets van weten mag!"
[88:]
"Ach de "ouwe" zal 't wel weten," merkte de controleur aan, "maar aangezien men hem verzocht heeft om zich stil te houden, mag hij er niet over spreken. Ik denk dat hij na 't "démasqué" weêr heen gaat." "Hè hoe jammer!" zeiden de meisjes. "Stil toch kinderen," antwoordde de moeder. "Niet altijd meêpraten, dat past jullie niet." Zoo werd er in 't gezelschap nog veel over 't aanstaande bal en zijne verrassingen gepraat, het was de "topic of the day." Zooals te begrijpen was; wilde nu niemand meer mankeeren, want iedereen was nieuwsgierig om den czarewitch in zijn volle pracht te zien, want al zou hij "incognito" komen, men zou toch wel weten, wie of de czarewitch was. Iedereen had er den mond vol van en men hoorde in de toko's, in de hotels, aan de kletstafels zelfs in de kewkens en goedangs niet anders, dan de drie woorden: czarewitch, bal masqué en incognito. Zelfs de klerken van 50 gulden tractement spraken ervan. Zij ook wilden naar 't bal gaan, al was 't maar als clown. Ook. van hun hoorde men niets anders dan die woorden, hoewel ze niet eens wisten wat ze beteekenden. "Die "sarrewits" hij ben zeker keizer van japan ja?" zeide de een tegen den ander. "Ben je hek," hij is net zooveel als minister of koning dáár ergens in Australië." "Hij reizen in "cognito" ja? Wat is dat?" "Dat is nieuwe soort wagen, met guttapercha wielen, weet je".
[89:]
"Astajah, zoo maakelijk ja, en waar kan bestellen?" "Op Batavia, bij firma Fuchs!" "Nou as ik de honderdduizend trek, ik zeker bestellen, zoo'n wagen." Bij mevrouw Veld was het een drukte van belang. Zij maakte de costumes voor haar en haar man zelf, en hielp zelfs nog anderen, zooals de dochtertjes van den resident en juffrouw Molière, hun gouvernante. Zij zafen in mevrouws Boudoir met z'n vieren te werken; namelijk juffrouw Molière, een zeer bevallige verschijning van omstreeks 28 jaar, mevrouw Veld, een dame met een waarlijk imposant figuur maar met een wel mooi maar trotsch en koud uiterlijk, de meisjes Mies en Willy en de tokang djahit. "Gelukkig is alles bijna af," begon mevrouw Veld, met haar hooge sentimenteele stem, die de controleur zoo goed kon nabootsen. "God ik heb al in geen maand rust gehad Madeleine, ik ben er bepaald nerveus van geworden." "Maar u zal dan ook wel de mooiste zijn mevrouwtje!" riep de 12 jarige Willy uit. "Hè zoo'n mooie Titania, 't is om te aanbidden." "Kind! wat ik je bidden mag, een weinig minder hard praten, de muren hebben ooren. Wij moeten zeer voorzichtig zijn, vooral voor zekere heeren, die alles doen om achter toiletgeheimen te komen, om die dan op alle straten uit te bazuinen." "Zooals meneer Vink bijvoorbeeld" merkte Mies wijsgeerig op. "Fidonc chérie! Geen namen noemen", lispelde mevrouw Veld. "Papa zou boos zijn als hij 't hoorde."
[90:]
"Ach kom. Wel neen," antwoordde Mies die de lieveling was van haar Papa, en veel zeggen durfde. "Het kan Pa niets schelen, die heeft alleen maar oogen voor Adèle de Lorme." "Mies! Mies!" waarschuwde de gouvernante en zij sloeg een bestraffenden blik op 't meisje. "Juf ik wil ook met "Prins Incognito" dansen," zeide Willy. "Dat hoort immers zóó, ik ben toch de dochter van den resident. " Juf stevig doornaaiende begon te glimlachen, maar Mevrouw Veld antwoordde: "Zoo'n spring-in-'t veld? Hij zal niet eens met mij willen dansen." "O! zeker wel, want u is de mooiste. U moet het bal met hem openen. Hè ik verlang u al te zien mevrouwtje, met uw juweelen diadeem en uw sleep van zeegroen satijn." De bediende kwam binnen en meldde de dames W. en de Lorme. "Kom Mies en Willy, dan stappen wij maar op," zeide juffrouw Molière. "Nu dag mevrouw Veld, tot morgen." "En een beetje vroeg ja Madeleine? Anders komen wij niet klaar." Mevrouw Veld sloot de deur van 't boudoir met al de geheimen die het bevatte en spoedde zich naar de voorgalerij. Dáár zaten de twee dames; mevrouw W. in een keurig ochtendgewaad gekleed, en Adèle de Lorme in een rose peignoir en een dito hoedje op. Zij zag er precies uit als een "bébé jumeau" uit een doos, met haar rond frisch gezichtje, waaromheen
[91:]
een menigte bruin krulhaar golfde, met het kleine lachende mondje, en gekleed met die groote hoed met rose veeren, de dito peignoir om haar kleine poezele taille, haar helder blauwe oogen en kinderlijke lach, zou men waarlijk niet gezegd hebben, dat zij al 3 jaren getrouwd was. Mevrouw W. was een bepaalde schoonheid, met haar goudblond haar, haar fijn profiel en hare gracieuse taille. Deze drie vrouwen, de eersten van de plaats, de ééne door de positie van haar man, de tweede door haar rijkdom en de derde omdat zij een protégée was van den resident, behoefden waarlijk niet voor elkander in schoonheid onder te doen en ook niet jaloersch op elkaar te zijn, maar toch waren zij dit en hoewel vriendelijk en beleefd tegen elkaar, konden zij elkaar niet lijden; in elkanders bijzijn de noodige égards in acht nemende, spraken zij 't noodige kwaad van elkaar, zoodra zij niet te samen waren.
inhoud | vorige pagina | volgende pagina