Dé-Lilah: Een Indisch Dozijntje Utrecht: H.M. Honig, 1898
[125:]
"Afijn daar was niets aan te doen," en Aagtje verzette zich tegen haar leed. Zij had namelijk groote plannen; zij wilde de zaken wat meer uitbreiden. Zij had daar zoo'n tien duizend gulden liggen, en wist niet wat ze daarmeê doen moest, ze kreeg er maar zoo'n kleine rente van en ze wou 't toch zoo graag beter uitzetten, daarom wilde ze er een huis van bouwen. Naast hun erf, was nog zoo'n lapje grond vrij. Als ze dat eens voor een paar duizend kocht, dan kon ze voor de rest een mooi huis laten zetten, een echt heerenhuis, alles ruim en goed afgewerkt, waarvan zij later een flinke huur zou kunnen krijgen. De zaak werd nader besproken, ook met Klaas, en deze vond het natuurlijk een "uitsteikend," idée. Zulke idéeen kon alleen zijn Aagtje hebben. Ja een flink heerenhuis, met ruime binnengalerij, daar konden ze best honderd vijftig gulden huur voor vragen. De grond werd gekocht, timmerlui en metselaars gezocht en dra was alles in volle werking. Aagtje had er zelve pleizier in, en wanneer de toko gesloten was dan ging zij naar het nieuwe huis om een kijkje te nemen, en hier en dáár een zeer verstandige bemerking te maken, of iets af te keuren. Zij begon ook den tuin in orde te maken en bloemen, en vruchtboomen te planten. Vele vrienden en kameraden kwamen er naar kijken en allen vonden het prachtig en practisch ingericht. Zoo'n mooi heerenhuis was er in heel Goenoeng-djoerik niet. Het huis van den resident haalde er zelfs niet bij, en niemand, twijfelde er aan of Klomp zou het wanneer het klaar was dadelijk verhuurd
[126:]
hebben, minstens voor honderd vijf en twintig gulden en dat was zelfs nog veel te weinig. Het trotsche hart van Aagje zwol bij zulke gezegden en zij maakte zich de prachtigste luchtkasteelen omtrent het nieuwe huis. Wat een goed idée was dat toch van haar geweest. "Afijn" dat was toch een vergoeding voor de groote teleurstelling, die zij ondervonden had, want dat ze nog steeds Klomp heette, dàt stak haar toch erg. - Muller, de kantinebaas, die dikwijls bij hen kwam bitteren, vertelde eens, dat hij gehoord had dat de assistent resident wel zin had in dat nieuwe huis, en dat die zeker zou komen kijken, en er met hun over zou spreken. Aagje's gelaat glom van genoegen; ze hield zich echter goed en zei heel kalm: "Nou dat is ook geen wonder; dàt is ook net een huis voor zoo'n groote meneer, hij hoeft zich zeIvers der niet voor te schamen om daar te wonen. Wat heeft hij nou voor een kast! Je kunt je daar niet eens in verroeren, en dan met 6 kinderen." De kwestie was, dat Aagtje dolgraag wilde dat de assistent er in wonen kwam, maar zij toonde dat niet. "Hé, de buurvrouw te zijn van mevrouw de assistente, wat een eer, want natuurlijk zouden die menschen als buren wel een visite komen maken, waar nu geen kwestie van was. - Dat kon dan later een gezellige "conversatie" worden. Nou as die dat huis hebben wou, dan zou zij 't wel minder geiven, "want de eer most ook betaald worden." Van dien dag af aan verwachtte Aagte iederen dag den assistent-resident. Als er een wagen 't erf op kwam rijden dan vloog zij naar voor om te
[127:]
zien of hij 't was, maar steeds werd zij teleurgesteld, want het waren maar gewone bezoekers voor de toko. Intusschen naderde het huis zijne voltooiing; en toen het eindelijk gereed was werd er een feestje gegeven, waarop men "samppanje" op het succes van 't nieuwe huis dronk, en toen er een aan Aagte vroeg of zij al een huurder had, antwoordde zij met hooge borst: "Natuurlijk, de nieuwe ingenieur komt er in, hij is getrouwd en heeft 8 kinderen. Hij komt met de volgende boot." Voor dien tijd waren er al een paar huurders op komen dagen. De ééne was een jongmensch die 't huis wilde zien en die er met drie collega's in wilde gaan samenwonen. Vol voorkomendheid ging Aagte zelf meê, met haar onvermijdelijken hoogen kuif op en haar nauwe japon aan, terwijl Klaas zoo lang op de toko paste. Het jonge mensch bekeek alles één voor één en had de grootste aanmerkingen. "De voorgalerij is veel te groot, die kennen we niet meubeleeren, en de inrij is niet breed genoeg." "Maar meheer, als uwes met uwes vieren gaat samen wonen, dan heeft u toch wel ruimte noodig. Hier een tafel en daar een tafel en in 't midden een paar potten met blommen en klaar is Keesje." "Wat moeten jongelui met bloemen doen," antwoordde het jonge mensch, "wij hebben al zooveel voor ons zelve te zorgen. We zijn blij dat we leven. Ik moet u eerlijk zeggen, het huis is te groot, maar enfin als u schappelijk bent in uw huurprijs dan willen we 't toch nemen."
[128:]
"Honderd vijftig gulden meneer, geen cent minder." "Maar mijn lieve mevrouwtje, dat is immers veel te veel. Waar moeten wij dat van betalen? En dat is 't huis ook heelemaal niet waard hoor?" "Zooals ik zeg, de voorgalerij is veel te groot, de inrij te klein, de kamers zijn te hol, de badkamer enzoovoorts veel te ver gelegen, de keuken te dicht bij het huis, de trappen te nauw en te stijl, wanneer men eens dronken thuis komt, dan kan men ze niet vinden, en buitendien is de heele boel niet genoeg afgewerkt. Nou bied ik u tachtig gulden mevrouw, als u dat wilt, dan gaat de huur de volgende maand in." "Dank u beleefd, ziet maar dat uwes een ander dak krijgt, wat denkt u wel van ons, we hebben die tachtig gulden van u nog niet zoo broodnoodig hoor!" Dat was de eerste huurder geweest. Nummer twee was een gepensionneerd militair, die het huis hebben wilde om er een koffiehuis in op te richten. Die kwam op een Zondagmorgen bij Aagtje, een heel klein weinig boven zijn thee, en een koeterwaalsch brabbelende van Duitsch en Hollandsch door elkaar dat Aagt hem bijna niet kon verstaan. Hij was een Duitscher, een Beier van geboorte, maar kon Duitsch noch Hollandsch meer spreken, en 't geen hij sprak was dus een mengelmoes van beide talen. "Ja siehste madamchen, ik hebbe er ein paar centjes opgeschpaard en nu keloof ik dat het beste en het vernunftigste is om solch een kleines kaffee
[129:]
haus op te richten." hik, hik," De man had vreeselijk de hik, dat kwam er ook nog bij. "Gelauft u niet, dat dat opgang - hik - zou maken, h'k -" "Nou wat zal ik er es daarvan zeggen, misschien wel, mits alles maar fatsoenlijk blijft, En dan moet het eten puik, puik zijn, vooral des middags voor de kantoorheeren, en 't bier natuurlijk uitstekend. Dat Maastrichtsch Haantjesbier is het 't meist gewilde, en dat importeert de firma Klomp, weit u." "Jawohl, ich weiss, ich weiss, en niet al zu duur natuurlijk, voor hoeveel verkauft u wel zoo'n kistchen?" "Gewoonlijk voor 22 gulden, maar voor u als koffiehuishouder voor twintig!" "Donnerwetter, das ist nicht gutkauf, maar - hik - wir sollen - hik - sehen ", en zich op de borst slaande, "dieser aaklike hik, dat ist doch verschricklich!" "Wil u het huis nu gaan zien", vraagde Aagte. "Jawohl, als 't u past." Beiden gingen daarop naar het erf daar naast, Aagte gewapend met een kolossalen bos sleutels en de Duitscher achter haar. "Nun die voorgallerij ist zeer mooi en kroot; Hier kan ik überall tafeltjes neêrzetten voor de gasten, en binnen kon ik eetzaal machen. Ook deze kamers, kann ich gebrauchen voor leeszaal en eetzaal tevens. Ausgezeichnet madamchen --- hik - hik -, dieser ungluckselige hik, es ist om dol te worden. " "Ziet uwes," zeide Aagte, die volstrekt niet op
[130:]
die hik lette, maar intusschen had uitgerekend hoeveel profijt zij er wel van zou kunnen hebben, als hier een koffiehuis was, "ziet uwes, alles is ruim en als voor een koffiehuis geknipt. De gelegenheden achter binnen ook erg comfortabel en netjes, de keuken is flink en het erf groot en ruim. "Prachtig mooi! Ja de badkamer is koed, men kan er kemakkelijk naar zu kommen, en een flinke wagenkamer. Nou, hik - madamchen, hik - dat soll wel kaan, en wieviel vraagt u wel huur in de maind?" "Ja, honderd en vijf en twintig pop, meneer." "Kott soll mij liefhebben, hik - hik -, maar dass kann ich niet bezahlen, dat ist niet gutkauf." "Maar meneer, wil je 't dan soms voor niks en niemendal hebben. Weit je dan niet dat de huizen hier in Djoerik allemaal zeer duur binnen. Zoo'n hok van een huis, waar je je niet in kunt verroeren en je je kop stout teugen de zoldering, doet al gauw vijf en zeventig gulden. Ik geif 't voor jou al goedkoop, meneertje, anders is de prijs honderd en vijftig, weit u dat wel?" "Ja maar wat solI ik u zeggen, als je zoo eben bekint, dan ben je ein bischen platzak, das weet u doch ook wel. Gott sei dank ik ben mein hik los!" "Nou wat zou u dan wel willen betalen, laat er reis hooren wat voor bod of je zou willen doen?" Ja, sehen sie, gnädige frau, hm! - hm! - ich kann bezahlen, hm! hm! -" "God vent, wat mankeert je toch," riep Aagte geërgerd uit. "Eerst heb je de hik en dan zit je je keil maar te schrapen."
[131:]
"Ja sehen sie, ick weiss 't ook niet, maar meine kehle ist zoo verbazend droog, hm! hm! hm!" "Nou, je kunt wel een potje bier krijgen," zeide Aagtje goedig, "maar eerst de zaken en dan de genoegens. "Jawohl, eine sehr vernunftige redensart. Also, madamchen, ich kann u vijftig gulden bezahlen, de eerste drie maanden. Later misschien, bo -!" "Zeg, ben je gek," was Aagtjes vraag op dit gezegde. "Weet je wat, hoepel jij maar op, hoor. Wij kunnen saampies geen zaken doen. Vijftig gulden, heb ik ooit van m'n leiven! Die zal er is eiven je 't vel over je ooren trekken." "Maar warum denn, dass ist doch koed bezahlt voor zulk een huis. Dass ist ja niet mal ein huis, das ist ein kiepenhok." "Loop naar de maan met jou kiepenhok," schreeuwde Aagt nu woedend. "Eerst noemde je mijn huis een paleis, hé! en nou noem je het een kiepênhok, Ga jij maar een koffiehuis oprichten in de chineesche kamp, hoor! Deze buurt is veul te fessoendelijk voor zulk een model as jij er een bent. Leer jij eerst goed je moeders taal, en kom dan maar terug. Tegen dien tijd kan ik jou misschien m"n huis voor vijftig gulden afstaan." En zij liet hem op 't nieuwe erf alleen staan, en met vlugge stapjes, van kwaadheid met de sleutels rammelende, ging zij naar binnen. De derde huurder zou dan de nieuwe ingenieur zijn. Men was bij hun geweest en had er zoo iets van gezegd. Aagte zat op heete kolen. Zulk een inge nieur was wel zoo hoog als de assistent resi
[132:]
dent en kon misschien meer betalen, want deze zat er warmpjes in, van zijn vrouwskant, weit je. Toen de baas dan ook was binnengekomen had Aagte geen rust meer. Den heel en dag keek ze naar buiten of er niet een vreemde meneer kwam. Klomp moest ieder oogenblik op verkenning uitgaan, om hier en daar eenige bijzonderheden te weten te komen. Kwamen de kennissen dan was 't dadelijk: "Waar is de ingenieur nu? Hoeveul kinders heit ie? Heit ie al een huis? Hoelang blijft ie nog in 't hotel? Is 't waar, dat hij geld heeft van zijn vrouws kant?" Op een morgen kwam er werkelijk een heer in de toko, knap van uiterlijk, met een vervaarlijk grooten knevel en recht overeind staand haar. Hij kocht handschoenen, en zeide: "Bezorg dat maar in het "Djoerik hotel", kamer 7." Dat moest de nieuwe ingenieur zijn. "En heit uwes al een huis," dorst Aagte te vragen, met haar liefsten glimlach, zoodat de kuiltjes duidelijk merkbaar waren, waarbij ze haar mondje dicht hield, want zij was altijd verlegen voor hare tanden. De bezoeker keek haar verbaasd aan. "Neen mevrouw," antwoordde hij, "ik neem ook geen huis." "Wàblief," zeide Aagte en zette groote oogen, "en uw es blijft zoo met 6 kinders in 't lozement wonen. Nou dat zal uwes wel in uwes zak voelen." De meneer antwoordde niets, maar lachte zoo'n beetje, nam zijn hoed en ging heen. Hij ging echter voorbij het nieuwe huis en bleef daar zoo eens staan kijken.
[133:]
"Nico, Nico," riep Aagte, uitgelaten van blijdschap. "Kom er es gauw hier, gauw dan." "Ja Gatje, Agatha wil ik zeggen, ik bin nog net beizig om de kist bier uit te pakken, er is een flesch kapot!" "Laat maar waaien, Nico! Dit is meer perloe!" En toen Klomp kwam duwde ze hem naar het raam, en zeide: "Kijk nou er es, daar hei je de nieuwe inzenieur, hij bekijkt ons huis en wil het zeker huren." "Waar, waar?" zeide Klaas. "Ik zie niemand." "Je bint ook ziende blind, daar achter die djamloeboom, zie je 't nou lummel." "Maar wijf! Aagt, dat is de inzenieur niet. Hoe kom je er an mins, dat is die tandenbederver van Sinkapora. De inzenieur is al heilemaal grijs!" "Wat doet die vent dan naar 't huis te kijken, zoo'n aakeligheid!" "Misschien wil hij wel een tandenfabriek oprichten. Nou 't eerst mag hij jou wel eens onder handen neimen." "Geen aardigheden, Nico. Jij bint zeiker volmaakt met jouw manke poot", en tot zichzelve zeide "Nou dan heb ik me toch leelijk vergist, en dacht dat ie 6 kinders had." De ingenieur kwam maar niet opdagen. Hij bleef tot de maand uit was in 't hotel en toen hoorde Aagte tot haar groot verdriet, dat hij een kleine woning genomen had van zestig gulden. Zij troostte zich echter spoedig; het huis zou toch wel verhuurd worden, 't geen ook tijd werd, want 't stond al een maand leeg.
[134:]
Eindelijk kwam er een Franschman opdagen en die huurde het. Het was een muzikus met zijn gezin. De man speelde violoncel, zijne vrouw was chanteuse, en dan had hij twee dochters, die ieder op de viool streken. Buitendien was er nog een jongmensch bij die fluit en triangel speelde. Hun doel was om een soort van café chantant op te richten, en tweemaal in de week een concert te geven. Met alle soorten van "plaisir" wIlde hij de volle huurprijs betalen. Aagtje verstond hem heel goed, in Frankrijk had zij 't Fransch een weinig aangeleerd en kon zij nu zoo'n mondje vol spreken. De Franschman die zich voorstelde als monsieur "Castellazini", had een heele geur over zich. Hij was in een prachtigen langen labber gekleed, had een zwart hoedje op zijn linker oor gezet en al pratende spee]de en zwenkte hij met een klein rietje en hield de zilveren knop daarvan van tijd tot tijd aan zijn mond, als wilde hij alle wijsheid daaruit zuigen. Madame had over haar corpulente lichaam een lichtblauw zijden japon met kant, de jonge dames beiden vuurroode surah blouses en grijze creponrokken aan; en 't jonge mensch, de triangelspeler, was gekleed in een tricotpak. "Erg siek," had Klomp beweerd. "Ja, echte parischiennes," antwoordde Aagtje, "Allein is die labber maar wat rood, en de eene jonge dame had geen haken meer aan haar blouse, alles stond van achteren open." "Da's voor de luchtigheid," had Klaas uiïg geantwoord, "meziekmenschen hebben altijd zoo iets "nonselants" over zich."
inhoud | vorige pagina | volgende pagina