Melati van Java: Eigen schuld Amsterdam: L.J. Veen, zonder jr. [eerste druk: 1884:]
XIV.
Van dit oogenblik heerschte er een zeer gespannen verhouding op Bergerode. Emma droeg haar hoofdje zeer hoog, wenschte de familIe op beschermenden toon "goeden morgen en avond" maar deed overigens of zij en haar gouvernante alleen in huis waren. Dorine sprak haar niet aan; zij nam hare lessen maar naderde de piano niet meer. Tante Bertha vond het noodzakelijk hoewel hoogst onaangenaam haar broer over de nieuwe kuren van Emma te schrijven. Zij stelde het dus uit en wachtte liever tot hij persoonlijk eens overkwam. "Zij moet naar het pensionaat, vindt u ook niet, mijnheer Smithson?" vroeg zij den rentmeester, want zij had er behoefte aan met iemand over haar verdriet te spreken.
[121:]
Maar de Heer Smithson haalde de schouders op en sprak op zijn gewonen afgemeten toon: "Vergun mij, juffrouw, mij niet in deze zaak te mengen, ik weet niet anders dan dat ik op dit oogenblik in dienst ben van juffrouw Emma de Ridder." Juist kwam het meisje binnen en hoorde die laatste woorden; haar hart klopte van trots en zij bloosde van genoegen. "Die man wist haar toch wel te waardeeren en haar rechten te erkennen." Hoe heerlijk zou het wezen als die geheele "pan" - zoo verachtend en ongepast noemde het akelige ding hare goede bloedverwanten, die toen zij een arm weesje was, haar met de meeste liefde en belangeloosheid tot zich hadden genomen - als zij allen vertrokken en zij reeds nu meesteres op Bergerode kon spelen met twee zulke getrouwe en gedweee dienaren als de Heer Smithson en juffrouw Cellier. Tante Bertha zeide niets meer en ging na weinige oogenblikken de kamer uit; nu sprak Emma den Heer Smithson aan. "Ik geloof dat tante niets van mij houdt" sprak zij op gemaakt bedroefden toon "en 't is toch mijn schuld waarlijk niet." "'t Zou me spijten, juffrouw, als het zoo was, want uw tante is een goedige, hartelijke dame." "Voor iedereen, behalve voor mij!" "Waarom zou ze dat niet wezen?"
[122:]
"Wel, omdat DoriHe haar oogappel is en zij haar de erfenis beter gunde dan mij." "Dat zou toch zeer onrechtvaardig wezen. Uw oud-oom heeft u leeren kennen en vond in u alle goede hoedanigheden, die hem wenschelijk voorkwamen in de aanstaande bezitster zijner goederen. Tegen zijn oordeel mag niemand iets inbrengen." "Vindt u dat ook?" vroeg Emma glimlachend. "Ik zal het niet wagen het oordeel van mijnheer uw oud-oom tegen te spreken." "Nu, dat mag ik wel zoo hooren! En is het dan niet leelijk zooals tante mij altijd achter Dorine stelt; het kan me wel weinig schelen, want als ik meerderjarig ben, dan zie ik niet meer naar die menschen om." "Daar heeft u alle recht toe." "Dat dunkt mij ook! En het doet mij plezier dat van u te hooren; tante zou willen dat alles hier diende ten genoegen van Dorine, en zou ik dan niet mogen beletten mijn goed door dat slordige, wilde kind te laten verknoeien?" "Wel zeker moogt u dat!" "Met u kan men ten minste praten, mijnheer Smithson. Juffrouw Cellier antwoordt niets anders dan dingen, die noch tante, noch ik kunnen goedvinden. Maar je moet beleefd wezen. . "Oh; les convenances" en zoo al meer, maar iets degelijks krijg ik nooit uit haar. Tante vindt het niet
[123:]
lief dat ik de piano sluit, maar u heeft zelf gehoord hoe die driftkop van een Dorine tegen mij uitvoer." "Ja, dat heb ik gehoord." "En ik was toch zeer kalm, niet waar? Ik heb voor zoover ik weet niets hatelijks gezegd. Ik houd er niet van mij boos te maken, dit staat zoo leelijk." "Daar heeft u gelijk aan." "'t Is zeer onaangenaam arme familie te hebben, dat zei laatst juffrouw Cellier! Hoe veel mooie dingen zou ik kunnen koopen voor al hetgeen die familie hier eet en drinkt, vooral wanneer de jongens op vacantie zijn en dat wou ik nu maar vragen, mijnheer, en u kent de wetten zoo. Mag een voogd nu op kosten van zijn pupil zijn geheele familie laten leven?" "Zou uw oom dat doen?" "Natuurlijk, ze leven hier allen in mijn huis en ze eten aan mijn tafel en ik heb niets te zeggen; elke gulden, dien ik wil uitgeven moet ik aan tante vragen. Oom is ten minste mijn voogd, maar tante, wat heeft zij over mij te zeggen?" "Hoe hard moet het voor u geweest zijn, toen u vroeger geheel van die menschen afhankelijk was." Emma sloeg de oogen neer; nu vond zij toch eigenlijk dat mijnheer Smithson het al te erg maakte; zelf kon zij nu wel morren over achteruitzetting en miskenning maar vreemd! als anderen het zoo hoog ernstig zeiden als mijnheer Smithson dan vond zij het belachelijk.
[124:]
"t Is altijd treurig het genadebrood te eten, antwoordde zij. "Zeker, en vooral voor zulk een hooghartig karakter als 't uwe." 't Was voor het eerst dat Emma vernam, dat zij een hooghartig karakter bezat, maar mijnheer Smithson wist het beter en daarom zou het wel zoo zijn. "Mag ik u nog een vraag doen, freule?" vroeg hij op een toon van diepen eerbied. "Wel zeker, mijnheer, zeer gaarne." "Ik heb ook een ouden, ziekelijken oom, die wel niet zoo rijk is als de uwe maar die toch een heel aardig vermogen heeft, waaraan ik wel behoefte heb. Gaarne zou ik bij hem in een goed blaadje willen komen en daar het u zoo goed gelukt is, ben ik zoo vrij u inlichtingen te vragen, over de wijze, waarop u het aanlegde." "Och, dat weet ik zoo niet," en Emma sloeg de oogen zedig neer. "Ik weet het heusch niet. Ik heb volstrekt geen moeite gedaan om oom te vleien; ik ben heel gewoon geweest als altijd." "Zooals tegen uw tante Bertha bijvoorbeeld?" Emma werd verlegen, en antwoordde nog niet dadelijk. "We hadden immers afgesproken, dat u zoo en niet anders kon handelen niet waar, dus dan was uwe houding zeer goed tegenover juffrouw de Ridder en behoefde u niet anders te zijn in den omgang met uw oom."
[125:]
"Ja, maar dat maakte toch een verschil. Oom was ziek en afhankelijk van de bedienden, dus moest ik hem gezelschap houden." "En uw nichtje?" "Dorine was niets lief voor oom, ze was bang, en durfde nauwelijks met hem spreken." "Maar er is toch iets gebeurd, wat zij zich verwijt en dat misschien veel invloed heeft gehad op uw oom's plannen." "O ja wel, op den laatsten dag. . . " Emma werd vuurrood en scheen niets op haar gemak. "Is er toen iets bijzonders geweest, een ongeluk of zoo?" "Dorine was onhandig." "Toch zeker bijzonder erg, want om een onhandigheid maakt men gewoonlijk zulk een omslag niet." Emma wendde het hoofd af en zeide niets. "Ik begrijp het wel, lieve freule," sprak de Heer Smithson. "U wil niet gaarne iets ten nadeele van uw nichtje zeggen. Dat doet uw hart alle eer aan." Emma vond het alleraangenaamst dat die rentmeester een volwassen heer, zulk een goede meening over haar had; nu deed of zeide zij weinig meer zonder zich af te vragen, hoe denkt hij er over? "Hij schijnt het goed te keuren dat ik mijn rechten handhaaf in huis, dus steekt er geen kwaad in, tante en Dorine te laten voelen, dat zij in mijn huis zijn."
[126:]
Eenige dagen later terwijl tante druk aan het verstellen van Emma's kousen bezig was, en meende dat de meisjes onder leiding der gouvernante hun werk afmaakten, hoorde zij plotseling een soort van jammerkreet, gevolgd door driftig snikken en klagen, waarin zij duidelijk Dorine's stem herkende. "Wat heb ik je toch gedaan dat je mij zoo plaagt, Emma? Je weet hoe veel ik van dien rozenstruik hield. Ach! daar ligt hij nu met al zijn bloemen." "Ik begrijp niet hoe je zoo'n geweld om niets maken kunt, Door! Wat gaat je die roos aan, ze is immers van mij." "Maar ik heb ze zelf hier geplant; dit is mijn tuintje en er zaten zooveel knoppen aan, foei wat is dat leelijk. Hinderde je die bloem dan zoo?" "Wel zeker, ik mag met mijn planten doen wat ik verkies zonder je uitlegging te geven van mijn gedrag, maar nu je zoo'n spektakel maakt, zal ik het je wel zeggen. Gisteren ging ik er langs en toen kreeg ik een rups op mijn japon. En je weet hoe bang ik voor rupsen ben, dus vroeg ik niet of jij betrekking hadt op dien struik, daar kon ik me niet mee ophouden." Tante kwam naar buiten en zag een prachtigen struik met meer dan honderd knoppen van witte rozen, op den grond liggen. Het hoekje waarin hij gestaan had, was door Dorine voor haar eigen tuintje aangelegd, daar prijkte in kers de
[127:]
naam van haar vader en het jaartal; daar waren bedjes met vergeet-mij-nietjes, omzoomd door portulacca, en met geel zand gestrooide paadjes kronkelden zich er doorheen. Een kamperfoelie prieeltje stond op den achtergrond, maar het sieraad van alles, was de rozenstruik, die op een groen heuveltje pronkte met een cirkel van maandroosjes er om heen; het geheel zag er allerliefst uit en nu had een akelige gril van Emma haar lievelings plekje van zijn sieraad beroofd. 't Hielp niet veel of Dorine wanhopig schreide, in haar drift Emma minder liefderijke woorden toevoegde en of tante knorde over de willekeur der erfgename het meisje hoorde alles met een spotlach aan, haalde de schouders op en ging naar binnen. "Welk een beweging om een plant!" zeide zij tot den heer Smithson, die natuurlijk ook het heele tooneel had bijgewoond "hoor die Dorine eens aangaan! Welk een kinderachtig meisje, is dat toch! Wie zou zeggen dat ze maar een jaar jonger was dan ik." "O neen, niemand zeker." "En tante trekt haar partij natuurlijk. Ik was in mijn volle recht niet waar, het ding te laten afkappen toen het mij hinderde?" "Wel zeker!" "Waarom nemen zij 't mij zoo kwalijk? Ze moesten maar
[128:]
eens beter inzien, dat alles hier van mij is, dan zouden z eens beter inzien, dat alles hier van mij is, dan zouden ze anders tegen mij wezen." Dorine was nog niet aan het bedaren te brengen; anders was zij te flink om te schreien of te klagen maar nu liep de maat vol. "Natuurlijk het doet me veel verdriet om die roos, maar tante daarom ben ik niet bedroefd. Ik vind het zoo akelig hier te moeten eten en wonen terwijl Emma ieder oogenblik mij doet voelen dat alles van haar is." "Wees bedaard lieve meid!" troostte tante " ik ben veel liever arm als wij beiden, dan rijk met zoo'n karakter en zoo'n slecht hart als je nichtje." "Ik zou ook niet rijk willen zijn als rijkdom iemand zoo slecht maakt als Emma het wordt." "Ze is nooit aardig geweest, zelfs niet toen ze van ons afhankelijk was." "Tante, ik heb er nooit aan gedacht, hoe de zaken stonden, en ik durfde het ook niet vragen, maar nu wil ik het toch wel eens weten; toen Emma bij ons in Amsterdam woonde, wie betaalde toen haar kleeren en schoolgeld en kost?" "Maar niemand anders dan uw papa en dat maakt juist haar gedrag' zoo ondankbaar en zoo leelijk dat zij aan al die goedheid van haar oom niet meer denkt en alleen maar pocht op haar l'ijkdom en zich houdt of wij op haar kosten leven.
einde?
inhoud | vorige pagina