doorzoek de gehele Leestrommel
Leestrommel
Leestrommel

a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

Melati van Java: Fernand
Uitgeverij H.A.M. Roelants te Schiedam, 1878 (eerste dr. 1874)


[37:]

NORA

I.

Bruno Gortz stak, gewoonlijk in diepe gedachten verzonken, den sleutel in 't slot zijner huisdeur en trad langzaam met zijn afgemeten, korten tred binnen.
Hij stond een poos stil, zag eens rond, wat hij anders nooit deed, wreef met de hand langs de oogen en scheen nog niet tot bezinning te kunnen komen. 't Zag er zoo vreemd uit rondom hem; geen boeken lagen meer op vloer, stoelen of vensterbanken, geen spinrag hing aan plafond en ramen; de tafel was, niet meer overladen met papieren en manuscripten; een vaas met frissche bloemen stond er op zijn stoel blonk als had bij zoo pas de handen van den schrijnwerker verlaten; in één woord 't scheen hem toe of hij in een paradijs was aangeland.
Maar dadelijk voelde hij iets als de angelsteek van een bij.
"Die vriendelijke juffrouw Emilie meent het goed met mij, maar ach wat zal ik toch moeite hebben voor ik recht den weg ken in deze nette boekenrekken."
Zuchtend sloeg hij de uitgeborstelde gordijnen op en zocht zijn lievelingen. Daar stonden ze naast elkander met de grootste zorg gearrangeerd, soort bij soort, zoodat hij de hand slechts behoefde uit te steken, om te vinden wat hij noodig had.
Neen, dat kon Emilie niet gedaan hebben, die zette de taalkundige naast de algebraïsche, de geschied- naast de natuurkundige werken, soms nog wel ten onderste boven, maar de hand, die hier bezig was geweest, moest zijn manier van werken kennen, en eerbied hebben voor de wetenschap. Nog eens, wie zou 't zijn?
Een gedachte kwam bij hem wel op, doch neen, dat kon niet zou zoo'n jong ding zooveel geduld hebben en zooveel verstand? En hij zag nog eens rond en slaakte een zucht van verlichting wat was 't nu gezellig in die sombere kamer, niets kwetste

[38:]

meer zijn oog; hoe had hij 't toch zolang uitgehouden in dien treurigen chaos? Hij ging zitten en 't was hem een waar genot, toen zijn handen de tafel aanraakten, dat hij geen stof meer voelde. 't Werken vlotte niet, want nu eens zag hij naar boven, dan naar den planken vloer, alles glom van helderheid. Wie het toch gedaan had in die paar uren van zijn afwezigheid?
Er werd getikt.
"Binnen," riep hij en een fijne meisjesgestalte stond voor hem met een kind aan de hand.
"Ge komt les nemen, Nora! Zie maar verwonderd rond, kind! ik begrijp 't niet, wie hier zoo als een weldoenden Engel geregeerd heeft. Ik zie de wereld als met andere oogen aan, zoo voel ik mij opgefrischt. Weet gij er iets van, kom zeg 't mij oprecht!"
"Er iets van weten? Hoe zou ik dat kunnen, mijnheer Gortz? Verdenkt u mij misschien van dat reuzenwerk te hebben voltooit? Meent u dat ik het zou durven ondernemen? En zijn uw boeken braaf in de war?"
"Integendeel! Ze zijn zoo goed gesorteerd, zoo flink gearrangeerd, dat ik 't zelf niet beter zou hebben kunnen doen. Ga zitten. Nora,- er is geen stof meer op dien stoel, 't zal uw japonnetje niet meer vuil maken. Zullen we nu dadelijk beginnen?"
"Als 't u belieft, mijnheer Gortz, mag Jozef dan wat in den tuin spelen?"
"Zeer goed, waar zijn we ook gebleven?"
Het kleine gezichtje van Bruno blonk van genoegen. Onder zijn blauwe bril rolden zijn oogen van voldoening en telkens herhaalde hij weer:
"Wie mag 't toch gedaan hebben? Gij toch niet, Nora?"
Hij moest wel de minste hoeveelheid scherpzinnigheid ontberen om niet in Nora's gelaat een alles behalve ontkennend antwoord te lezen.
"A propos," zeide hij, toen de les afgeloopen was, "mevrouw komt de volgende week thuis."
"Zoo," sprake Nora, voor wie 't geen nieuws meer was, schijnbaar onverschillig.
"Ik ontving van morgen een brief. Waar die nu liggen mag? Ik ben nog niet goed thuis in die nieuwe omgeving."
"Daar," sprak Nora en wees op den brievenhanger. Bruno dacht er niet aan en verwonderd te zijn over haar bekendheid met zijn bergplaatsen en riep alleen verbaasd uit:
"Hé, die brieventasch is ook nieuw."
"Maar, mijnheer, die heeft Fernand u drie jaar geleden uit Zwitserland meegebracht."
"Dat is waar ook! Hoe ik dat vergeten kon! Ik word oud, Nora, als ik toch denk, hoe klein die Fernand was toen hij met zijn ouders hier aankwam; hij kon juist rechtop onder mijn tafel loopen en nu is hij verder dan ik zelf Doctor in de letteren en op zijn leeftijd."

[39:]

"Ja, u heeft alle eer van hem!"
"Ik niet! Wat heb ik hem kunnen leeren?"
"Ik wou, dat u evenveel eer van mij kon inoogsten, maar daar vrees ik voor."
"Kom, kom, dat zal wel gaan. Gij hebt in uw jeugd slecht onderwijs gehad, maar nu haalt ge alles in door uw vlijt."
"Ja, als vlijt alles kon goedmaken."
"Ik heb de beste hoop. Hoe oud zijt ge!"'
"Diep tusschen de twintig en eenentwintig. Oud vindt u niet?"
"Dat is zoo oud niet. Wat een ouderdom, twintig jaren!"
"Ik kan me niet begrijpen, dat ik nog zoo jong ben. Me dunkt dat ik langer heb geleefd!"
"Wat moet ik dan zeggen? Dus dan wordt Fernand reeds..."
"Vier en twintig!"
"Ik verlang hem terug te zien, hij zal nu een volwassen man zijn. Hoe lang zijn ze weg geweest, weet ge dit ook?"
Nora wist het precies op den dag af, maar zij verkoos niet er voor uit te komen. "Een jaar of anderhalf zou ik denken."
"Neen, 't was langer, veel langer. Wacht eens; ik was juist bezig met mijn levensschets van Claudius Civilis, dat was in den herfst, neen, nog niet zoo wat in Augustus en nu hebben we reeds November, dat is dus twee jaar en een paar maanden."
"Zoo lang? Nu, juffrouw Emilie zal 't ook vreemd vinden weer op Leeuwenburgh te komen wonen en voor de bedienden is geen aangename tijding, dat ze wat te doen krijgen."
"En ik ben er blij om, zeer blij. Gij niet?"
"Waar is mevrouw 't laatst geweest, in Italië?"
"Neen, in Frankrijk! Ze hebben een mooie reis gemaakt; eerst een winter in Rome, toen een zomer in Griekenland en den Levant, den volgenden winter half in Madera en in Spanje en nu de laatste maanden in Engeland en Frankrijk."
"Ze hadden u mee moeten nemen, mijnheer Bruno."
"Och, ze zouden meer last dan dienst van mij hebben gehad. Met mijn zwakke gezondheid kan ik slecht tegen reizen; Fernand en zijn mama daarentegen zijn ijzersterk."
"Dat geloof ik ook."
"Eerst heeft zij hem gepresenteerd aan de familie van mijnheer Aldersma in Friesland en Groningen; nu, dat mocht ze ook wel doen. Als een moeder eer heeft van haar opvoedingssysteem dan is zij het. Wat een man heeft ze van haar jongen gemaakt! Dat had geen vader beter kunnen doen.
"Ja, maar Fernand heeft ook een karakter, dat niet moeielijk te regeeren is."
"Niet moeielijk? Dan hadt ge hem moeten kennen in zijn eerste jeugd; hij was driftig, onredelijk, wild als een jong paard, vlug maar lui. En zij heeft hem toch getemd door haare woorden, gebaren en oogen alleen, zoodat zij na zijn tiende of elfde jaar

[40:]

nooit meer een eenige moeite met hem gehad heeft. Zelfs aan de akademie heeft Fernand zich goed gehouden. Een paar dwaze streken deed hij wel, doch toen zijn mama hem in veertien dagen niet schreef, werd hij weer onderworpen als een kind; hij die toch anders alles behalve zwak en meisjesachtig is."
"Mevrouw van Leeuwenburgh heeft haar gezag goed weten te handhaven. Owee, als Fernand eens begint te rukken aan haar teugels."
"Dat zal hij niet; wat zij wil, wil hij ook. Hun gedachten, hun wil is als samengegroeid. Ze doen niets alleen!"
"Des te erger wanneer eens iets komt als... Nu wat gaat mij dat ook aan. Pleizierige avond, mijnheer Gortz, in uw nette kamer!"
"Weet ge wie ik eigenlijk verdenk, Nora? De beide meiden, ze weten dat mevrouw thuis komt, en willen nu alles in de perfectie hebben. Maar hoe maakten ze het toch met die boeken?"
Nora ging naar buiten, riep haar broertje en keerde huiswaarts.
Papa zat bij de kachel, hij was verkouden; de jaren hadden hem wat magerder en naar 't scheen ook langer gemaakt; zijn lokken waren zoo dun geworden, dat hij er toe over had moeten gaan zich een pruik aan te schaffen om die op te zetten, wanneer hij uitging. Mevrouw's kleur was geler geworden, haar wangbeenderen staken scherper uit en de handen waren grover dan weleer, maar overigens als zij goed gekleed met Nora uitging, was haar gang nog even vlug, haar taille even fijn en buigzaam als die harer dochter, zoodat men beiden dikwijls voor zusters aanzag.
Jan, de oudste zoon, was naar Kampen, Marietje werkte druk mee in de huishouding en de anderen konden zichzelf helpen, zoodat Nora nu tijd had haar opvoeding op eigen manier te vol tooien; dank de liefderijke hulp van den goeden Bruno, kon zij er zelfs aan denken eens haar examen te doen.
"Wat voor nieuws?" was Van Noorden's eerste vraag bij Nora's binnenkomen.
"Mevrouw van Leeuwenburgh komt de volgende week thuis."
"Met Fernand?"
"Dat denk ik wel!'"
"Is hij nog niet geëngageerd geraakt in Afrika of waar ze dan ook geweest zijn?"
"Ik heb er nog niets van gehoord!"
Een poos stilte.
"Vrouw," hervatte de kapitein. "Wat ziet Nora er toch povertjes uit. Net een kind van dertien jaar. Heeft ze niets beters?"
"Haar zwarte japon!"
"Dat is me ook wat! Kan er niets beters voor haar af? Heb je dan zooveel geld niet om voor je dochter een fatsoenlijke winterjapon te koopen?"

[41:]

"Ik heb die zwarte pas in 't voorjaar gekregen, pa!"
"Nu en zou je geen zin hebben in een donkerblauw kostuum, zooals freule De Werve er een aan had?"
"Dat is niets voor mij. Ik ben mooi genoeg in die zwarte om er mee naar de kerk te gaan en des middags regent het gewoonlijk."
"De rekening van den kastelein was deze maand te groot," zei mevrouw.
"O ja, die krijgt altijd de schuld, omdat het 't eenige genoegen, is dat ik mij gun; ik moet zeker altijd de minste kleinigheid ontberen om mevrouw en mejuffrouw in de gelegenheid te stellen overal door hun toilet te brilleeren, dat spreekt. Ik ben ook maar de vader, de heer des huizes."
En grommend pookte hij de kachel op.
"Is de mail nog niet aan?" vroeg hij na een oogenblik kortaf en ruw.
"Jawel, gisteren reeds, heb ik gehoord."
"En nog niets van de Van Vaernes? Wanneer schrijf je hun eens weer, Ida? Ze schijnen te vergeten dat je nog bestaat, dat is ongepermitteerd."
"De maand is nog niet om!"
"Maar je zult zien dat er niets komt; ik zal eens schrijven, dat ze wat meer sturen, of dat ik anders van mijn rechten als voogd gebruik maak."
"Zij wordt het volgende jaar meerderjarig."
"Dat mankeert er nog maar aan. Dan houdt dat jaargeld natuurlijk op. En wat beginnen we daarna? Nu, Nora, dan zorg je maar tegen dien tijd dat je getrouwd bent of een betrekking hebt; ik weet anders geen raad. 't Volgend jaar moet Willem ook naar Kampen; en hoe 't verder gaan zal weet de drommel! Als een van die oudjes nu eens ging opstappen of als ten minste die dochter van je de attentie had haar mama uit eigen middelen wat te sturen; maar wat zendt zij je? Niet eens haar portret!"
"Papa!" riep Nora verontwaardigd, "dit kan mama toch niet helpen. Daarover mag u haar niet hard vallen."
"Heb ik je dat geleerd, wijsneus, je te steken in de zaken van je ouders. Neem je breikous of je keukenboek, maar laat mij spreken, wat mij belieft, verstaan? Ik had reeds meer verstand dan jij toen ik half zoo groot was; dat moet er nog maar bij komen, dat ik in mijn eigen huis niets te zeggen zou hebben."
En altijd door pruttelend ging hij naar de deur, wierp onderweg een stoel, die hem in den weg stond, omver, gaf het hondje van Jozef, dat op 't tapijt speelde, een geduchte schop en liet eindelijk de deur met een flinken slag achter zich dichtvallen.
Nora naderde haar mama, die zwijgend een paar tranen wegwischte en kuste haar op 't voorhoofd.
"Nora," sprak zij, "doe me het pleizier papa niet weer tegen te spreken. Ik kan 't niet hooren dat hij je zoo afsnauwt."

[42:]

"En ik kan 't niet verdragen, dat hij u iets verwijt, waarvan u dag aan dag reeds verdriet genoeg heeft. 't Is of 't uw schuld is."
"Dat is 't wel niet, maar ik verdiende toch die harde woorden over Theodore. Ik had haar niet mogen wegzenden, haar plaats was aan mijn hart, en om haar bij mij te kunnen houden had ik alles moeten trotseeren."
"Niet moeten hertrouwen," voegde zij er in haar gedachten bij.
"Mama-lief! Ik zal spoedig mijn examen doen; ik zal eens zoo hard studeeren en dan zal ik zien of ik hier in de stad geen plaats kan krijgen, want 't voornaamste is dat wij bij elkaar blijven, niet waar?"
"Je bent mijn eenige troost," snikte mevrouw Van Noorden en omhelsde haar innig.
"En u de mijne," antwoordde Nora, "hoe zouden wij 't zonder elkander maken, mama?"
Mevrouw Van Noorden antwoordde niet, maar zuchtend dacht zij aan haar oudste dochter, die te midden van geluk en rijkdom nauwelijks een gedachte over had voor hare moeder, die zij niet noodig had, en aan het eentonige, vreugdelooze leven harer Nora, wier eenige steun zij was, en die misschien evenveel doornen van het leven zou moeten plukken als die andere rozen.


inhoud | vorige pagina | volgende pagina