doorzoek de gehele Leestrommel
Leestrommel
Leestrommel

a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

Annie Foore: Florence's droom
's-Gravenhage: Henri J. Stemberg, 1880
Guldens-editie, vierde dr. (oorsp. 1872)


XVIII. (= 17)

Un pauvre amant dit ce qu'il pense,
Sans trop penser à cequ'il dit.
Le désordre est Bon éloquence;
Quand le coeur parle, adieu l'esprit.
DEMOUSTIER.

Agatha Klisdons is, nu vier weken geleden, met de mailboot naar Indië vertrokken. Diep getroffen door de smart der scheiding, maar toch met een gelukkig en

[177:]

hoopvol hart, met blijde vooruiuichten en goeden moed, betrad zij het vaartuig, dat haar een nieuwen werkkring, een nieuwe toekomst te gemoet zou voeren.
Het ging haar aan het hart; zoo heftig als Christien bij het afscheid nemen schreide, maar ze wist hoe zonderling Christien soms zijn kon en hield zich overtuigd, dat haar droefheid wellicht spoediger zou voorbijgaan dan die der anderen en ze vergiste zich niet; twee dagen na Agatha's vertrek noemde haar zuster het: "een heerlijke opruiming", en acht dagen later wenschte ze, in alle stilte, dat er zich voor een paar van de andere meisjes ook eens zulk een gelegenheid zou opdoen.
Hoewel Agatha en Euphrosine vele jaren achtereen gekibbeld en getwist hadden, zoo kermde de laatste nu toch voortdurend over: "het wreede noodlot dat den teersten zusterband verscheurt," terwijl Georgette, nog steeds verontwaardigd en vertoornd over dat "rare plan" bij zich zelve zweert Agatha dien stap nooit te zullen vergeven. Want - zij heeft sommige harer kennissen zien glimlachen en anderen spotachtig hooren fluisteren of schertsen, terwijl een der intiemsten haar zelfs verzekerd heeft, dat men in Stikkel algemeen Agatha's gaan naar Indië beschouwde als - een laatste poging Georgette ondervindt, zoowel als de anderen, de voordeelen vaneindelijk één der zeven te zien opgeruimd; zij vindt het wel aangenaam, dat zij nu haar kamer nog maar met drie zusters behoeft te deelen, wel pleizierig dat er niet meer zóóveel aan de theetafel zitten en niet meer zóóveel een nieuwe zomerjapon behoeven, maar - de kennissen! zij lachen, en daardoor worden haar alle genoegens aan Agatha's vertrek verbonden verbitterd, zoo niet geheel benomen.
De familie zit nu in de huiskamer bij elkander; alleen Georgette ontbreekt, daar ze het heden morgen buitengewoon druk had met visites. Christien zit eigenlijk niet, maar loopt nu eens naar het venster, dan weer naar

[178:]

den deur; ze schikt hier een antimacasser, ginds een vaasje terecht, neuriet brokstukken uit allerlei straatliedjes en is, over het geheel genomen, zeer lastig en onrustig.
"Och, Christien lief," zucht Euphrosinc, "maak toch zoo'n leven niet. Ik heb al zoo'n berstende hoofdpijn!"
"O, dat is niets, dat zal straks wel overgaan," zegt de aangesprokene met een onderdrukt lachje.
"Och neen," is het kwijnende antwoord, "als ik 's morgens met hoofdpijn opsta, houd ik die den ganschen dag; dat weet ik, helaas! bij ondervinding."
"Ma, wil u me een pleizier doen?" vraagt Christien na een poosje, "toe, zet dan uw beste muts op!"
"Mijn beste muts?" roept mevrouw ten zeerste ontsteld over zulk een stout voorstel, "die met de grijze linten? Neen kind, dat gaat niet!"
"Enfin, als het niet kan maar, geloof me, ma, u zult er spijt van hebben!"
"Mijn hemel, Christien, wat heb je toch?" vraagt Theodora nu.
"Wat ik heb, kind? Nu nog niet veel anders dan pret. Maar straks, over een half uurtje misschien, zal ik, meer hebben dan iemand anders hier in huis - de meid uitgezonderd!"
"Spreek toch niet zoo voortdurend in raadselen, kind, het wordt zoo vermoeiend voor iemands hoofd," zucht Euphrosine, afgemat de oogen sluitende.
"à Propos, Christien ," zegt mevrouw op strengen toon, "ik heb in de keuken verscheidene eierschalen gevonden, en Mietje zei dat jij ze hadt gebruikt."
Christien kleurt. "De dooiers meent u? Ja ziet u, dat behoort ook alweer tot het geheim van den dag."
"Maar je weet heel goed, Christien, dat de eieren veel te duur zijn om er grappen mede te maken."
"Ja zeker, mama, dat weet ik en daarom heb ik, ze ook in allen ernst gebruil,t; u zult wel te weten komen waar

[179:]

voor. Maar u moet nu niet al te nieuwsgierig zijn, dan gaat de aardigheid er af."
Er wordt op de deur geklopt en de meid treedt binnen met een: "Mevrouw, daar is iemand om u te spreken."
Christien kleurt nu tot achter de ooren en springt op van haar stoel: "Een heer, Mietje? Mijnheer. . . .?"
"Mijnheer Bekvis, jufvrouw."
Christien slaakt een gilletje, dat door een zwaarmoedige echo wordt herhaald.
"Ik heb mijnheer in de voorkamer gelaten, mevrouw."
"Goed Mietje, ik kom," zegt deze op deftigen afgemeten toon. En als de meid het vertrel, heeft verlaten: "Meisjes, gedraag je voortaan in presentie van de dienstboden wat bedaarder." Dan, voor den spiegel haar muts terecht schikkend, voegt ze er bij: "Had ik nu je raad maar opgevolgd, Christien!"
"Ja, mama. Maar ga nu maar! ga nu maar! 't is toch al te laat voor de muts!"
Nauwelijks heeft mevrouw Klisdons de kamer verlaten, als Christien aan een halven wilde gelijk daarin begint rond te springen; nu die, dan gene zuster omhelzend, maar zonder eenig antwoord te geven op al de vragen, waarmede zij bestormd wordt. Eindelijk, na een paar stoelen omver en Euphrosine bijna van de canapé afgeworpen te hebben, laat Christien hare zusters in stomme verbazing achter om naar de voorkamer te gaan…
Daar had mevrouw Klisdons, toen zij met statige deftigheid binnentrad, den heer Joachim Bekvis, substituut-griffier der arrondissements-rechtbank te Stikkel, op de punt van een stoel vinden zitten, met buitengewone zorg gekleed en voorzien van zulke handschoenen, dat men ze moeielijk onopgemerkt kon laten.
Mevrouw Klisdens echter merkte ze niet op, maar boog.
"Neem plaats, mijnheer Bekvis," zeide ze, toen deze steeds buigende bleef, en zette zich recht tegenover hem

[180:]

in den grooten fauteuil, welks verschoten bekleedsel met twee prachtige antimacassers was bedekt.
Ofschoon het volstrekt niet warm was, wischte de heer Bekvis zich herhaaldelijk het zweet van het voorhoofd, eer hij begon: "Mevrouw ik geloof dat het eigenlijk niet noodig is. . ., u hebt waarschijnlijk de reden van mijn komst reeds begrepen?"
Mevrouw ziet verbaasd op en een licht blosje kleurt haar verouderd gelaat. Zou het mogelijk zijn ? Zou eindelijk. . . . .? Maar neen! Zij herstelt zich en verklaart het doel zijner komst niet te begrijpen.
Weer volgt een stilte. De heer Bekvis ziet zich in eene verschrikkelijke engte gebracht. Hij wordt gedwongen - door de verregaande onbegrijpelijkheid van mevrouw Klisdons - om datgene te doen, waarvan hij een aangeboren afkeer schijnt te hebben; hij moet zich duidelijk verklaren, zelf een gesprek beginnen, zelf een onderwerp ter tafel brengen.
Hij ziet met een verlangenden blik naar de deur, maar die blijft gesloten, hoewel Christien hem toch zoo vast had beloofd, dat ze hem bij zou staan in het kritieke oogenblik.
"Zooals u weet, mevrouw Klisdons," begint hij eindelijk na eene bespottelijke opmerking over het weer, "zooals u wel weten zult, is uwe dochter Christien een zeer lief meisje."
Een straal van hoop en vreugde gaat over mevrouw Klisdons gezicht. Maar met gedwongene kalmte antwoordt ze: "Ik weet dit, mijnheer Bekvis."
"Zooals u zegt, mevrouw," gaat Bekvis nu eenigszins moediger voort, "zij is een zeer lief meisje. En om die reden, en nog andere redenen ook, zou het mij zeer aangenaam zijn zoo u begrijpt mij wel, niet waar? Begrijpt u het niet? Nu dan, ik vraag u om de hand van Christien!" en de heer Bekvis wischt nu een dampend gezicht af.

[181:]

Mevrouw Klisdons is sprakeloos Christien! dat domme kind, met haar grof, onregelmatig gezicht, haar lompe manieren! zij wordt ten huwelijk gevraagd zij! En dat, terwijl Agatha naar Indië heeft moeten gaan, dat, terwijl Georgette meer dan honderd soupers tevergeefs bezocht heeft, terwijl Euphrosine… Ze is sprakeloos en blijft het geruimen tijd. Eindelijk is dan de ure aangebroken, eindelijk zal ze ook eens eene van hare dochters naar het altaar zien gaan; eindelijk zal dan toch ook haar weervaren, wat ze niet geloofde dat voor haar was weggelegd.
Is het wonder, dat de oude dame zich een oogenblik duizelig voelt worden, dat ze even haar oogen sluit om het visioen te laten voorbijtrekken waarin de lakens en sloopen van den uitzet, groote takken oranjebloesem, kleinkinderen en flesschen hypocras woest door elkander springen om te eindigen met een patertje, waarvan Christien en Bekvis het midden punt uitmaken.
"Ik hoop niet, mevrouw Klisdons!" zegt Joachim, en blijft dan steken.
Mevrouw Klisdons hervat zich. De aanstaande schoonzoon mag niet weten, zelfs in de verste verte niet vermoeden, welke eene ongekende vreugde hij aan het moederhart veroorzaakt.
"Mijnheer Bekvis," zegt ze, met zekere ouderwetsche sierlijkheid opstaande, om echter, uitgeput door hare aandoening dadelijk weer neer te zinken, "het voorstel, mij daar gedaan is, hoewel zeer vereerend, van zoo ernstigen aard, dat ik, het eenigen tijd in overweging dien te nemen."
De heer Bekvis ziet eenigszins teleurgesteld naar de toppen van zijne kreeftkleurige vingers, terwijl mevrouw zich de gelegenheid ten nutte maakt om een plooi van haar japon zoo te schikken, dat zeker hinderlijk scheurtje verborgen blijft, en dan nog op deftiger wijze voortgaat:
"Ook dien ik eerst het oordeel van mijne dochter omtrent u en uw voorstel te vernemen!"

[182:]

"Christien weet er reeds van, mevrouw," zegt de heer Bekvis eenigzins haastig.
"O zoo?! Nu dan, mijnheer Bekvis, wij gevoelen ons zeer gestreeld, en ik hoop binnen een dag of veertien in de gelegenheid te zijn u mede te deelen wat mijne dochter besluit."
Mevrouw Klisdons, nu weer een weinig tot zich zelve gekomen, richt zich op uit den fauteuil, schikt de antimacasser, die een weinig verschoven is, terecht en maakt een statige buiging, uit de oude school, voor haren bezoeker.
Deze ziet nog maar steeds naar de deur in plaats van door haar te verdwijnen, maar als hij aarzelend en talmend zijn derde buiging heeft gemaakt, komt Christien naar binnen stormen.
"Wel, Mama! Wat is dat? Staat u hier zoo deftig voor Uw aanstaanden schoonzoon te buigen? En jij, malle jongen, wat wil jij doen? Weggaan misschien!"
"Christien?'" roept mevrouw, verbleekend van schrik over het onbehoorlijk gedrag harer dochter.
"Uw mama wil veertien dagen bedenktijd hebben," mompelt Bekvis nog steeds tusschen deur en hengsel staande, maar schijnbaar zeer geneigd om vooreerst maar binnen te blijven.
"Veertien dagen bedenktijd? O, die vind ik alleraardigst! En ik had hem reeds lang het jawoord gegeven, mama!"
"Maar Christien, heb je dan niet geleerd. . . . ?"
"Ja mama," zegt Christien, lachend de hand harer moeder vattend, "er is me geleerd dat ik heel onoprecht en geheimzinnig moest zijn en neen zeggen als ik ja meende, maar ik houd er niet van om pleizierige dingen langer uit te stellen dan noodig is, en daarenboven - ik wil geen bedenktijd vragen als ik niets te bedenken heb."
"Maar kind, gebruik eischt toch…"

[183:]

"Mama, het gebruik eischt dat u me een hartelijken zoen geeft, dat is zooveel als op ons engagement het zegel te zetten! Ziezoo. Kom Bekvis, wees nu toch niet zoo stijf en geef mama de hand - ik weet dat ze volstrekt niets tegen je heeft - en dan zullen we de zusjes eens gaan verrassen!"
Wijd opgespalkte oogen, open monden, verbaasde gezichten, ziedaar hetgeen de Klisdonken in hunne verbazing en nieuwsgierigheid dicht op elkaar geschoven aan hun aanstaanden schoonbroer te zien gaven, toen hij door Christien de woonkamer werd binnengeduwd. Zij had geruimen tijd en zeer veel woorden noodig om hen aan het verstand te brengen, dat Joachim Bekvis haar had uitverkoren om zijne gade te worden, maar toen zij het eenmaal zoover gebracht had, kuste zij de rij rond, trok Joachim de kreeftkleurige handschoenen uit en deed al wat zij kon om hem een weinig op zijn gemak te zetten.
In één woord, tot doodelijke ergernis van mevrouw Klisdons, trapte zij alle vormen met voeten en toonde veel te veel, hoezeer ze in haar schik was met het voorstel.... dat mevrouw Klisdons nog veertien dagen in beraad had willen nemen!
Nu kwam het ook uit waarvoor Christien de bewuste eierdooiers had gebruikt; op eens verscheen tot aller verbazing een geduchte karaf advocaten borrel , die als eene zeer zeldzame traktatie, met stille vreugde begroet, spoedig de vroolijkheid ten top deed stijgen en zelfs mevrouw voor een oogenblik deed vergeten, hoe weinig comme il faut Christien de zaak behandelde.
Juist werd er op de gezondheid van het nieuwe paar gedronken, toen Georgette, vermoeid en bezweet door al de visites, die zij had afgelegd, binnentrad. Het arme schepsel, zich van niets kwaads bewust, werd door Christien bij den arm gegrepen, tot voor Bekvis gebracht met de plechtige woorden: "Zuster, omhels je schoonbroer," en kon niet meer tot zich zelve komen van verbazing.

[184:]

Ze vergat dan ook in het eerstvolgende uur om hoed en mantel af te leggen en zou waarschijnlijk den geheelen dag daarmede zijn blijven zitten, zoo niet Bekvis tegen etenstijd was opgestaan en door zijn heengaan eenige verademing had gebracht die dan ook hoog noodig was voor de ontstelde familie.
Nog lang na zijn vertrek, zelfs over de etenstafel heen, zaten de dames Klisdons elkaar aan te staren, nu en dan een uitroep van verbazing, ontsteltenis en verwondering slakende, steeds Christien en mama ondervragend hoe de zaak toch eigenlijk in zijn werk was gegaan, of het niet een raar gevoel, of het niet iets vreemds was, om geëngageerd te zijn, en zoo voort.
"En wat het prettigste is," roept Christien eensklaps uit, "wij trouwen over drie maanden."
Mevrouw Klisdons ziet verschrikt op van haar bord.
"Mijn hemel, meisje, wat een uitval! Welke jonge dame zou zoo iets zeggen?"
's Avonds kwam de gelukkige minnaar weeer, en mevrouw schonk nu geen slappe thee, en BekvIs bedankte nu niet bij het eerste kopje, zooals op den bewusten avond, toen Christien en hij telkens te zamen gelachen en de zusters zich zoo aan hare zonderlinge manieren geërgerd hadden,
Euphrosine, die haar hoofdpijn geheel had vergeten, meende tegen een uur of acht dat het beter voor haar zou zijn zich te verwijderen, daar het zoo pijnlijk en grievend was, anderen het geluk te zien smaken, dat haar eenmaal zoo wreed was ontzegd; toen ze echter een flesch wijn hoorde opentrekken en kort daarop een heerlijke taart, eene verrassing door Bekvis bedacht, oog en tong beloofde te streelen, veranderde zij van gedachten en bleef - om den vroolijken avond niet te verstoren door hare afwezigheid.
"Wat zal StikkeI, wat zal de wereld er van zeggen?" ziedaar de vraag die Georgette's hersens kwelde en welker

[185:]

beantwoording haar eenigszins afgetrukken en verstrooid deed worden. Zou men Bekvis een goede partij noemen?
Zou men er ook om lachen dat het zoo spoedig was klaar gekomen? Zou men ook denken dat ze jaloersch was, omdat een jongere zuster haar voorging? Zouden hare intieme vrienden ook eene bekendmaking, eene bizondere kennisgeving wachten, vóor het de geheele stad ter ooren kwam?
Dat was een belangrijk punt, waar ze zeer ernstig over nadacht. Na lang aarzelen besloot ze aan vier intiemen een klein briefje te schrijven, en aan nog vier anderen iets minder intiemen morgen zelve het engagement te gaan mededeelen; ze vond het wel naar dat ze nu alweer zooveel visites maken moest, maar dat kon nu eenmaal niet anders!
Hoe lekker de taart ook was, waarop Bekvis trakteerde, hoe vroolijk Christien ook schertste en hoe genoegelijk mevrouw ook glimlachte bij het denkbeeld, dat nu dan toch eindelijk de lang gewenschte dag aangebroken, dat ook eens een harer dochters geëngageerd was en spoedig "bezorgd" zou zijn, toch was de avond eenigszins moeilijk, vooral voor de meisjes.
Deze wisten namelijk volstrekt niet hoe zich te houden, of zij ook eens een woordje mee zouden praten, of het discours maar geheel aan Christen overlaten, of het eigenlijk wel paste dat zij het aanzagen, hoe verliefd Bekvis naar zijn meisje keek en hoe zij telkens hand in hand zaten en elkaar allerlei dingen influisterden; eens zelfs keek Marie verschrikt naar mama, blijkbaar om te vragen of het niet noodig werd de kamer te verlaten?
Eindelijk, na zeer dikwijls gebloosd, zeer dikwijls geaarzeld te hebben, en met buitengewone vlijt aan de handwerkjes bezig te zijn geweest, Atonden de "meisjes" zeer verlegen op om, op hun kamertje gekomen daarvoor goed uit te maken dat Christien eigenlijk veel knapper en veel verstandiger was dan Agatha, Georgette of Eu

[186:]

phrosine, want dat zij tot stand had gebracht, wat die drie maar nimmer had kunnen of mogen gelukken: een engagement in den huize Klisdons.


inhoud | vorige pagina | volgende pagina