Max van Ravestein/Melati van Java: Aan d'overkant Amsterdam: L.J. Veen, 1916 (tweede druk, eerste dr.1911)
[46:]
VI.
Oom Gerard en Lucy geëngageerd! Men kon het niet gelooven, de Erlenburgen waren woedend. Grootmama schreef aan Theo en Elisabeth een boozen brief. Nancy was opzettelijk naar Brussel gereisd om hen alles te vertellen van het Hardy-schandaal - er hadden hevige tooneelen plaats, de oude mevrouw verweet Nancy dat zij niet goed op haar nichtje had gepast. - Nancy antwoordde brutaal, dat zij dat oppassen ook niet van haar moeder had geleerd - die had het niet kunnen beletten, dat twee van haar dochters, EIsa en Fanny zich misdragen hadden en Minnie, de schilderes had een ongelukkig huwelijk gesloten met een russischen of hongaarschen avonturier, dat weldra ontbonden werd. - Minnie heette zenuwziek en reisde met haar zuster Andrée, de verpleegster, alle badplaatsen af. - Mevrouw kreeg zenuwtoevallen en bitste er tusschen door, dat ook Nancy zelf niet onbesproken door het leven ging - nieuwe aanval van kwaadaardigheid van Nancy - men verliet elkaar in boosheid. ' Bij Alfred en Louise in Den Haag was de verbazing niet minder groot. Louise zeide niets maar Alfred zag aan de eigenaardige plooi van haar lippen, wat zij dacht. - Agnes zoo juist uit Dresden teruggekomen, oordeelde: - Empörend, degoûtant, disgusting! Mia sloeg haar kalme, rustige oogen op: - Ik kan heel goed begrijpen, dat Lucy van oom houdt. Hij is zoo flink en degelijk, heel anders dan die onbenullige jongens van onzen leeftijd. Lucy had haar in een langen brief alles oprecht ver
[47:]
teld van Tom Hardy, haar wroeging over zijn dood en de koesterende, warme liefde van oom Gerard, waarmede zij zich zoo rijk voelde. Geluk verwachtte zij niet meer voor zich zelf, maar zij wilde geluk geven zooveel zij kon, en aan anderen goedmaken, wat zij aan één had misdaan. Mia vond Lucy wel wat overdreven en overspannen, maar toch voelde zij sympathie voor haar gemoedstoestand. 't Was heel gelukkig voor haar, dat zij zoo spoedig een levensdoel had gevonden, oordeelde zij in haar jonge wijsheid, maar gesloten als zij was, sprak zij niet over den brief met haar ouders, terwijl Agnes baasde: - Jij kunt gemakkelijk oordeelen, Lucy heeft jou alles uitvoerig geschreven, ik denk wel twintig bladzijden lang. Mia zeide niets, Louise voelde zich geprikkeld zoo als altijd wanneer Mia geheimen voor haar bleek te hebben. Haar oudste dochter bleef haar innerlijk vreemd, - en toch vervulde haar altijd de vraag wat Mia dacht of verzweeg - zij voelde haar gedachten altijd met de hare in strijd. Sedert eenige maanden was zij begonnen te studeeren voor Middelbaar Fransch, waarom begrepen de ouders niet - het huishouden liet zij aan haar moeder over, vroeger had zij er zich met liefde en ijver aan gewijd, nu ging zij op in haar studies. Zij leerde niet zoo gemakkelijk als Agnes, 't kostte haar inspanning, maar zij vond er een voorwendsel in, niet uit te gaan. Vriendinnen had zij niet behalve Lucy ,en Pia. 's Winters en zomers weer of geen weer, eIken ochtend om zeven uur ging zij naar de kerk, - daarna zette zij het ontbijt klaar tegen acht uur. Nooit sprak zij over religie maar toch wist Louise welke groote plaats deze in haar leven innam. Overigens was Mia onberispelijk beleefd, vriendelijk en zorgzaam; wanneer Louise haar jour had, kwam zij binnen thee schenken en gebakjes presenteeren. De Haagsche kennissen vonden haar knap, maar koud, een pop of een non. Agnes hoewel lang niet mooi, viel meer in den smaak, zij was vroolijk, leuk, dol op pretjes, oppervlakkig, maar Louise zag haar aan met heel andere oogen dan
[48:]
Mia, zij nam haar niet ernstig op - zij voelde met haar fijn moederlijk instinkt, dat Mia een intens zieleieven leidde, waaraan zij geen deel had. Bij Agnes daarentegen was alles uiterlijk - haar godsdienst ook, die nauwelijks een duim hoog lag, zooals zij zelf beweerde. Zij ging op in muziek, waarvoor zij wel aanleg had, maar hoofdzakelijk dacht haar moeder om met de mode mede te gaan. Agnes had haar eigen godsdienstloos temperament, zonder haar diepte van gevoelens en warm gemoedsleven, dat geheel op Mia was overgegaan. Daarom hechtte zij weinig aan Agnes' doen en laten, er zat zoo niets achter, bij Mia daarentegen vermoedde zij een geheele haar onbekende en zelfs vijandige wereld. De geheimzinnige macht, die haar leven verbitterd had, beheerschte haar kind geheel en verwijderde het meer en meer van haar innerlijk zijn, groef tusschen hen nog grootere klove dan tusschen haar en Alfred. De vertrouwelijkheid, van Mia tegenover tante Pia vervulde haar met ergernis en jaloezie, zij had de grootste moeite ze te verbergen en zich te beheerschen. Ten opzichte van Alfred en zijn gevoelens had zij sedert lang alle ijverzucht afgelegd - maar dat Mia haar zoo geheel ontgroeid was, viel haar het hardste. Nog nooit had de scheidsmuur tusschen haar en haar man en kinderen zoo dreigend hoog geschenen als nu zij in Mia dat gehate geloof als het ware verpersoonlijkt zag. Zij wist dat van jongs af voor Mia haar godsdienst alles beteekende, - zij was geheel en al een van Berne, zooals haar tantes en ooms, als Pia en Elisabeth, als de non Coba, die in Suriname gestorven. was aan de vreeselijke ziekte, opgedaan bij de verplegIng der melaatschen, als pater Otto, de Dominikaan, en als tante Sophie, die na den dood van haar onwaardigen man in Brussel Dállle du Calvaire was geworden en zich wijdde aan ongeneeslijke zieken. Zij wist hoe Mia zich met die allen één voelde in geloof en liefde, hoe zij met hen één van geest en hart was, misschien brandde van verlangen ze na te volgen. Nooit sprak het kind hierover met haar moeder, terwijl zij toch druk correspondeerde met tante Pia en oom
[49:]
Otto. Zij, de moeder, de jonge lieve, intelligente, opofferende moeder stond buiten alles, - in niets werd zij tot vertrouwelinge genomen, zij begreep van het kind en haar idealen niets - voor haar was alles wat Mia zoo dierbaar scheen niets dan illusie, bedrog misschien. Dan voelde zij zich soms zoo leeg, zoo verlaten, zoo arm te midden van haar rijp geluk. Mia beklaagde haar om haar ongeloof, want dat ergerde haar 't meest. Sedert Agnes' terugkeer kwam er een vreemde geest in het huis, zij sprak ruim en vrij over godsdienstzaken tot angst en ergernis van Mia, die er physiek zelf onder leed wanneer alles, haar zoo heilig en intiem, door het loslippige zusje zonder eenige reserve of eerbied werd besproken en bespot. Zondags gingen vader en dochter samen naar de negenuurs Mis, meestal was Mia dan reeds vroeg geweest. Louise begreep dat zij ten "Avondmaal" ging. - Agnes bleef lang slapen, kwam tegen half twaalf beneden, haastig ontbijten, holde naar de tram om ergens een twaalfuurs Misje te "pakken" zooals zij het familiaar uitdrukte en kwam dan over ééne thuis. - Kan je nu niet vroeger gaan, 't wordt zoo laat met de koffie en dan is 't weer jagen om bijtijds in de Tent of het Kurhaus te zijn? vroeg Louise ontevreden. 't Is zoo lastig met dat late ontbijt en aan de koffietafel; den eenigen dag dat vader thuis dejeuneert, kan het nooit gezellig zijn. ' - Ik heb Agnes al dikwijls geraden naar de Hoogmis te gaan, antwoordde Mia:, dan is zij om twaalf uur thuis, maar zij wil niet. - Dank je wel, spotte Agnes, ik ben geen kwezel en bidmachine als jij. De Hoogmis duurt mij veel te lang en dat leelijke zingen ontsticht mij meer dan het mij goed doet. Louise trok een minachtend gezicht, dat Mia maar al te goed kende en haar een steek in het hart gaf. - Ik heb er geen verstand van, ik kan er niet over meepraten, ik weet alleen :rnaar dat het late gaan van Agnes en de jongens, als zij thuis zijn, 't huishouden ontreddert. - In Dresden ging ik altijd naar de Hofkirche, daar werd
[50:]
prachtig gezongen - maar hier dat geblèr, flapte Agnes uit. - Ga je dan naarde kerk om het zingen? vroeg Mia, geërgerd. - Waarom anders, plaagde Agnes, Waar dient dat gekerk voor? Ma gaat nooit naar een kerk en er is geen liever moesje en geen braver vrouw dan zij. Ik zal blij wezen als ik eens zoo word. - In Mia's oogen ben ik een heidin, een halfmensch, en Louise's lippen trilden en haM oogen knipten. Tante Pia is meer haar moeder dan ik. - 0 Mia en Pia, dat zijn twee harten ééne klop, twee zielen ééne slag, in afwachting dat zij samen tantes Cécile worden. - Foei, hoe kan u dat zeggen, en Mia's lieve oogen stonden blank van tranen. 't Was haar grootste verdriet, dat zij van haar moeder alleen hield, zoo als je van iemand houden kan, met wie je niet de minste ziel- of geestesgemeenschap hebt. Geen twee snaren van beider gemoed klonken gelijk, alles scheidde hen terwijl zij en Pia elkander maar hadden aan te zien, om zich te begrijpen. Toen zij alleen was met Agnes verweet Mia haar zulke dingen te zeggen in moeders bijzijn. - Och wat! 't Is ook hard voor haar altijd datzelfde pijnlijke gezicht van jou te zien als je het maar even over godsdienst hebt. - Nu ja, is 't dan niet vreeselijk het hoogste wat je bezit te hooren minachten door je eigen moeder? - Jij stoot ma af met jouw manier van doen. Je behandelt haar, alsof zij onwaardig is zich met jouw hooge belangen bezig te houden, en de eerste plicht van vrome kinderen is, hun ouders eeren en lief te hebben. - Doe ik dat niet? stoof Mia op. - Met 'n gezicht en een houding van zoo - en zij parodieerde haar zusje, en altijd moeder laten voelen, dat zij achterstaat bij de tante's Pia, Bets en misschien ook nog die zuurpruim van een Cécile. - Dat is zoo niet. Natuurlijk lijd ik er vreeselijk onder, dat mijn moeder en ik mekaar niet begrijpen. 't Knaagt aan mijn hart.
[51:]
- Je bent gek. Wat kan't jou schelen, dat je moeder anders over Onzen Lieven Heer en den Paus denkt dan jij? Zoovele roomschen mochten willen zoo goed te zijn als zij. - En daarom is het juist zoo jammer dat zij niet roomsch is. - Daar bidt jij zeker dagelijks voor. - O, en zij sloeg met een dwepende uitdrukking haar oogen op, en jij dan niet? - Ik heb wel wat anders te bidden, ofschoon ik zoo weinig mogelijk bid, want wat geeft dat bidden? Je krijgt toch nooit antwoord en je verveelt er God maar mee. - Je bent zelf nauwelijks meer katholiek, jij voelt ten minste niet katholiek. Je hebt mooie dingen geleerd in Dresden, alle lessen van onze goede zusters zijn er bij je uit. - Die nonnepraatjes, ik ben onder de menschen geweest, ik heb over alles leeren nadenken. . . - Jij, en nadenken! - En ik zal zoo gek niet zijn mijn leven te laten bederven door godsdienst, dat kan God niet willen, daar is hij te goed voor. - Jij moest maar een flinke man hebben. - Maakt Lambert de Haan je nog het hof? - De Haan, een protestant? en met een stem bevend van ingehouden aandoening, denk je dat ik mijn kinderen ooit het verdriet zou aandoen, dat ik dagelijks lijd? - Je kinderen, wie praat er van kinderen en die heeft niet eens een vrijer. Maar moeder is verstandig; zij zelf zou het niet toestaan want niemand heeft zoo door dat gemengde huwelijk geleden als zij, de familie schoudert haar toch en haar eigen kind 't meest. - Dat doe ik niet, snikte Mla, is 't mijn schuld, dat wij altijd in strijd zijn, al zwijgen wij ook? Ik wou dat het anders kon zijn. - Waarom denk je niet als ik? Mij kan 't niets bommen al was mama ook Mormoon of Mohammedaan. Dat moet ieder weten, maar wat ik denk of zeg, daar geeft zij niets om en van jou heeft zij bepaald verdriet. - O, 't is zoo intreurig, zuchtte Mia en zij ging naar
[52:]
haar kamer, door Louise toen zij vóór drie jaren van kostschool thuiskwam met teere liefde ingericht in een symphonie van lichtblauw en fijn voorjaarsgroen, -maar zijzelf had er een eigen stempel op gedrukt. In den hoek een beeld van O. L. Vrouw van Lourdes, waarvoor zij dagelijks versche bloemen plaatste. - Louise vond het niet goed, - bloemen in een slaapkamer was ongezond. - Op het japansche bureautje, de portretten van haar ouders, van tante Pia en Lucy, die van tante Coba, zuster Francisca, met een palmtak en lelie versierd, en van haar oom, den Dominikaan, - ook een groepje van tante Mita en haar kinderen. Aan de muren gravures van Raphaël en Fra Angelico een Madonna naar Carlo Dolci, een prachtige Memlinck kopie, en boven haar bed een groot kruisbeeld met wijwatersbakje. - Kind, waarschuwde haar vader, maak nu van je kamer geen kapel, dat zou moeder hinderen. - Maar dat is toch niet al te tante Cécile-achtig, lachte zij. Die kunstplaten zie je overal. In het geheele huis kwamen geen godsdienstige voorstellingen voor, hier alleen was het katholiek terrein, plaagde Agnes, grondgebied van Rome. Zij zelf had haar kamer artIstIek mgericht, vol behangen met portretten van musici en prentbriefkaarten van groote kunstenaars op een bord - alleen haar eerste Communieplaat, een leelijke prent, met schreeuwende, bonte kleuren, verried, dat zij ook katholiek was. Mia nam uit haar kleine bibliotheek haar: "Navolging van Christus" en las een hoofdstuk; zij, was droef te moede, zij had zich zoo veel voorgesteld van Agnes' thuiskomst, maar nu voelde zij door haar oppervlakkig gedoe de disharmonie nog aangroeien. ' - Wat denkt vader toch van dit alles, vroeg zij zich af. Hij laat zich nooit uit en ziet zoo sfinxachtig. Laatst had zij gehoord dat haar vader was genoemd, als minister in het christelijke kabinet, maar wegens zijn protestantsche vrouw was hij er niet toe aangezocht. Misschien was het niet eens waar, maar hij scheen een paar dagen lang stil en moeder zag er bekommerd en
[53:]
verdrietig uit. Zij moest haar hart lucht geven, en begon te schrijven aan Pia. - O tante, zoo zette zij den reeds begonnen brief voort. 't Is zoo hard die gesloten zielen, wij gaan naast elkander, ma en ik, wij praten over mooi weer, over de meiden, over toiletten, over kennissen, over nieuwtjes, maar telkens stokt het gesprek, wij denken beiden aan iets anders en wij voelen. het van mekaar - dan blijft een woord, dat op onze lIppen zweeft onuitgesproken, of één van ons zegt iets, dat de andere onwillekeurig prikt, altijd moeten wij onze woorden ..wegen, moeder zoowel als ik - wij voelen hoever wij van elkander staan, hoe wij eigenlijk niets gemeen hebben - en dan moeder en dochter! - Wij zijn toch alleen maar iets waard door ons innerlijk wezen, ons zieleleven, al het andere is slechts het omhulsel, en onze zielen raken elkander bijna nergens - soms vrees ik zelfs, maar ik verdrijf die gedachte als een beleediging aan mijn lieve moeder, dat zij het verschil tusschen ons nog overdrijft, dat zij trotsch gaat op haar ongeloof. Ik bewonder haar zoo, zij is zoo edel, zoo goed, zij heeft zoo weinig kleine fouten, en ik zoo vele - dan denk ik, of het met haar grootste zwakheid is die kinderachtige jaloezie, op u, tante Pia, - zij weet hoe wij mekaar begrijpen, zonder een woord te spreken, hoe onze harten gelijk kloppen - onze zielesnaren in harmonie trillen; wij die één geloof hebben, één liefde, - o tante! 't Is zoo verschrikkelijk te denken, dat moeder nooit bidt, dat er voor haar geen God bestaat en geen Christus, onze goddelijke Vriend en Zaligmaker, geen hemel; geen terugzien van ons overleden broertje, - ik huiver er van en dan beklaag ik haar zoo, mijn goede, lieve moeder - hoe troosteloos moet het in en om haar zijn, en 't ergste is, dat zij er trotsch op gaat, dat zij haar geest verhardt, en als zij met vreemden spreekt, en ik ben er bij, dan hoor ik eerst hoe zij minachtend over katholieken oordeelt, hen als stumpers aanziet. - En ook tegen vader kan ik mij niet uitspreken, hij is zoo bang moeder te stooten, altijd zie ik dat hij in
[54:]
angst verkeert voor een conflict tusschen ons, - hij neemt zijn plichten waar, maar zonder eenig vuur, zonder eenige lust of warmte, 't is of hij aan onzen godsdienst de schuld geeft van de stille tweespalt in ons huis. - Met Agnes' terugkomst is het niet beter geworden, zij is zoo oppervlakkig en plaagziek, telkens verwijt zij mij mijn vroomheid, in mama's tegenwoordigheid en soms zou ik denken, dat mama het niet prettig vindt en medelijden met mij heeft, dat zij het frivool noemt van Agnes, in elk geval is het een soort opzettelijk scheuren van het kleed, dat onze zielen omsluit. - 't Is soms zoo moeielijk, tantelief, zooals u mij voorschrijft, altijd zacht te schijnen en toch flink te blijven. -- Ach! die verhouding tot mijn ouders doet mij zoo'n pijn en als ik denk wat het later zal zijn als. . . u begrijpt mij, niet waar? - De jongens? Och tante! Dat is ook zoo hard, die geven mij zoo'n zorg. Hans is een tweede Agnes maar goediger, vroolijk, onbezorgd danst hij door het leven,hij gaat naar de kerk als het moet, maar werktuigelijk - 't liefst naar het kortste en laatste Misje, - maar Otto, 't petekind nog wel van Heeroom - is ernstiger en sedert hij in Delft studeert, schijnt een heel andere geest in hem gekomen. Hij komt zondags pas aan de koffie thuis en nu blijft hij daar de halve vacantie over, studeeren heet het, ik denk zeker, dat hij zijn geloof verloren heeft, en er tegen opziet het ons te laten merken. - Bennie daarentegen, is heel anders, wij zijn de van Berne-kinderen, plagen zij ons; wij bidden samen ons rozenhoedje en avondgebed, wij gaan in de Meimaand naar het Lof en - is het niet vreemd tante, hij is hier op het Gymnasium, dus een gemengde school en de anderen zijn in Katwijk geweest en er is zoo bitter weinig godsdienstig gevoel in hen. - 't Is misschien heel wijsneuzig van mij, maar waar thuis de atmosfeer niet bepaald katholiek is, daar helpen alle geestelijke kostscholen niets of de kinderen moeten religIeus zijn aangelegd zooals Ben en ik, - dan doet het er weinig toe, waar zij school gaan. Agnes en ik zijn op hetzelfde pensionaat geweest en hoe verschillen
[55:]
wij? Ben is op een gemengde school en juist dat de jongens zijn godsdienst belachen en bespotten, maakt hem zoo sterk en strijdvaardig, hij moet zijn eigen overtuiging verdedigen en daarom is deze hem zoo lief en kostbaar - de anderen daarentegen, die van jongsaf hetzelfde hooren, worden er zoo onverschillig voor - maar het ligt toch vooral aan het kind zelf. Wat zou er van Hans en Otto hun godsdienst zijn terechtgekomen als zij hier op het Gemengde Gym waren geweest? Laatst vielen er harde woorden, mama verweet mij dat ik Ben leerde kwezelen en wat in een meisje al vervelend is, maakt een jongen onuitstaanbaar. "Ik geloof dat het nog beter is hem naar Katwijk te zenden, dan hier onder haar invloed te laten blijven," zeide zij. Verbeeld u eens! - Hoe smacht ik er naar eens bij u of tante Bets te komen logeeren, in katholieke atmosfeer te ademen. Lucy is wel gelukkig! Met mijn studiën gaat het tamelijk, ik heb geen studiekop, maar het moet toch. . . Er werd getikt, Louise kwam binnen. - Maar ma, riep Mia, u kloppen aan mijn deur. ~ Natuurlijk, ik zal je intimiteit niet storen. Druk aan de studie? 0 neen, een uitstorting des harten zeker aan tante Pia. - Kleur nu maar niet zoo, daarvoor zijn immers de tantes om confidenties te ontvangen. - Moeders zijn maar dwarskijksters. Mia keek bedroefd en: verlegen, Louise beet zich op de lippen 't speet haar dat zij zich weer had laten gaan; intusschen zochten haar oogen begeerig den brief. - Ik dring mij niet in je geheImen, ik zou toch niets van je bekentenissen begrijpen; Ik wou je alleen zeggen, dat tante Wegers mij belet vraagt voor haar kinderen - Bruno en Jo, zij komen morgen hier. - 't Komt mij niet erg uit, want Otto zal toch eindelijk wel eens thuis komen. - Nu moet hij maar wegblijven, dan-kan Bruno in de logeerkamer slapen. - En Jo bij mij, viel Mia gretig in. - Eerst dacht ik bij Agnes, jij en een dominé's-dochter - en dan in zoo'n santiboutique. .. zij keek
[56:]
rond - maar Agnes zegt dat zij pas thuis is en haar kamer nog met niemand deelen wil. - Jo kan gerust hier slapen, dan lig ik op de rustbank. - Jij hoeft je niet te behelpen om mijn nichtje! - Och ma, waaraan heb ik 't verdiend, ben ik niet altijd even lief tegen uw familie als tegen die van pa? Zij zijn mij even na. Louise was reeds uit haar humeur omdat Agnes botweg had verklaard: - Geen parasieten op mijn kamer, laat Mia zich schikken ter wille van de ketterin, dat is een goede oefening voor haar deugd. Ik denk er niet aan ze te herbergen. En nu was Mia dadelijk bereid, maar zoo echt of zij een offer bracht, zelfs de tranen kwamen bij haar op, na het bittere woord van haar moeder terwijl zij snikte: - Ik zal alles wegnemen, wat haar kwetsen kan. - Schei nu uit met dat gegrien, laat alles blijven zooals het is. Ik wil niet dat jij je opoffert in het minste. - Ik doe het met plezier, Jo ken ik nauwelijks meer, maar Bruno is een lieve, goede jongen. . . - Al zijn het in jouw oog maar halve of kwart menschen . .. wilde Louise zeggen, maar zij hield zich in en zei niets dan: Ik zal van je aanbod gebruik maken en apprecieer je liefheid. - Is het dan niet mijn plicht? - Plicht, altijd plicht! Bij tante Pia of Lucy is er geen sprake van plicht - alleen van liefde.., - Och! dat wij nooit den rechten toon Kunnen vatten en het rechte woord spreken, zuchtte Mia. - Je tranen zeggen genoeg, - kom nu als je blieft niet beneden met roode oogen. Wat zullen ze denken? Tot overmaat van ramp, kwam Agnes ook binnen. - Och! is 't zoo hard een kamer te deelen met een dominé'skind? sarde zij, arme Mies! Weer in tranen! - Neen, zei Louise streng, zij is dadelijk bereid geweest, heel anders dan jij, die niets voor mij over hebt. - Mater dolorosa, ora pro nobis! zong Agnes. - Agnes! kom mee, plaag haar niet, beval Louise - en toen zij samen buiten waren: Overal haal jullie den
[57:]
godsdienst bij. Wat zou de wereld gelukkig zijn als die twistappel er niet was. - Zoo ver zijn wij niet, lachte Agnes, maar wij zijn al een heel eind op weg, dan slaan wij elkaar dood en treiteren wij mekaar om godsdienst zonder God! Dat is de hoogste beschaving.
inhoud | vorige pagina | volgende pagina