Mina Kruseman: Paria's (Tweede Deel) Dordrecht: Revers, 1900
ELFDE HOOFDSTUK. MUZIEK.
Op den arm van Elmire geleund, verscheen Lize eenige oogenblikken later aan dek. Zij had zich maar half gekleed en in haar lang wit morgengewaad, met het weelderig blond haar over de schouders, deed ze Dorbly weer aan het bal te Soerabaia denken, waar ze hem als betooverd had. Alle passagiers kwamen aangesneld om haar de hand te reiken en hun deelneming te betuigen, zelfs de twee nieuwelingen, een jonge Spanjaard en een priester, die den vorigen avond eveneens getuigen waren geweest van het verdrinken van Illa. Lize trachtten te lachen door haar tranen heen en allen te danken voor hun belangstelling, maar ze werd al bleeker en bleeker en eindelijk wierp ze zich snikkend in Dorbly's armen om haar tranen te verbergen tegen z'n schouder. De Commandant schoof een stoel aan en gaf Dorbly een wenk. De Kolonel bracht een voetbankje, en Lize werd geïnstalleerd, met een kussentje in haar rug en een kleedje overhaar knieën van ze wist niet wie en een glas water, dat ze uit de derde of vierde hand ontving. Dorbly sprak haar toe, zoo zacht en zoo goedig dat ze glimlachte en eindelijk kwam ze wat tot bedaren in het kringetje, dat zich dichter aansloot en alles deed om haar gedachten af-te-ieiden.
[72:]
De twee chanteurs begonnen met potsierlijke reisverhalen te vertellen. Elmire sprak over théatre. De priester deed vragen zonder zich zelven over iets uit te laten, en Dorbly haalde een pakje van beneden dat i haar overhandigde met de gefluisterde woorden: "M'n eerst geschenkje in ons huwelijk." Het waren de witte kanten waarop Lize den vorigen dag geboden had. Toen kwam ook de Kolonel van beneden terug, hij had den grooten pauwenveeren waaier voor haar gekocht en zei dat i gelukkig als een kind zou zijn als ze zijn geschenkje wilde aannemen. Lize dankte aan alle kanten en reikte den Kolonel de hand tot groote vreugde van Dorbly, die meende dat nu eindelijk de vriendschap gesloten was. Maar plotseling verbleekte ze weer. Die witte kanten en die groote waaier voerden haar naar gisteren terug en spraken van Illa, meer dan iets anders doen kon. Elmire zag het, "Mevrouw," riep ze op eens, "komt u mee naar beneden? Ik heb de melodieën in m'n koffer gevonden, waarover we laatst gesproken hebben, u herinnert u wel, die uw vriendin in Indië zóó mooi zong. Ik had ze klaar gelegd om ze voor u te zingen." Zij greep Lize bij de hand en deze volgde haar gedwee. Toen wenkte zij de overige passagiers dat zij boven zouden blijven en fluisterde zij haar twee kameraden, in het voorbijgaan toe: "Kom jullie straks?" "Ik houdt niet van zingen in gezelschap," begon Elmire, zoodra ze bij den piano stond. "Op de scène domineer ik, voer ik den schepter, dáár voel ik me, als een priesteres in den tempel, in m'n heiligdom, waar geen profaan in door. kan dringen; een streep van licht begrenst m'n domein, ik ben ik en alle anderen kunnen wezen wie ze willen, ze kunnen mijn ziel niet vatten en kneeden naar goedvinden, ze hebben geen greep op me, zooals overal elders. Maar in gezelschap, met sympathieke en antipathieke menschen van alle soorten, vóór, en naast, en achter me, tegen me aan, ja, op me bijna... Neen, dan kan ik niet voort, dan sta
[73:]
ik gelijk met die allen, dan voel ik me verdrongen en bespottelijk groot in m'n ziel en klein in m'n uiting, gekortwiekt als een kamervogel! Zóó moet een leeuw zich gevoelen, ver van z'n zonnige wildernissen, opgesloten in een ijzeren kooi, als men hem van z'n nagels en tanden beroofd heeft, om hem te laten springen door een hoepel, tot amusement van een troep kwajongens!" "Is dat de reden waarom u niet meer heeft willen zingen?" "Ja." "En de heeren, die geven daar niet om naar 't schijnt?" "Neen. Zij voelen niet als ik. Als zij door te zingen iemand genoegen kunnen doen en ze worden geapplaudisseerd, dan zijn ze tevreden. Dit is mij niet voldoende. Ik ben eens door een directeur genoodzaakt geworden (door mijn eigen schuld, want ik had m'n contract niet goed gesteld) een rol te vervullen die me antipathiek was. Juist omdat ze me antipathiek was, had ik haar met heel veel zorg moeten instudeeren en toen ik haar op het tooneel vervulde, was de zaal en delire van bewondering. Welnu, dien ganschen nacht heb ik liggen schreien over m'n succès dat ik onverdiend vond. Niet omdat ik slecht gezongen of gespeeld had, maar omdat me het voornaamste ontbroken had: ziel. Dàt had het publiek moeten weten te waardeeren en de directeur van me moeten verlangen... daar had ik met een min publiek te doen gehad en met een directeur die geen artist was, want hij was even opgewonden als het publiek geweest en hoogst tevreden over de arme EImire!" "Welnu, dan had u toch tevreden kunnen zijn." "Neen. Want ik voelde dat de personen die met zoo weinig genoegen namen, iets hoogers niet begrijpen zouden. En het was dat hoogere wat me aantrok, wat ik altijd zocht en wat ik in staat was te bereiken en uit te drukken." "Misschien oordeelt u toch niet juist en zouden die zelfde menschen het hoogere ook gevoeld hebben en zelfs begrepen, wanneer het hun uitgelegd was geworden met datzelfde talent." "Het is mogelijk. Op dat oogenblik geloofde ik er niet aan." Zij opende haar muziek. "Het waren de melodiën van Gounod niet waar, die uw vriendinnetje zong?"
[74:]
"Ja, en van.. ." "Kent u de Corrine van Godefroid?" "Neen, ik ken den roman van Mme de Stael. "Nu, dan kent u mijn Corrine ook!" En Elmire begon te zingen. De beschrijving van het schip dat wegzeilde met den geliefde die voor altijd uit haar leven verdwijnen zou - boeide Lize terstond en daarna de passage "Ne brisez pas le rêve, ou se retient mon âme!" deed haar snikkend de handen voor de oogen slaan. Maar Elmire die haar gade sloeg, zong door en de woorden die volgden, op een muziek die al breeder en al krachtiger werd: "Couples heureux et saints, qu'un même amour enflamme, ah! ne me plaignez pas... je suis aimée aussi, n'éveillez pas -- mon âme. Enfants! Laissez-moi vivre avec mes souvenirs!" sleepten Lize geheel mee. De volle, fiere toonen welke met zoo veel ziel werden voortgebracht, door de zware, krachtige stem van Elmire, golfden door den salon dat de ramen er van trilden en deden Lize voor het eerst buigen onder de dominatie welke zij zich zoo dikwijls als een charme had uitgeoefend over anderen, die zwakker van natuur waren dan zij, en zich onbewust lieten betooveren en meesleepen door haar krachtig weten en willen. Elmire wist ook en wilde ook en op het gebied van kennis van de menschelijke natuur, was er niemand aan boord die, met meer zekerheid, in het zieleieven van een ander kon grijpen dan zij. Zij had de menschen bestudeerd om ze te kunnen weergeven in haar rollen en ze had de karakters van haar rollen uitgeplozen om ze te toetsen aan de werkelijkheid. Waar de dichters de natuur uit het oog verloren hadden, daar had zij door blik of gebaar de gapingen aangevuld en de woorden of de toonen opgevoerd tot de hoogte waarop ze leven werden. Lize gevoelde het. "U zingt" riep ze, "maar het is meer dan zingen! O, dat heb ik dien avond ook gevoeld! Hoe heerlijk klonken die toonen in den nacht! Het was muziek die moedeloos maakte, maar in de klank van uw stem lag zoo veel poëzie en vertrouwen dat zelfs de wanhoop charme kreeg en opgevoerd werd tot genot."
[75:]
"U kent Faust?" "De opéra? Ja zeker." "Willen we het duo of het trio voor u zingen?" Zonder Lize's antwoord af te wachten, ging zij de heeren halen, die met de partituur aankwamen en begonnen met te kibbelen over het accompagneeren. Ze speelden alle drie piano maar niemand wilde accompagneeren! "Het is voor Elmire te vermoeiend als zij eerst het duo met mij moet zingen en dan nog het trio en het "Anges purs" heeft ze genoeg te doen." "Nu, maar ik heb ook hard werk!" "Het is ook wat! Jij, Duivel kunt er best den piano bij nemen." De Duivel lachte met een bromstem en nam plaats. Lize leefde geheel mee. Zij gevoelde zich thuis in dat sans-gène clubje, waarin allen hun best deden om elkander het leven zoo aangenaam mogelijk te maken. Ze zongen met animo, men kon het hun aanzien dat hier geen sprake van metier meer was, maar van vocatie. De heeren, zoo wel als Elmire, lieten zich meesleepen door de muziek en zongen met hun rijke, volle stemmen voor Lize alleen, zooals ze in een groote theatre-zaal voor vier duizend menschen zouden gezongen hebben. Dorbly was de eerste die beneden kwam. Schoorvoetend was hij het groepje genaderd en had hij naast Lize plaats genomen. Hij was overgelukkig dat de menschen allen zoo lief voor z'n aangebeden Lize waren en hij wist niet op welke wijze hij hun zijn dankbaarheid zou kunnen betoonen voor de délicate wijze waarop zij allen haar zochten te troosten en afleiding te bezorgen. De passagiers begonnen intusschen ook één voor één te naderen, ze durfden nog wel niet in den salon te komen, maar ze stonden toch reeds tot onder aan de trap en de koekoek was zwart van de hoofden. Het "Anges purs" rukte de laatsten uit hun stoelen, en ,toen de trio geëindigd was stormde de geheele foule onder eep daverend applaus naar binnen. De dijken waren doorgebroken en niemand kon meer weerstand bieden aan het enthousiasme dat de consignes vergat. Van het eene stuk,
[76:]
ging men tot het andere over en een geheel repertoire van opéra's werd doorgehold, tot dat het tafeldekken plotseling een eind kwam maken aan de muziek, die een geheel nieuw waas geworpen had over de kleine passagiers-wereld van de Marseille. De dames holden naar haar hutten om haar toilet te maken de meeste heeren keerden nog even naar dek terug om een luchtje te scheppen en de Dorbly's bleven nog een oogenblik met de artisten napraten om hun dank te zeggen voor het genot wat zij hun verschaft hadden en het goed wat ze aan Lize gedaan hadden door hun heerlijke muziek. Toen gingen ook zij zich kleeden. Dorbly had niet veel idée van muziek, hij vond het niet leelijk, maar het eene deuntje of het andere dit was hem om het even. "Als het niet te lang duurt, vind ik alles mooi" zei hij oprecht. Hij hield van het geluid zelf, van de trillingen die hem plysiek goed deden, vooral als de muziek heel hard of zeer zacht was, maar de beteekenis ontsnapte hem en wat de opera betrof was hij van opinie dat men veel wijzer zou doen als men van de woorden een tooneelstuk maakte en de muziek voor concerten gebruikte, zonder mise en scène. Dat zou minder fatigant wezen om te volgen en veel vlugger begrepen worden. Lize daarentegen was veelomvattend in haar overzicht. Zij zag altijd het ensemble van alles en ging van het groote tot het kleine over. De détails kwamen tot haar na het geheel, terwijl Dorbly met één détail begon, en dan dikwijls niet verder kwam dan twee of drie onderdeelen, welke natuurlijk niet voldoende waren om hem van het geheel te doen genieten. Vooral was dit het geval met muziek, daar hij geen tijd had om te détailleeren en daarna saam te voegen, het eene was voorbij vootdat hij het andere had kunnen opvatten en zóó kwam hij nooit tot een geheel, wanneer het een werk van eenigen omvang gold. Coupletten alleen bevielen hem, en Lize werd zenuwachtig van coupletten. Hij zag in coupletten een verhaaltje verteld op een dreuntje, voor Lize had elke phrase van een verhaal recht op een ander dreuntje en elk woord zelfs recht op een anderen klank. Een café chantant was dan ook voor hem het hoogste op
[77:]
muzikaal gebied, omdat men er kluchtige dingen hoorde die onder allerhande koddige bokkesprongen werden voorgedragen; of er éénheid in zoo'n vertooning lag of niet, dit kon hem niet schelen hij verstond de woorden en zag iets geks, dit was hem voldoende. Wilde hij groote muziek hooren, dan ging hij naar de kerk, of naar een festival met eenige honderd zangers, waar de "Messias" of iets dergelijks werd uitgevoerd en dan kwam hij oververzadigd thuis, doortrild van het hoofd tot de voeten als een snaar die nog nazong. Lize kon zich geen idée maken van een fijn beschaafd man die zóó primitief was. Hij gevoelde zuiver, maar hij begreep niet. Hoe kwam dat? Zij vroeg het hem eindelijk, want ze stond stom voor het feit, en hij antwoordde heel naiëf: "Dat zal komen doordien ik geen muziek geleerd heb. "Maar ik heb ook, om zoo te zeggen, geen muziek geleerd, ik tokkel wat op den piano, maar dat is al, ik heb geen groote muziek geleerd, geen opéra, zoo als m'n vriendinnetje in Indië, geen gewaarwordingen in klanken leeren overzetten, geen toonen leeren gebruiken als toelichting van gebeurtenissen, in één woord ik heb nooit leeren denken op muziek en dàt doe ik toch. Ik voel me gekrenkt, ziek zou ik bijna zeggen, als ik zeven of acht maal de zelfde melodie moet aanhooren, die verschillende toestanden en gewaarwordingen weer moet geven, dan overvalt me iets als ongerustheid, zoo als ik eens in een gekkenhuis ondervonden heb. Daar was een man die vijf keeren, gezongen had: "Le sabre, le sabre de mon père" en toen ging hij voort op de zelfde wijs een lang verhaal te vertellen over pisangs en walang sangits. Het suisde me door m'n hoofd en ik was klaar om te gillen, om niet meer te hooren. Een oppasser kwam naar hem toe en neuriede hem een ander wijsje voor. Een oogenblik bleef hij zwijgen om te luisteren en toen herhaalde hij op de zelfde manier dat tweede deuntje, eerst eenige malen met de woorden die hem voor-gezegd waren en toen niet het zelfde verhaal van de pisangs die vermoord werden door groote wreede walang sangits. Telkens wanneer ik coupletten hoor komt die gek me voor den geest terug en krijg ik weer dat onbestemd gevoel van ongerustheid, wat me op de vlucht zou jagen!"
[78:]
Dorbly lachte om haar beschrijving. "Ja, dat moet zóó zijn," sprak hij goedig, voor menschen, muzikaal van aard en gewoon zich rekenschap te geven van hetgeen ze hooren, maar ik arme jongen, die in m'n kindschheid nooit iets anders gehoord had dan kerk- en straatorgels, en later gedresseerd ben geworden op de trom en de trompetten van m'n regiment. Ik kan me van muziek en poëzie geen gecombineerde vraagstukken voorstellen, dat wordt me te geleerd, en als er dan nog mise en scène bij komt verlies ik geheel m'n hoofd en genieten m'n oogen alleen." "Dan houd je zeker van schilderijen?" "O, ja! Uren en uren kan ik in een museum doorbrengen, op een bank tegenover het een of ander meesterstuk dat in m'n smaak valt." "Dat is mij niet mogelijk!" "Niet mogelijk?" "Neen, dat is me te stil." "Te stil?.. Maar als het toch mooi is?" "Zoo mooi als je wilt, maar het komt nooit verder." "Maar er is toch leven in?" "Ja, maar leven dat halt maakt." Dorbly lachte weer. "Jij bent een zonderling wezen! Dat moet aan de opvoeding liggen, vervolgde hij. Je bent op Java niet in de gelegenheid geweest museums van schilderijen en beelden te bezoeken, wacht maar, als we in Italië zullen zijn, dan zal je zoo veel moois zien, dat je ook wet gevoel zult krijgen voor de meesterstukken van de groote schilders en beeldhouwers. Lize zag hem op eens, heel ernstig recht in de oogen en vroeg toen langzaam: "Waarom ben je verliefd op mij geworden?" "Weet ik 't!" "Weet je dat niet? -- Denk eens na." "Ik veronderstel, omdat ik je mooi vond en. .. ." "Neen, zonder en . .. waarschijnlijk omdat je me mooi vond en niets meer."
[79:]
"Maar Lize!... Dat zou geen blijvende liefde wezen! En ik houd eIken dag meer van m'n vrouwtje, dat me aantrekt en boeit en meesleept op alle manieren." "Ik heb jou vertrouwd op het geluid van je stem af." Een vreemd licht vloog door Edward's oogen. Lize zag het, en ze glimlachte toen ze, hem de hand reikende, vroeg: "Ben je bang dat andere stemmen me meer zouden kunnen betooveren? Neen, want die stem was de klank van je ziel... daar was harmonie en eenheid in... dat was een melodie die leefde en voortging... zonder coupletten!
vorige pagina | inhoud | volgende pagina