doorzoek de gehele Leestrommel
Leestrommel
Leestrommel

a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

Thérèse Hoven: De passagiers van "De Rembrandt"
Utrecht: A.W. Bruna & Zn., 1919


[256:]

XVII. MET DE "COEN" TERUG.

Als 't niet zoo'n reuze-natuurketterij was zou men gezegd hebben: "'t Daghet in 't Westen" want in tegenstelling van den gewonen zonneloop, hebben zich de eerste lichtstralen van den nieuwen dag in de wereldgebeurtenissen in 't Westen vertoond!
Toen 't rotte Europa onmachtig bleek den wereldbrand te blusschen, stond de apostel uit Amerika op en werden Wilson's veertien artikelen 't credo, dat was als een nieuw geloof!
De troepen uit Amerika, op een even schitterende als geheimzinnige manier overgebracht, deden de schaal der overwinning naar de zijde der Entente overhellen en de President der Vereenigde Staten, die zijn gestreepte en gesterde banieren in 't veld had gezonden, na eerst zijn dollars te hebben... geleend... kwam nu zelf.
En langzaam... uiterst langzaam, bolsjiwistische propaganda ten spijt, komt er eenige orde in de chaos... en wordt de gemeenschap tusschen moederland en kolomën eenigszins hersteld.
De reizen over Japan en Amerika en vice-versa waren buitengewoon interessant, maar ook buitengewoon duur.
En dan die onzinnige passen-exploitatie!
Voor particulieren, die niet toevallig schatrijk waren, was 't vrij wel ondoenlijk en zoo zijn de meeste verlofgangers

[257:]

in Holland gebleven tot de mailbooten weer door 't Kanaal gingen, dat voor Indisch gasten 't Kanaal van Suez beteekent.
De Jan Pietersz. eoen van de Maatij Nederland zou 8 Maart '19 vertrekken en werd bestormd door uit- en thuisvarenden. Zulk een lange passagierslijst!
Geen wonder; zoovelen moeten er terug naar Indië en anderen willen terug, omdat ze het in Holland alles behalve prettig vinden en 't hun finantiëel zóó tegen is gevallen, dat ze het er eenvoudig niet kunnen uithouden.
En weer anderen hebben al zoo lang gewacht om hun carrière in de kolonie te gaan beginnen, dat ze hunkerend naar een gelegenheid hebben uitgezien.
Voor hen is alles nieuw: de mooie, keurig ingerichte boot, de uitgebreide menu's, wel veel eenvoudiger dan vóór den oorlog, maar toch nog een hemelsbreede vooruitgang op de schrale voeding bij familie of en pension genoten.
Zelfs de retour-gasten, die zich de weelderige leefwijze van vroeger herinneren, vinden 't nu al meer dan voldoende.
Ze hebben zich dan ook zoo ontzettend moeten behelpen in 't laatste jaar en ze hebben zulke heerlijke verhalen gehad van den overvloed in Indië.
Thee, waarvan in Holland in geen acht maanden, net van Juni 18 tot Februari 19, geen enkel blaadje werd uitgedeeld en waarvoor je, op een clandestiene wijze, tot dertig gulden 't Kilo moest geven, was in Indië voor één stuiver 't pond te koop. Om van te watertanden, seg!
En koffie dan? In Indië, waar een van de grootste verkwikkingen is 's morgens een kopje zuiver-koffie extract met kokende melk, en waar die drank geen luxe was maar een eerste levensbehoefte, had je je niet kunnen voorstellen

[258:]

dat ze 't in Holland met halve onsjes zouden afmeten en en dan nog eens in de veertien dagen, terwijl je amper melk genoeg kreeg voor één kopje.
Vroeger werd 't Moederland, door Indisch-gasten, wel eens spottenderwijze 't land van de halve vruchten genoemd, omdat je er, op diners, een halven perzik, appel of peer kreeg, maar nu mochten ze 't wel 't land van de halve onsjes en slokjes noemen.
Iedereen heeft 't ondervonden, de verlofgangers waren onbekend als, ze met de huishoudelijke aangelegenheden en de economische toestanden, nog erger dan de bewoners van 't land maar toch kunnen ze 't niet laten elkander hun wedervaren te vertellen.
Op een mailboot is er tijd te over voor lange verhalen en, waar vroeger de conversatie hoofdzakelijk liep over de verschillende reizen en uitstapjes, gedurende het verlof gemaakt, vormen de distributie-weëen nu de schering en inslag der gesprekken.
Onder de talrijke passagiers van de "Coen" zijn er ook verschillende, die de terugreis met de "Rembrandt" hebben gemaakt en van zelf wordt er behalve over de misère van 't verblijf in Holland, ook gesproken over degenen, die den vorigen keer aan boord waren en of eerder vertrokken of in Holland gebleven zijn.
Meneer en Mevrouw Bijsterman zijn present, maar ze hebben hun beide jongens voor hun opvoeding moeten achterlaten en daar het geen tijd is om aan een tweede sene te denken, is niet alleen 't zusje, waarover reeds in Indië gedacht werd, maar ook de mogelijke opvolgers, een illusie gebleven.
"De toestanden zijn er niet naar om je gezin uit te

[259:]

breiden", zucht meneer, en mevrouw, die dolgraag een bakerkindje zou hebben, moet 't wel met hem eens zijn.
Ze missen hun ventjes voortdurend, alsook hun lief pleegkind, Ans Hoornweg, die eveneens is achtergebleven, doch met den troost, dat haar ouders, zoodra 't eenigszins doenlijk is, naar Holland zullen komen.
De Wohlzogens zijn ook weer aan boord, maar ze reizen tweede klasse en zijn, zooals een cynicus 't uitdrukt : "een verloopen zoodje."
Niet enkel finantiëel, maar ook moreel en lichamelijk zijn ze er op achteruit gegaan.
Trouwens, bepaald florissant ziet niemand er uit.
't Allerminst de oude mevrouw Randburg... die van zichzelf getuigt: "Ik kan heusch niet begrijpen, dat ik er nog ben, ja? Kassian! in dien vreeselijken winter heb ik altijd moeten denken aan een kinderrijmpje, dat mijn moeder mij geleerd heeft, toen ik zoo'n klein meisje was:
Er zaten zeven kikkertjes
Al in een boerensloot
Ze kwikten niet, ze kwaakten niet,
Ze vroren half dood.
"Betoel! ik vond mijzelf net een bevroren kikkertje!
Zoo vreeselijk koud!"
't Klinkt allerzotst en 't half verdroogde oude vrouwtje lijkt nu wel niet op een bevroren kikkertje, maar is wel een komiek figuurtje!
Toch lacht niemand haar uit. de stakker!
Vroeger zoo'n pintere vrouw... en nu zoo'n echt oud zeurtje. Ze heeft ook tooveel geleden, tè veel voor iemand van haar leeftijd.

[260:]

"Maar kassian! ze hebben ook zooveel verloren en ze hebben ook geen kolen, maar ze zijn heel goed voor me geweest," vertelt ze zóó dikwijls en op zoo'n indroeven toon, dat zelfs de oppervlakkigst aangelegde toehoorder er 't tegendeel niet kan opmaken. 't Oude, afgeleefde, verkleumde vrouwtje gaat naar 't zonneland toe, evenals een gewond dier naar zijn hol kruipt om er te sterven!
Meneer Waanders, die gehoopt had in Holland te kunnen blijven, bevindt zich met z'n vrouwen een zijner dochters, eveneens onder de passagiers.
Hij had alles keurig uitgerekend, maar volgens de koers van vóór den oorlog. Nu bleek 't onmogelijk om met de rente van zijn opgespaard kapitaaltje rond te komen, en dan nog de reuzensommen, welke hij tijdens zijn gedwongen verblijf in Holland heeft moeten uitgeven; alleen om die bres in zijn fortuin te herstellen zal hij wel een jaar of vijf moeten werken. En Ernestine is niet meer de oude!
Ze had zich zoo veel van hun terugkomst in Holland voorgesteld, ze had er jaren vooruit op geteerd en 't is alles zoo vreeselijk tegengeloopen.
"Ja, wij hebben het niet getroffen," zegt de oud-Resident van der Voorst, die eveneens de reis met de "Coen" meemaakt, gelukkig met zijn vrouw... zij is nog de eenige lichtstraal op zijn pad, 't is dan ook grootendeels voor haar dat hij weer naar Indië terugkeert.
"'t Is een lamme boel in Holland, dat is zeker, maar ik zou 't er wel uitgehouden hebben. 's Morgens een courantje lezen en een kuiertje in 't Bosch of in de Boschjes en 's middags een partijtje en een babbeltje op de Witte.

[261:]

Dan kom je al een heel eind. Maar m'n goede vrouw kon het niet vinden met de dienstboden. In Indië nooit last en we moesten er zoo eenigen houden, vooral toen ik Resident was en wat een huisvrouw was ze; we hielden onze baboes en djongos tien, twaalf jaren, soms nog langer. Menigmaal, als we van verlof terugkwamen, stonden ze ons te Priok af te wachten.
"Maar in Holland! Die opgedirkte juffies met een pretentie, waar je naar van wordt, en niet de minste vakkennis! En plichtsgevoel, nog voor geen duit. En, bij de geringste aanmerking - saluut! Nog erger dan de inlanders, die loopen ook wel eens weg, maar dan zeggen ze behoorlijk; "Ik heb genoeg van Mevrouw's gezicht, ik ga weg." En je hebt er altijd zooveel, dat je er best tijdelijk een paar kunt missen. Maar in Holland, waar je van je pensioen moet leven en alles zoo schreeuwend duur is, ben je al blij als je er één of hoogstens twee kunt houden.
"En meestal konden wij er maar één krijgen, soms heelemaal geen. 't Is toch menigmaal in de koude wintermaanden gebeurd, toen 't vroor dat 't kraakte, dat mijn vrouw, die in Indië een leven als een Prinsesje leidde .., en die dan toch ook niet zoo jong meer is ... zelf 's morgens aan de deur moest staan voor den bakker en den melkboer, omdat de meid 't vertikte om bijtijds beneden te komen of omdat wij er geen hadden.
"Nu kun je wel in een pension gaan, maar dat is niets voor mijn vrouw. Ik zei dus ook op een keer, dat er weer zoo'n liefelijk mirakel was weggeloopen - weet je wat, Nel .., wij poetsen 'm ook. Wij gaan naar Indië terug, stilletjes ergens in Bandoeng of zoo wonen!

[262:]

En wij voelen ons al veel beter aan boord - hè vrouw?"
Mevrouw knikt haar man vriendelijk toe, ze wèet wel, dat hij liever in den Haag was gebleven, waar hij zooveel oude vrienden en kennissen heeft, maar 't is haar te machtig geweest. Ze had zich al in veel geschikt tijdens haar lang leven, maar de taak van huisvrouw onder de distributie, gevoegd bij de dienstbode-elllende, kon ze niet aan.
Het was wel prettig ook in Holland, vooral de eerste jaren.
"Weet u nog." zegt ze tot mevrouw Bijsterman, met wie ze op 't Promenade dek zit te babbelen, "Onze logeerpartij op Vroenhoven bij meneer Verheyst?"
"Ja, zeker, dat was heel gezellig. Kort, vóór ons vertrek uit Holland, heb ik haar nog ontmoet. U weet zeker, dat Poppie, of zooals ze zich later noemde, Rieda, toch met meneer Verheyst getrouwd is? Ze vertelde mij dat ze een zoontje had en juist in den Haag was om mevrouw Vorstman te vragen of de keus van zijn naam wel goed was... een komieke ziel... die Poppie... Verheyst heeft er geen goedkoop vrouwtje aan, dat is zeker!"
"En hij zal in de laatste jaren niet veel verdiend hebben; de tabak is slecht geweest."
"Wat is niet slecht, mevrouw? Het is een afschuwelijke tijd."
"Kom, Mevrouwtje," valt de Resident in, die zich bij de dames heeft gevoegd: .Niet zoo somber."
"U vindt 't toch ook vreeselijk?"
"Ja, maar ik ben een slordige twintig jaar ouder dan u. Wij, mijn vrouwen ik, zullen de betere tijden niet meer beleven, maar de jongeren wel."
"Zoo jong ben ik nu ook niet, Resident."
"In elk geval jong en vooral veerkrachtig genoeg om

[263:]

flink te zijn en den moed niet te verliezen. Voor de oudjes is 't slimmer, is het niet, vrouw?"
"Och! zoolang wij elkander en de jongens hebben," klinkt 't opgeruimd.
"Zeg liever, zoolang wij den wil hebben om 't goede in ons leven... en om ons heen te waardeeren... dat is onze eerste plicht...
"Den wil, ja, Resident," zucht mevrouw Bijsterman, maar ook de kracht... het is menigmaal zoo moeilijk!"
"Dan is 't de zaak onzen wil krachtig te maken ... en vooral onze energie niet te laten verslappen. Komt, dames, verheft u uit uw luierstoelen en gaat een eindje met mij 't dek op en neer loopen, zooals het rechtgeäarden passagiers van een mailboot past. Niet te veel rusten... dat is nooit goed."

's GRAVENHAGE, Jan./Maart '19.


vorige pagina | inhoud