Annie Foore: Prijsuitdeeling. Oorspronkelijke novelle. In: De Locomotief, 20, 23 en 24 oktober 1877 Onderstaand deel 3 verscheen op 24 oktober.
(Slot.)
En ondertusschen werd de arme Anton steeds onrustiger, hij knikte zijn moeder niet meer bemoedigend toe, zooals in het begin, maar zocht met zijn angstigen blik slechts mijnheer Hendriks, die even bleek was als hij. Het rekenen begon. Daar kwamen geen honden, of paarden of grappen bij te pas, en dus moest er zoo min mogelijk gevraagd worden aan den zoon van den resident. Nu zal ik eens uit den hoek komen, dacht Anton, want dit was het vak, waarin hij meer dan in eenig ander uitmuntte. Maar het ging ook niet goed; telkens moest hij het antwoord schuldig blijven, en telkens flikkerde er iets in de oogen van den knaap, iets, dat den heer Doornik had moeten waarschuwen. Weer deed deze hein een vraag, en hij antwoordde zoo akelig blauwachtig bleek, als slechts een kleurling worden kan, maar met vaste stem: Ik kan u die vraag niet beantwoorden, mijnheer, en u weet dat ik het niet kan, om de eenvoudige reden dat ik het nog niet geleerd heb. Maar misschien weet een van de andere jongens het, William, jij bijvoorbeeld? Ten heer Doornik, hoeveel hij ook van speeches houden mocht, was deze speech van zijn leerling verre van aangenaam; hij begreep, hoe iedereen gevoelen moest dat hier iets achter stak, en eindigde kort daarop het examen zeer overhaast, door aan zijn ega het afgesproken teeken te geven, dat de bedienden met de versnaperingen konden binnenkomen. Wie er gebruikte van de boterhammetjes en de ananastaartjes, wie er zich vergastte aan deu kabinetspodding, Anton van Duyn evenmin als zijn moeder. Wees maar gerust, mevrouw, zei de resident tot de weduwe, terwijl hij een van de jongens riep om haar een glas wiju en water te geven, daar hij zag dat ze aan al haar leden beefde, wees maar gerust, Anton krijgt den prijs! Het examen was afgeloopen, de boterhammen en het gebak verdwenen in de magen der leerlingen, die nu veel meer ijver en volharding toonden dan onder de les, en het oogen blik was dus gekomen voor de Prijsuitdeeling en voor den speech. Men had den heer Doornik dikwerf zenuwachtig gezien en dikwerf verward hooren spreken, maar zoo als van daag, neen, dat was ongehoord! Het duurde zeker een kwartier uurs, en het was nu niet alleen de warmte, die de dames er zoo vuurrood en doodsbenauwd deed uitzien. Enkele nieuwelingen op de plaats maakten zich erg ongerust, dat de man zich over schreeuwen zou, of zijn linkerarm, die het 't zwaarst te verantwoorden had, verrekken of bij een van zijn plotselinge wendingen het evenwicht verliezen zou; de kinderen zaten hem met open monden angstig aan te staren, de heeren stootten elkaar aan, de dames vsrdwenen meer en meer achter haar kolossale waaiers; alleen mevrouw Doornik, zat, met de handen in den schoot gevouwen, ernstig en vol stille bewondering te staren naar den man harer kenze. De weduwe van Duyn luisterde ook met alle inspanning, tot ze begreep dat het te hoog ging voor haar, en Anton zat met zijn brandende oogen onafgewend op den onderwijzer gericht, te wachten op zijn vonnis. Dat kwam eerst na veel omwegen. Overwegende dit en bedenkende dat, en op den voorgrond stellende hoe en in aanmerking nemende waarom, en niet vergetende waardoor de beide jongelui der eerste klasss, die in aanmerking konden komen voor den prijs, geleerd hadden, wat ze geleerd hadden, en geantwoord hadden, zooals ze geantwoord hadden, meende hij met instemming van ons geacht hoofd van bestuur en alle geeerde aanwezigen te handelen door hierbij den eersten prijs plechtiglijk uit te reiken aan den ijverigen en bekwamen leerling: William Ochtenraat. En hiermede bood hij den jongen een fraai gebonden boek aan met een beweging zoo krachtig, een zwaai zoo heftig, dat zij herinnerde aan Simson, op het oogenblik dat hij de zuilen van den tempel omvatte. Er was een plotselinge stilte gekomen in het ruime schoolgebouw; de onderwijzer zag naar den resident, maar deze liet zijn blik rusten op William, die verbaasd, maar niet verheugd naar den prachtband keek, en van ter zijde naar dien doodsbleeken knaap naast hem, die daar beweegloos neerzat, met de vuisten gebald en de tanden opeengeklemd. Reeds naderde de heer Doornik, die voortdurend het gelaat met zijn zakdoek afwischte, den bekroonde om hem zijn gelukwensch aan te bieden, reeds ontstond eenig geschuifel en geraas, veroorzaakt door de heeren en dames, die opstonden om de gelukkige ouders te feliciteeren, toen de heer Ochtenraat langzaam oprees van zijn plaats en met een zacht gebaar van zijn fijne witte hand om gehoor vroeg. Weer werd het doodstil. William, vroeg nu de resident met zijn heldere klankvolle stem, William, zeg eens eerlijk, hebt gij dien prijs verdiend? Een oogenblik aarzelde de knaap met een laatsten blik op dan vergulden jrachtband, Neen, papa! Nu, mijn jongen, geef dan dat boek aan hem, die het verdiend heeft. Nu, zonder eenige aarzeling, zonder zich een oogenblik te bedenken, trad de knaap toe op Anton van Duyn en bood hem het prachtwerk aan. Er is zéér veel noodig om een Indisch publiek in vervoering te brengen, maar toen nu de heer Hendriks met bleek gelaat en vochtige oogen naar voren drong, en Anton de hand drukte en luide uitriep: Hoera! leve onze resident! toen barstte de algemeene geestdrift los in een lang en uitbundig gejuich. De heer Ochtenraat stond onmiddellijk op om te vertrekken; een kouden blik uit zijn strenge oogen zag hij den hoofdonderwijzer aan, en ging hem voorbij. Juist had hij Hendriks de hand gedrukt, toen die hand gegrepen werd; een zachte vrouwenstem stamelde haar dank, een heete traan viel op de blanke vingers. Dat waren de eerbewijzen waarop de resident van Klostan gesteld was; die dankbare traan der weduwe die vriendelijke groeten van al degenen, die zijn edel moedigheid getroffen had, dat was de hormat, die hij gaarne aannam. Och, dat er vele zulke residenten gevonden worden in ons gezegend Insulinde!
vorige pagina | inhoud