doorzoek de gehele Leestrommel

Leestrommel
Leestrommel
a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

Melati van Java: De reis van Mgr. Grooff naar Indië (volgens een onuitgegeven dagboek).
In: Onze missiën in Oost- en West-Indië. Tijdschrift der Indische Missie-Vereeniging

Sittard: Indische Missie-Vereeniging: 1925, pag. 137-155


[137:]

De R.K. Missie in N.O. Indië bevond zich in het jaar 1844 in een allertreurigsten toestand, nadat twee jaren te voren de Praefectus Apostolicus, de volijverige H. Erw. Heer J.H. Scholten wegens ziekte naar Holland vertrokken was.
Gedurende zijn afwezigheid had hij het bestuur der Missie toevertrouwd aaan de WelEerw. Heer Cartenstat, die voortaan als vice-praefectus zou optreden. De Kerk was toen volstrekt niet vrij, de apostolische prefect kon niet beschikken over zijn priesters noch over kerkelijke zaken. De Gouverneur-generaal mocht naar eigen goeddunken de geestelijken plaatsen en verplaatsen terwijl de kerkbesturen geen uitgaven van eenige beteekenis konden doen zonder toestemming of goedkeuring van het Gouvernement. Alle jaren moest de R.K. Kerk-en Armbesturen rekening en verantwoording doen aan de Algemeene Rekenkamer.
De geestelijken waren dus niets meer of minder dan burgerlijke ambtenaren, en men begrijpt hoe verderfelijk deze staat van zaken de kerkelijke toestanden beïnvloedde.
Uitvoerig en zakelijk wordt deze misstand behandeld in het Gedenkboek door Pater A.J.H. van der Velden S.J. uitgegeven bij gelegenheid van het 100-jarig bestaan der Missie. [De R.K. Missie in N.O. Indië 1808-1908. Een historische schets door Arn. J.H. v.d. Velden S.J., versierd met 14 platen. Nijmegen, L.C.G. Malmberg] Wij kunnen dus voor nadere bijzonderheden omtrent den onverkwikkelijken strijd - een kultuurkamp in miniatuur - gerust naar dit werk verwijzen.

[138:]

De dienstdoende geestelijken op Java, slechts drie in getal, konden zich wonderwel in dit ambtenaar zijn schikken en het was dus een alles behalve welkome tijding voor hen, toen uit Holland het bericht kwam, dat de H. Stoel de missie van Batavia had verheven tot Apostolisch Vicariaat en tot Apostolisch Vicaris benoemd had den H. Eerw. Heer Jacobus Grooff met den titel van bisschop van Canea. De koninklijke erkenning bevestigde deze benoeming.
De nieuwe vicaris was in 1800 te Amsterdam geboren, had in Warmond gestudeeerd en werd in 1825 te Munster tot priester gewijd. Nog hetzelfde jaar vertrok hij naar Suriname en werdt reeds in 1827 aldaar tot Praefectus Apostolicus benoemd. Ondanks zijn zwakke gezondheid wijdde hij zich met voorbeeldelooze liefde en ijver aan het moeilijke werk: de verzorging van melaatschen. Driemaal doorstond hij, terwijl geen ander priester aanwezig was, hevige ziekte-aanvallen. Gedurende een deze aanvallen sleepte hij zich naar de kerk en om, na zijn vermoedelijken dood ontheiliging van het H. Sacramament te voorkomen, opende hij met bijna bovenmenschlijke inspanning het Tabernakel en nuttugde als Teerspijze alle aanwezige H. Hostiën. Toen keerde hij meer dood dan levend na korte dankzegging naar zijn ziekenkamer terug. De buitengewone inspanning scheen echter een gunstig gevolg op zijn ziekte te hebben gehad. Hij herstelde boven verwachting.
Zijn benoeming was een zware slag voor Mgr. Grooff. Met bloedend hart verliet hij zijn geliefd Suriname en zijn dierbare melaatschen om naar Holland te vertrekken, waar hij den 26 Februari 1844 in Leiden tot bisschop werd gewijd door Mgr. van Wijkerslooth, Mgr. Paredis en Mgr. Zwijsen. Na in Rome zijn bezoek ad limina gebracht te hebben en zeer welwillend door Koning Willem II in audiëntie te zijn ontvangen, ondernam hij den 6 December 1844 op het zeilschip Maria Suzanna Hendrika, gezagvoerder Nielsen, de reis naar zijn Vicariaat.
Mgr. Grooff was vergezeld door vier geestelijken, terwijl tengevolge van bijzondere vergunning de reis mede mochten maken de heeren Piet Kervel, - een bekende van Mgr. uit Paramaribo, waar hij als koopman had vertoefd - en Carel, Fredrik Sloot, mijn vader.
Na de dood van Nicolaas Sloot, mijn grootvader, die als officier payeur Napoleon op vele van zijn krijgstochten had vergezeld en na diens val (hij was eenigszins invalide, daar hem

[139:]

zijn beide enkels waren weggeschoten] ontvanger geworden in Oldenzaal - had mijn vader zijn examen als hulponderwijzer gedaan. Hij was nog eerst 18 jaar oud maar voor zijn leeftijd zeer goed ontwikkeld. Hij had drie jaar lang het ontvangerskantoor waargenomen van zijn vader, die door een beroerte onbekwaam was geworden. Op verzoek van zijn broer Jan Willem, die op Samarang een goed bezocht instituut van onderwijs beheerde, zou hij naar Indië "uitkomen". Jong, vol geestdrift en idealen, vurig katholiek, achtte hij het een onwaardeerbaar geluk om met den nieuwen bisschop naar Indië te mogen reizen.
Als een kostbaar souvenir bewaren zijn kinderen het journaal door hem aangehouden gedurende zijn reis met Mgr. Grooff op de "Maria Suzanna Hendrika" dat echter jammer genoeg, niet meer geheel compleet is.
Het is misschien interessant uit dit dagboek eenige fragmenten, meer bepaald betrekking hebbende op Mgr. Grooff, het eerste episcopale hoofd der R.K. Missie van Batavia, over te schrijven. Men gelieve in aanmerking te nemen de jeugd en onervarenheid van den schrijver. De oude spelling en woordenkeus zijn door mij behouden.
"In den Helder", lezen wij na de vermelding dat de wind Oost is en het sterk vriest, "werden wij verwelkomd door Monseigneur, die den vorigen dag reeds hier was aangekomen en plegtig door de militaire en civiele autoriteiten was ontvangen, onder deze de pastoor van den Helder en de Heeren pastoors van Texel en Schagen.
Na daar de welkomst gedronken te hebben, stapte Mijnheer v.d. Schriek, zwager van den Heer Rothuis, die het schip wenschte te zien uitzeilen, mijnheer Kervel, onze Scheepsdokter en mijn persoon in eene vigelante en reden naar het logement van Bove aan het Nieuwe Diep, waar wij dezen nacht logeerden in de stellige verwachting van den anderen dag te zullen uitzeilen.
Al de passagiers waren nu hier aangekomen als:
1. Mgr. Grooff.
2. Gerbink, ZHEerw's bediende.
3. Eerw. Heer A. Heuvels, miss. ap. Warmond.
4. " " J.D. Escherich, secretarus v. Mgr. Amsterdam.
5. " " B. Kerstends, miss. ap. Zaandam.
6. " " J. v.d. Brand, miss. ap. Zeeland (provincie N.-Braband) (?).

[140:]

7. J.P.A. Kervel koopman, Den Haag.
8. C.F. Sloot, Oldenzaal.
Equipage van het schip:
1. Kapitein S. Nielsen uit Denemarken.
2. 1e. Stuurman Prot uit Holstein.
3. 2e " Meyer, Terschelling.
4. 3e " J. Wassink, Koevorden.
5. Scheepsdokter M. Greve, Enschedé.
Verder kok, hofmeester, bootsman, matrozen, timmerman, jongens, makende tezamen voor de sterkte der bemanning 27 man.
Woensdag 4 Dec. Wind Oost, sterke vorst. De mensch wikt en God beschikt. Dat ondervonden wij ook hier want in plaats van te kunnen uitzeilen, vernam men des morgens dat de haven vol ijs zat. Hetzelve had ons schip ter dikte van vijf voet omringd zoodat men onmogelijk kon losraken.
's Morgen vernam ik van juffr. Bove dat er dezen nacht heeren uit Amsterdam waren aangekomen, ook al met de intentie om ons vandaag te zien uitzeilen. Boven komende herkende ik in hem Mgr. den Bisschop van Curium en de Heeren Rothuis en Roothaan. Genoemde heeren waren in dezen nacht in een kleine schuit hier aangekomen.
Om 8 uren gingen wij allen naar de pastotie. Onder de Mis hield ik hoogtijd. Het overige gedeelte van den dag besteedden wij om de merkwaardigheden van den Helder te bezigtigen.
Na in ons logement in gezelschp van de Heeren Rothuis, Roothaan, v.d. Schriek en de H.H. Missionarissen.
Het ijs zat nog vast, dus konden de Heeren omdat men niet wist hoe lang ons verblijf hier nog kon duren niet langer in het Nieuwe Diep blijven en vertrokken derhalve om 1 uur 's middags naar Amsterdam terug.
Dezen middag wandelden wij langs het hoofd en zagen eene Amerikaansche bark en een Spaansche galjoot met een harden wind de haven binnenloopen. Door de snelle vaart van het eerste schip brak het ijs. Zeer goed voor de boeg: doch in de hierdoor gemaakte sleuf kwam het 2e schip, dat in het kielwater van het 1e zijnde, natuurlijk met even snelle vaart en hetwelk als zijnde

[141:]

van (onleesbaar) met ijs bedekt, geen meester om het roer, waardoor het tegen de achtersteven van het eerste stiet. De sloep van de bark was verbrijzeld, de poorten ingeslagen etc. Bovendien zat hij vast met den boeg op den wal. De galjoot had zijn boegspriet gebroken en een gat in den boeg".
Men begrijpt welk een diepen indruk deze zee-avonturen moesten maken op den Twentschen knaap, die de zee niet anders dan van prentjes en hooren vertellen kende.
"'s Avonds woonden wij het Lof bij van het Broederschap van het H. Hart van Maria, waarbij de dienst werd verrigt door de Eerw. Heeren Kerstens, v.d. Brand en Escherich. Onder hetzelve hield de Eerw. Heer Heuvels eene predikarie. 's Avonds gingen alle Heeren, behalve Mgr. en bediende, aan boord logeren.
Vrijdag 6 Dec. dag van uitzeiling met O. wind en eene matige koude. 's Morgens 7 uur reden wij naar de pastorie. 7 1/2 Uren werd een plechtige Mis gecelebreerd door de Eerw. Heeren Heuvels, Kerstens en v.d. Brand. Na het Evangelie werd een treffende predikatie gehouden door den Eerw. Heer Esscherich. Om 9 uur was de plegtigheid afgeloopeen; toen verkondigde de Bisschop dat hij zoo op 't oogenblik de tijding had gekregen, dat het ijs was losgeraakt en dat wij om 1 uur zouden uitzeilen.
Al de Heeren, zoowel als ik, waren verbaasd over deze tijding, want toen wij 's morgens het schiep verlieten, dachten wij alles behalve dat wij vandaag zouden uitzeilen. Ieder trachtte nu zijne zaken zoo wat in orde te brengen en om 12 uren verlieten wij de pastorie en reden naar het hoofd, alwaar het schip reeds zeilvaardig lag.
Aan het hoofd werd Mgr. door de officieren van Z.M. stoomschip De Cycloop ontvangen. Hier knielde de pastoor, de kath. officieren en inwoners van den Helder neder en onder het bulderen van het geschut en de diepste stilte van de naanwezigen spral Mgr. den laatsten zegen over de vóor hem geknielde menschen, voor de Catholyken van Holland en in het bijzonder over het geheele vaderland in het algemeen uit.
Vervolgens kwam de groote sloep van gemeld stoomschip voor ons om ons aan boord te brengen.
De trossen werden losgemaakt, eenig zeil bijgezet en aldus kwam het schip in beweging, tegenover de Cath. pastorie van den Helder gekomen zijnde, salueerde ons schip met 7 schoten, hetwelk door het 3 maal op en neerhalen van de vlag van gemelde pastorie werd beantwoord.

[142:]

Van verre zagen wij het zwaaijen der hoeden, het wuiven der zakdoeken van de aan het hoofd verzamelde menschen.
Ieder ging nu naar beneden om brieven te schrijven. Ik schreef ook een brief naar huis en om 3 uur hoorde men het geroep van Brieven voor den loods. Men haastte zich om in der haast te sluiten en 3 1/4 uur ging de loods van boord. Om 4 uur gingen wij op het dek om de zon voor het laatst in 't gezigt van de Holl. kust te zien ondergaan. 5 Uur het eten, hetwelk om 7 uur was afgeloopen.
Men zocht nu de aandoeningen van den dag te verdrijven door een partijtje te omberen. Terwijl wij den eersten dag reeds zoo gezellig en huiselijk bij elkander zaten, werden wij omstreeks 8 uur, als het ware onderste boven geworpen door een vreeselijke schok van het schip. Ieder sprong verschrikt op, hoorde reeds het ijselijk geroep van "Het schip zinkt! Strijk de sloep etc." Na eenigen tijd kwam iemand naar beneden en toen vernam men dat bovengenoemd geschreeuw slechts het gevolg was geweest van de groote schrik door de hevige stoot van het schip teweeg gebracht.
Het geval had zich aldus toegedragen: Terwijl wij met een vaart van 7 mijlen in de 4 uur door een zwaren mist zeilden, hadden wij tengevolge der duisternis een schip vermoedelijk een kof overzeild. Men oordeelde dat het overzeilde schip, zóó het niet vergaan was, tenminste zwaar werk zou hebben om een haven te bereiken. Dit gebeurde op de hoogte van Egmond. De kapitein had dadelijk de pomp onderzocht en bevonden dat deze geen water opgaf, waardoor men het bewijs [v]erlangde, dat het schip geen lek had, ofschoon men nogal aanmerkelijk schade had bekomen, nl. de boogspriet gebroken, de kluiver boomen en pen verloren, het anker weg geslagen. Door het werk, hetwelk nu moest geschieden om het anker weer voor de boeg te halen kwam er nogal veel deining in het schip, waardoor ik de eerste aandoeningen der onaangename zeeziekte gevoelde; hierin werd ik onmiddellijk gevolgd door de Eerw. H.H. Heuvels en v.d. Brand. Om 10 uur ging ik zeer ongesteld naar kooi.
7 Dec. De schade, die wij bekomen hebben is van zooveel belang dat wij in een Engelsche haven binnen moeten om te repareeren." Geheimzinnige machten schenen samen te zweren om de reis van Mgr. Grooff zooveel mogelijk te vertragen en te bemoeilijken.

[143:]

Bovendien belette tegenwind hun zoo spoedig als zij hoopten een Engelse haven te bereiken.
"Viermalen beproefde ik het op te staan maar even zoovele malen, moest ik, na eenige oogenblikken op het dek te hebben gestaan, naar kooi terug. 's Middags heeft Mgr. (die zeker heel zeevast bleek) met eenige heeren nog de Vespers kunnen zingen. Tegen den avond was ik iets beter, zoodat ik met Mgr. een partijtje kon dammen.
9 Dec. Zeilende onder de kusten van het eiland Wight met weinig wind en effen zee; de daardoor verminderde beweging werkte gunstig op mijn zeeziekte en op die der andere zieke Heeren. Ik kon weer een smakelijke pijpje rooken, hetwelk mij in de laatste dagen niet gebeurd was.
Men kon de kusten van het eiland goed onderschieden. Omtrent den middag zagen wij een lief plaatsje amphiteatergewijze tegen de bergen gebouwd Ventnor genaamd. Met de kijker zag ik de menschen op de kust loopen. 's Avonds kwam er een Hollandsche scheepagent, wonende te Cowes, aan boord, die om de gunst solliciteerde voor de reparatie van het schip te morgen zorgen. 's Avonds om 9 uur liet men het anker vallen tusschen het eiland Wight en Portsmouth bij het vuurschip.
10 Dec. 's Morgens had men een frappant gezigt. Vele schepen zag men op de reede van Couwes liggen. Daartegenover lag de groote zeestad Portsmouth, een voorname haven van de Engelsche oorlogsschepen, terwijl wij ook verscheidene koopvaardijschepen op de reede zagen liggen. 's Middags om 12 uur lieten wij het anker in de haven van Cowes vallen.
De heeren Escherich en Kervel gingen aan wal om een huis voor ons te huren, terwijl ik bezig was een brief te schrijven aan mijn familie. Om 4 uur kwamen de heeren terug met het berigt dat zij voor 2 guineas 's weeks een huis hadden gehuurd, en werd besloten het op morgen te betrekken.
11 Dec. Ieder pakte zijn kleine benoodigdheden bij elkander en om 11 uur bragt men ons met de sloep aan wal.
Het huis, hetwelk wij betrokken, heette Birmingham Cottage. Hetzelve was zeer lief ingerigt met een aardig tuintje vóór de deur. De voorkamer en de kamer van Mgr. waren van stookplaatsen voorzien. Bovendien hadden wij ieder een afzonderlijke slaapplaats. Vier heeren, waaronder ook ik, sliepen op de 3e verdieping. De heeren Escherich en Kervel gingen naar de Cath.

[144:]

pastorie der stad om den pastoor van de aankomst van Mgr. te verwittigen, doch Zeerw. was niet te huis en bevond zich bij Zeerw.'s broeder, den pastoor van newport - een stad op 2 uur afstand van Cowes en de hoofdplaats van het eiland.
De Heeren gingen daarna er naar toe en kwamen met het berigt terug dat de pastoor Donderdag te Cowes zou zijn en dan konden de heeren Vrijdag dienst doen.
12 Dec. Den morgen bragten wij door met brieven schrijven omdat Vrijdag de post vertrekt. 's Middags maakten wij een wandeling. Daarna hebben wij een visite afgelegd bij mijnh. en mevr. Strübe, allervriendelijkste menschen. Wij hebben er den avond genoegelijk doorgebragt.
Zondag 15 Dec. Mgr. heeft de Mis voor de gemeente gelezen. Vóór de Mis verriggte de pastoor eenige Engelsche gebeden, die als door één man door de gemeente werden beantwoord. Daarna begon Zeerw. de Mis, vervolgens weer eenige gebeden. De Cath. gemeente alhier bestaat uit 12 (zegge twaalf) zielen.
De kapitein en dokter (beiden protestant) hebben bij ons gedineerd. Ook de Holl. Consul, de heer Day, bracht ons een bezoek. 16 Dec. Al de heeren hebben Mis gelezen. Ik heb de Eerw. Heeren Kerstens en Heuvels daarbij geassisteerd. Vandaag zijn wij naar Oost Cowes geweest. Dit gedeelte van Cowes zoowel als West Cowes hebben als stad niet veel om het lijf, maar de environs zijn schoon. Breede en bergachtige wegen allen met ijzeren hekken omringd. Prachtige buitenplaatsen, oude ridderkasteelen, vele ruïnes etc.
19 Dec. Mgr is druk aan 't schrijven. Met een hartelijk vaarwel aan de Holl. Catholyken een relaas onzer lotgevallen tot hiertoe, welke door de Godsdienstvriend openbaar gemaakt zal worden.
21 Dec. De pastoor heeft ons een bezoek gebragt om over de Missen van kerstnacht te spreken. ZEerw. heeft met ons een visite aan boord gemaakt. Vandaag heeft Mgr. een zingende mis gedaan, ongehoorde zaak voor Cowes!
25 Dec. Kerstdag. 's Avonds van den 24sten gingen wij niet naar bed omdat twee der Heeren, Heuvels en Esscherick zouden gaan lezen om 2 uur 's nachts, waarbij de Eerw. Heer Kerstens en ik zouden dienen. Om 1 1/2 werd ons een serenade gebracht door 14 Cowensche burgers. Men vernam dat het hier eene gewoonte was om Kerstnacht kerstliedjes met muziek bij

[145:]

de notabelste burgers te zingen. Vervolgens gingen gemelde heeren en mijn persoontje naar de kerk. Neen, de heerlijke kerstnacht, die wij in Cowes doorbragten, neen, die zal ik nooit vergeten."
Inderdaad! tot het laatst van zijn leven, kon mijn vader ons nog met groote ontroering van dien poetischen, heiligen nacht verhalen.
"Vooreerst het verrukkelijke, met schoone muziek geaccompagneerde kerstgezang, dat treffend door de lucht weergalmde en dan het driemaal opdragen van den Zaligmaker, die dezen nacht op een geheimzinnige wijze voor ons mensch werd, terwijl dit alles plaats had gedurende een der stilste en somberste nachten, die door een met sterren bezaaide hemel verlicht werd. Tegen 4 uur keerden wij weer naar huis en een 1/2 uur daarna lagen wij allen op het bed.
Om 9 uur diende ik de Missen van den Heer Kerstens, waaronder ik hoogtijd hield. Mgr. deed, geassisteerd door den Eerw. Heer Brand en den pastoor van Cowes (father Fryer) de laatmis. Wij zongen op het koor. De kerk was met menschen opgepropt. Na de Mis werd het Te Deum ferm uitgehaald. De kapitein dineerde bij ons. Na den eten gingen wij wandelen, waarbij wij Mgr. verloren. Mijnh. Esscherich en ik gingen terug en ontmoetten Mgr. digt bij het Familyhotel. Wij gingen er binnen, dronken een glas porter en troffen er een Pruisischen en een Spaanschen kapitein aan. Met de laatste over de Spaansche revolutie sprekend, liet hij zich in hevige bewoordingen tegen Don Carlos en de carlisten uit, maar al te duidelijk deed hij blijken, dat hij een hartstogtelijken voorstander van de Christinos en een originele Spanjaard was, en op de aanmerking van Mgr. dat Spanje door al die verschillende revolutiën ongelukkig was geworden, deed hij een opsomming van het een en ander, waaruit men zoude opmaken dat zijn land in plaats van arm, van al wat doed was overvloeide. De man werd blijkbaar geheel door den geest van patriottismus beheerscht. Hierna gingen wij kijken in de Wesleyaansche of Methodisten kerk, juist naast ons huis. Er werd schoon gezongen welke gezangen door een predikant, die op een predikstoel stond werden aangegeven of voorgelezen. Daarna werd het Evangelie voorgelezen.
20 Dec. Dezen dag wordt hier niet als een feestdag gevierd. Op dit oogenblik liggen hier 12 Holl. schepen alle door contrariewind ten anker.

[146:]

28 Dec. De Holl. vlag wapperde van ons huis en van het schip. De Engelschen bleven allen voor de deur staan, niet begrijpend wat dit moest beteekenen. Nadat de Heeren Mis hadden gelezen stapten wij in twee rijtuigen om een togtje door het eiland te doen. Om 12 uur kwamen wij te Newport aan, gingen dan bij een Italiaanschen Horologeriemaker den Heer Lelli om een horologie te halen, dat hij voor Mgr. te maken had. Mgr. kocht nog een klok en wij andere kleinigheden. Van daar gingen we naar den pastoor van Newport. ZEerw.'s broeder, de pastoor van Cowes, was juist daar. De cath. gemeente is hier met het garnizoen 600 zielen sterk. Hier is een fraaie cath. kerk, gesticht door dezelfde dame, die de cath. kerk te Cowes heeft laten bouwen. Het orgel is aan deze kerk geschonken door wijlen den hertog van Kent, vader van de tegenwoordige koningin Victoria, van wien de kerk ook 2 deftige vaandels bezit. Newport zelve is een schoone stad, geregeld gebouwd en van brillante winkels voorzien. Vervolgens reden wij naar Ventnor. De weg naar naar dat stadje is evenals de weg van Cowes naar Newport zeer bergachtig; overal heeft men schoone vergezigten; in de valleijen zag men groote kudden schapen weiden, wier vleesch in Engeland het duurste van alle vleeschsoorten is. Op de bergen zag men de prachtigste landgoederen, welke des zomers door de Engelschen bewoond worden die het volle genot hebben van het schoonte, hetwelk dit eiland misschien meer dan ander land ter wereld aanbiedt.
Nabij Ventnor gekomen werden de gezigten meer en meer verukkelijk. Het stadje is aan de zwaarste gedeelte van een berg gebouwd, die zich tot het zeestrand uitstrekt. Wanneer men tot eenen geringen afstand genaderd is, ziet men van eene hoogte van meer dan 400 voet recht op het stadje neer. Wij stapten af aan het Marine Hotel, vlak aan zee gelegen. Na daar een kop koffij en Engelsch brood te hebben genuttigd gingen wij wandelen en zagen dat het stadje zeer ongeregeld was gebouwd, niettemin zeer nette huizen, waarvan de meeste inrigtingen zijn voor vreemdelingen.
Om 6 uur van Ventnor vertrokken kwamen wij 8 uur weer in Cowes aan en werden door den jarigen heer Kerstens op oesters en een fijn glas wijn onthaald. Zij waren groot en schoon maar de Engelschen laten ze niet in de schulp en doen er de baarden niet af.

[147:]

1 Jan. 1845. Evenals kerstnacht werd ons ook dezen nacht een serenade gebragt. 's Morgens hadden wij het zeer druk met het inpakken der goederen. Om 12 uur werden wij met onze sloep aan boord gebragt. De stoomboot lag gereed om ons uit te slepen maar ons anker kon niet uitgelegd worden omdat hetzelve bezwaard was met de ankerketting van een Zweedsch schip, dat naast het onze lag. Na 2 uur werken was het anker geligt. De stoomboot sleepte ons schip uit, doch zoo onhandig, dat wij niettegenstaande wij ook een loods aan boord hadden aan den grond geraakten. Trossen werden er uitgebracht en er kwam nog een stoomboot om ons los te werken. De dikke trossen sprongen als draden stuk en na veel werken en tobben geraakten wij weer vlot. Zonder verdere ongevallen werden wij tot op de reede gesleept, waar het anker werd uitgeworpen om den anderen dag uit te zeilen.
2 Jan. De wind gunstig door zeer flauw. Om 10 uur gingen wij onder zeil. Wij zagen het stadje Yarmouth op het eiland Wight. Aan de overkant zijnde de Engelsche kust zag men in de verte de stad Lymington; meer nabij op eene landtong zagen wij een fort East Castle genaamd. Op iedere zijde van hetzelve stonden 2 hooge roode vuurtorens. Bij de Needlesklippen in zee verliet ons de loods. 3 Jan. Ongunstige wind, er waait eene stevige koelte, zoodat wij gedurig over stag moeten. Er was veel beweging in het schip, zoodat bijna alle heeren, ook ik, zeer zeeziek werden. Ik heb daarom vandaag weinig lust om te schrijven.
4 Jan. De wind nog ongunstig, zoodat wij moeten kruisen. Overigens flauwe koelte, lief weer, zoodat mijne ziekte aanmerkelijk beter is. 's Middags hadden wij meer dan 50 schepen in 't gezigt. Ik heb dezen morgen alleen met Mgr. de morgengebeden verrigt. De andere Heeren waren bijna alleen nog ziek".

Wat nu aangeteekend wordt is uit den aard der zaak hoogst eentonig. Vermeldingen over den wind, over de meer of mindere zeeziekte der Heeren. De slingeringen van het schip deerden den schrijver echter niet meer. Hij raakte er aan gewend en is ook later nooit meer ziekziek geweest.
Op den 9.Jan. vinden wij vermeld dat het weer zeer ongunstig is. Acht dagen zijn verloopen na het vertrek van Cowes en 34 sedert het uitzeilen van Nieuw Diep en nog is men slechts

[148:]

even buiten het Kanaal - "doch bij al onze tegenspoeden zijn wij allen goed opgeruimd en de dag is gewoonlijk om vóór men er aan denkt.
Dan komen betere dagen. Den 22. Jan is men Téneriffe reeds voorbij; het weer is prachtig en dan hooren wij: Het dek is vandaag opgeruimd en op hetzelve zijn de kooijen van het pluimgedierte geplaatst. Ook loopt er eene geit op het dek rond, welke bijna altijd in oorlog is met een schoothondje van Mgr. en een grooten bulhond, hetwelk mij al veel stof tot lachen geeft en aldus eenige afwisseling brengt in de eentonigheid van het zeeleven. De zonnetent is 's morgens opgeslagen en ieder kleedt zich zoo luchtig mogelijk.
Om mijne vrienden een klein denkbeeld te geven van ons leven aan boord, zal ik het een en ander hierover aantekenen. Het schip wordt in twee delen verdeeld, wat de benamingen betreft.
Het voorste gedeelte wordt vooruit, het achterste achteruit genoemd. Vooruit logeren timmerlui, bootsman, zeilemaker, matrozen, jongens, koks. Achteruit logeeren de Heeren passagiers, kapitein, doctor, stuurlui en hofmeester. Dit laatste is verdeeld in 2 hoofdvertrekken, 1 de kajuit, 2 de desgenoemde kerk; tusschen de beide vertrekken en de ingang of kajuittrap in dewelke de slaapplaats of hut voor den kapitein is. In de kajuit zijn de slaapplaatsen voor Mgr., de Heeren Esscheroch, Heuvels en Kerstens. De overige personen hebben de hutten in de kerk en de Bottelarie. Mijn hut wordt bewoond door den heer Kervel en mijn persoontje en is van alle gemakken voorzien. De passagiers, de kapitein, 1e stuurman en doctor eten in de kajuit, de overige alle in de kerk. Nu zal ik overgaan U eene schets te geven van "Een dag uit ons leven aan boord v.h. schip Maria, Suzanne, Hendrika". 's Morgens 7 ure komt de hofmeester wekken. In de kajuit komende drinkt de eene een kom koffie of thee. Ik drink altijd een glas suikerwater. Daarna gaat men eens op het dek om de weerstgesteldheid te vernemen tot 8 uur, wanneer Willem de knecht van Mgr. komt roepen voor het morgengebed. Dadelijk daarna plaatst men zich aan tafel voor het morgengebed. Om 9 uur dit afgeloopen zijnde, wordt een pijpje of sigaar gerookt en ieder zoekt den tijd nuttig te besteeden, waarvoor de boeken genoegzaam de middelen aan de hand geven. Tot 12 uur, wanneer de hofmeester komt roepen: 't Is tijd voor het koffiehuis, hetwelk

[149:]

met een zeeterm aldus wordt uitgedrukt: Bezaanschot aan! Terwijl de eene een bittertje, de andere een liqueurtje of een glaasje madera gebruikt, wordt dit uur al pratende en schertsende zeer genoeglijk doorgebragt. De eene verwijdert zich vervolgend, de eene voor, de andere na en dan het dek rondziende, bemerkt men dat eenige Heeren zich onledig houden met een partijtje schaken, hier vermaakt men zich met het dominospel en een weinig verder ziet men twee heeren druk bezig elkander op het dambord uit het zadel te lichten. Ik behoor gewoonlijk tot de laatsten.
Doch daar slaat het 4 slagen dat is 2 uur. De hofmeester komt de heeren aan tafel verzoeken voor het diner. Men plaatst zich aan tafel en onder het eten zelfs, schijnt de eetlust te vermeerderen, zoowel laat men zich de scheepskost smaken, in dien men tenminste scheepskost mag noemen, het heerlijke versche witte brood, hetwelk de hofmeester dagelijks bakt en het beste zoete drinkwater, dat een groote filtreermachine ons dagelijks levert. Verder het vleesch van varkens, schapen, kalkhoenen, ganzen en andere hoenders, waarvan onze tafel altijd wel is voorzien, of de verschillende soorten van groenten, die allen in blikken bussen worden bewaard...
Ongelukkig ontbreken hier een paar bladzijden en kunnen wij niet verder de dagverdeeling aan boord volgen. De tafel aan de Maria, Suzanna, Hendrika schijnt buitengewoon goed, zelfs fijn geweest te zijn. De kok was een uitstekend chef, die alle geheimen der hoogere kookkunst door en door kende. De Heeren lieten het zich goed smaken, behalve Mgr. die nooit iets anders dan de meest gewone spijzen at en nooit andeers dan water dronk, maar zich toch verheugde over den eetlust zijner metgezellen, die aan de kostelijke tafel zooveel eer bewezen.
Bij het passeeren van den Evenaar werd het Neptunfeest door de matrozen gevierd. Uitvoerig wordt dit in het dagboek beschreven. Ook aan Mgr. die er met zijn heeren naar was gaan zien werd hulde gebracht, nadat de gebruikelijke onderdoopingen hadden plaats gehad. "Neptunus
en gevolg naderde ons nu weer en deed ons de volgende beloften afleggen: dat wanneer wij wijn konden krijgen geen water zouden drinken, wanneer wij wit brood hadden, geen zwart zouden eten en zoolang wij iets te eten hadden ons zelven niet zouden laten doodhongeren, werden

[150:]

wij door de Z.H. op H. deszelfs grondgebied toegelaten. De Zeegod liet nu door zijn Secretaris eene aanspraak voorlezen, waarin hij den kapitein gelukwenscht, dat hij de eer had Mgr. als passagier aan boord te hebben en Mgr. zijn gevoeligheid betuigde dat ZHEerw. dit feest met zijn tegenwoordigheid had willen vereeren. bedankte dan alles voor de milde gift, welke in Zijn register was opgeteekend, beval zich in ons aller vriendschap een waarna hij weer naar het Vooruit ging, waar ieder zich aan vroolijkheid overgaf. Nadat zij zich allen flink hadden nat gegooid, trok ieder een schoon pakje aan en onder het spelen der viool verlustigden zich de janmaats met dansen.
Terwijl deze zich hiermede bezig hielden, begaven Mgr. en alle passagiers zich naar beneden, waar de vrolijkheid van den dag plaats maakte voor een meer ernstige en verheven plegtigheid nl. het bestrooijen met de gewijde asch. (Het was toen juist Aschwoensdag 5 Februari). Nadat Mgr. de asch gezegend had, knielde ZHEerw. voor den heer Escherich neder, die ZHEerw. met de gewijde asch bestrooide onder het uitspreken van de beteekenisvolle woorden: "Gedenk, o mensch! dat gij stof en asch zijt en tot stof en asch zult wederkeeren!" Hierna knielden wij achtereenvolgens voor Mgr. neer, die aan ons dezelfde plegtigheid voltrok. Hierna sprak Mgr. eenige op deze ceremonie passende woorden, waarmede ZHEerw. ons hoofdzakelijk op het hart drukte, dat wij, tot welke grootheid, aanzien of rijkdom wij mochten komen toch nooit het plegtige oogenblik zouden vergeten toen ons hoofd midden in den grooten Oceaan op de scheiding van Noord en Zuid halfrond met de gewijde asch bestrooid werd, onder het uitspreken dier ontzagwekkende woorden, welke de Kerk ons op dezen dag toevoegde; dat wij dit oogenblik niet zouden vergeten maar alsdan denken dat al het tijdelijke aan bederf onderhevig is. Kwam men integendeel in lijden, tegenspoed of ongeluk dan zoude ons deze herinnering immer tot een troostgrond strekken en ons aansporen om hieruit door een volkomen onderwerping voordeel te trekken en aldus goederen te verzamelen die nooit in stof en asch zouden vergaan, maar ons integendeel eeuwig geluk zouden verschaffen. Hierna gingen wij weer op het dek, maar daar had de vroolijkheid ook plaats gemaakt voor ernst. Men zag nl. het volk vooruit in rep en roer, trekken, razen, vechten etc. De kapitein en stuurlieden gingen er tusschen en na veel moeite gelukte het

[151:]

de bootsmaat, op wien het gemunt was tusschen het volk heen te halen en nadat alles weer genoegzaam bedaard was, vernam men dat de bootsmaat zich bij het volk door zijn aanmatigende en heerschzuchtige handelingen zeer gehaat had gemaakt en dezen morgen een matroos, die een Duitscher was, voor Mof had uitgescholden. De bestaande wrok was losgebarsten en dit was de oorzaak van het oproer.
6 Febr. 's Middags liet de kapitein de geheele bemanning van het schip op he tdek komen. Die Vooruit logeerden moesten zich aan gene en die van Achteruit aan deze kant van de groote mast plaatsen. Kapt., Mgr., en Heeren passagiers plaatsten zich vóór de gangspil, waarna de Kapt. aan het volk zijn leedwezen betuigde over het gisteren voorgevallene etc. Vervolgens ging hij over tot het onderzoek van de schuldigen, waarvan het resultaat was dat de bootsmaat de aanleiding daartoe was geweest. Deze werd ferm doorgehaald en hem aangezegd dat er over zijn misdrijf aantekening in het scheepsjournaal zou geschieden en bij herhaling van zoo iets zou de Kapitein gebruik maken van de strafmiddelen, die hij in zijn hand had. De overige equipage werd ook gewaarschuwd om in 't vervolg niet meer hunne eigene regters te zijn maar wanneer zij verongelijkt waren, hadden zij zich bij hem te vervoegen. Nu trad het volk voor den Kapitein verschooning te vragen en zij legden de plegtige gelofte af, dat dit de laatste keer zoude zijn dat er dusdanige ergelijke tooneelen zouden plaats hebben onder de oogen van hunnen braven Kapitein en Heeren passagiers.
Mgr. sprak hierna het volk nog hartelijk toe en maande hen tot eensgezindheid en leifde aan, waarna zij zich konden verwijderen. 7 Febr. Goede bries. Wij zijn nu ook op de breedte van Java. Gave God dat wij er de lengte ook van hadden.
De reis gaat nu zonder bijzondere avonturen langzaam en eentonig voort. De eenige afleiding heeft het opnemen der meerdere of mindere snelle vaart, het bestudeeren van den wind, het gezicht van albatrossen en haaien, soms van eenig land.
Den 24 Febr. herdacht Mgr. de verjaring zijner bisschopswijding. Drie vlaggen waren geheschen. Toen Mgr. 's morgens 8 uur op het dek kwam, sprak de Eerw. Heer Esscherich uit aller naam ZHEerw. hartelijk toe, hetwelk door Mgr. met dezelfde hartelijkheid werd beantwoord.

[152:]

28 Febr. 's Morgens wenschten de heeren mij geluk met den 35en verjaardag van mijn oudsten broeder en allen deelden mij de hartelijken wensch, dat ik hem met ZEd.'s vrouw en verdere familie in den besten welstand op Java mogt aantreffen. Een bewijs, welke hartelijke toon op het schip heerste tusschen de bemanning en de passagiers en de passagiers onderling.
In den nacht van den 1 Maart liep men gevaar alle masten te verliezen maar men kwam met den schrik en een kleine schade er af. Ook gelukte het den 1en stuurman een paar albatrossen te vangen, natuurlijk een groote gebeurtenis aan boord. 't Waren kolossale vogels. Hun vleugels waren bijna 11 voet lang en zij wogen 30 pond. 's Middags werden zij geworgd en schoon gemaakt, ofschoon hun vleesch alleronsmakelijkst was, maakte het volk er toch een lekker beetje van.
17 Maart. Wij beginnen nu mooi het einde van den Vasten te naderen, welke zeer stichtend is doorgebragt. 's Morgens 8 uur is het morgengebed met de Litanie van Alle Heiligen voor het gebruik maken der dispensatie, welke Mgr. ons zoodanig gegeven heeft, dat wij alle dagen behalve Vrijdag en Zaterdag en de 4 laatste dagen der Goede Week eensdaags vleesch mogen eten. 's Avonds 7 uur wordt er een meditatie over het Lijden van Onzen Heer J. Chr. voorgelezen, daarna de Miserere met den Angelus gezongen en vervolgens het avondgebed.
Het lijkt ons wel ietwat vreemd, dat de H. Mis gedurende de reis nooit door den Bisschop en zijn medepriesters schijnt opgedragen, terwijl het toch aan windstille dagen niet ontbrak.
Nog een hevige storm had het schip in de Goede Week te doorstaan, maar den 21e Maart heerschte: zeer flauwe koelte en zeer flauw eten, want het is Goede vrijdag, welke stichtend is gevierd.
Zondag 24 Maart. Paschen. Zeer schoon weer. Juist een dag zooals Maart er somtijds eenige in Holland oplevert. Al de Cath. mannen der equipage waren 's morgens bij het lezen van het Misgebed tegenwoordig. Mgr. sprak bij deze gelegenheid eenige hartelijke woorden op het feest van den dag passende. 's Avonds werden de Completen gezongen.
24 Maart. Verflauwende koelte met 6 mijlen. Wij beginnen Java met rassche schreden te naderen. Men zegt: wij kunnen als het redelijk gaat in 16 dagen op de reede van Batavia zijn."
't Zou hun echter tegenvallen. De wind waaide uit den verkeerden hoek zoodat na 7 dagen den 2 April wordt aangetekend:

[153:]

"Ik twijfel of wij op deze wijze wel ooit op Java zullen komen: meer waarschijnlijkheid bestaat er, dat wij in Nieuw Holland zullen aanlanden.
Eindelijk na 14 dagen keerde de wind en de hoop herleefde.
7 April. Allen zijn weer vroolijk en opgeruimd omdat wij zoo goed vooruit komen. Op het dak is alles leven en beweging om de boel netjes schoon te maken, de sloepen en boten worden geschilderd, het koperwerk geschuurd, het ijzer geleerd, het touwwerk gelapzalft etc. etc. en dit alles geschiedt onder het vrolijk gezang van het scheepsvolk. Ook alle Heeren zijn druk in de weer, de eene om brieven voor Holland in gereedheid te maken, de andere schrijft de journalen bij, een derde pakt reeds het een en ander in en ruimt zijn hut op om zich des te vrijer aan het beschouwen der schoone gezigten, welke men zich bij het doorzeilen van Straat Sunda voorspelt, te kunnen overgeven. Kortom alles is in rep en roer en op ieders gelaat is de vreugde te lezen van een spoedig einde te zien van onze lange en eentonige reis.
8 April. Geen oogenblik van den dag gaat voorbij zonder aan de zalige Vreugde te denken, wanneer ik in de armen zal leggen van een dierbaren broeder; sedert 8 jaren van mij gescheiden, eener zuster en van neefjes en nichtjes, welke ik nog nooit gezien heb. - Ach gave God! dat ik die dierbaren toch in den besten welstand mag ontmoeten!"
Illusies van een 18jarige! Wie weet, hoe spoedig op de wreedste wijze verstoord! Nog ging het niet naar wensch, windstilte en tegenwind beletten het schip voort te gaan. 't Was of Mgr. Grooff en zijn priesters niet mochten landen.
14 April. Eindelijk is dan toch de gewenschte dag aangebroken, waarop wij het land van Belofte in 't zigt kregen. 's Morgens 9 uur zag men Palembang, het hoog punt en land van Java's Noordkust bij Valschpunt. Ook zag men nog, doch op slechts een kleinen afstand Poeloe Kelappa, het Klapperseiland en allen streelden zich met de aangename gedachte dat wij vandaag de Straat zouden inzeilen maar ook hier was het zooals wij het zoo dikwijls gedurende de reis ondervonden, misrekening en teleurstelling want om 10 uur was het doodstil, zoodat wij door den stroom achteruit dreven. De zee heeft hier een kleur evenals troebel kleiachtig water. Wij zagen veel bamboes, bladen etc. drijven, ook zag men eenige kapelletjes als in Holland, vlie

[154:]

gen. Door de stilte is het brandend heet. Tot hiertoe kon ik er best tegen, ik ben Goddank gezond, als ik nog nooit geweest ben en weeg 20 pond zwaarder dan toen ik Oldenzaal verliet.
De windstilte bleef nog eenige dagen aanhouden, eindelijk kwam het schip den 21 April op de reede van Batavia aan. Helaas! De meeste passagiers zouden spoedig reden genoeg hebben om de zoo aangenaam en vreedzaam volbrachte reis te betreuren. Nog veel meer dan aan boord zouden misrekening en teleurstelling hun aan wal wachtten.
Er was niemand noch van de geestelijkheid, noch van het Kerkbestuur om den nieuwen Bisschop te begroeten. De Heer Kervel moest naar de stad gaan om den Vice Prefect Cartenstat van zijn aankomst te verwittigen. Nu verscheen hij vergezeld door eenige heeren aan de landingsplaats, waar Mgr. Grooff als een vreemdeling had gestaan tusscchen Chineezen en Arabieren totdat een onbekende vriendelijk zijne woning aanbood om daar eenige oogenblikken te vertoeven.
In plaats van vóór den Prelaat neer te knielen en hem zijn zegen te vragen reikte de H. Eerw. Heer Cartenstat hem de hand en vroeg: "Wel Monseigneur? Hoe vaart u? Heeft u een goede reis gehad?"
Pater van den Velden verhaalt uitvoerig, wat er daarna gebeurde, de bittere teleurstellingen en den zwaren strijd, die Mgr. te wachten stonden tegen zijn weerspanninge priesters in het Gouvernement, eindigend met zijn verbanning en gedwongen inscheping naar Holland nog geen jaar na zijn aankomst te Batavia.
Velen zijn er geweest zelfs onder goede katholieken, die het optreden van Mgr. Grooff te absoluut en te hard vonden, maar in mijn vader vond hij steeds een vurigen, warmen verdediger. Zijn eerering en sympathie voor zijn doorluchtigen reisgenoot is nooit bekoeld. Hij bewonderde hem als een waren geloofsheld onverschrokken opkomend voor de rechten der Kerk en zelfs het martelaarschap niet vreezend. Door zijn schijnbare nederlaag heeft Mgr. Grooff de Indische missie vrij gemaakt en tot den heerlijken bloei gebracht, waarin zij zich thans mag verheugen.
Een eigenaardige bijzonderheid is dat het adres der Semarangsche welgezinde Katholieken aan Mgr. Grooff, waarin deze Z.D.H. smeekten hun een waardigen opvolger te zenden van

[155:]

den gewelddadig verwijderden pastoor Heuvels, zijn ontstaan dankte aan mijn grootvader Dr. Christiaan van Haastert, oud dirigeerend Officier van Gezondheid, steunpilaar der Kath. Gemeente in Semarang. (Zie Bijlage X in de R.K. Missie van N.O.I. door Pater v.d. Velden).
Het mooi gestyleerde stuk werd opgesteld door mijn peetoom Mr. Caspar Josef van Haastert, zijn oudsten zoon, van wien wordt verhaald dat hij 21 jaar oud te Leiden promoveerde in, wat men toen noemde de "beide Rechten."
Den 31 Augustus 1850 werd door Mgr. P.M. Vrancken, den opvolger van Mgr. Grooff in het Apostolisch Vicaraat van Batavia, te Semarang het huwelijk ingezegend van Jacoba Louise, jongste dochter van Dr. van Haastert, met den schrijver van dit Reisjournaal.

Marie Sloot. Amsterdam, Juli 1925.

inhoud |