doorzoek de gehele Leestrommel
Leestrommel
Leestrommel

a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

Lina: Op de tribune (De Sumatra Post, 1 april 1903)


Lusteloos zat Annie Elsoo in een hoek der tribune. ’t Was nog vroeg en de meeste plaatsen waren nog onbezet. Ook Dora Vorstman, Annie’s vriendin, met wie ze zoo graag babbelde en zoo vaak kibbelde, kwam nog niet opdagen en papa, een hartstochtelijk sportsman, was beneden in de stallen. En als papa bij z’n paarden was, was er niets met hem te beginnen, dat wist zelfs Annie. Pruilend keek ze naar beneden, en kon toen met genoegen constateren dat menige bewonderende blik op haar gericht was. Want ze wist ’t heel goed, die kleine Annie, dat ze doorging voor het mooiste meisje der geheele kolonie. Ze had het bekoorlijkste figuurtje dat men zich denken kan; en haar groote glanzend zwarte kijkers en ’t kleine frisch-roode mondje deden prachtig bij de mat-gele teint van haar snoeperig gezichtje, dat door weelderig, zwart kroeshaar omlijst werd.
Daar hoorde ze achter zich een wel zeer bekenden tred, maar zonder zich te verroeren bleef ze in dezelfde houding zitten. En pas toen een jonge man haar op hartelijken toon groette, keek ze even ter zijde:
“Zoo, meneer Havenraad, is u daar”, zei ze onverschillig, en alsof ze zijn uitgestoken hand niet gezien had, richtte ze haar blikken aanstonds weer naar beneden.
Havenraad keek vreemd op, en een vluchtig rood kleurde zijn wangen. Na het laatste soos-bal had hij dan toch een heel andere begroeting verwacht.
“Prachtig weer”, zei hij even later, om toch iets te zeggen. Want de jonge dame naast hem bleef zwijgend zitten.
“Ja, prachtig weer”, echode Annie, en toen bleef ’t weer stil.
“Maar, juffrouw Elsloo, u... u doet zoo vreemd”, zei de jonge man verward.
“Och”, klonk ’t met gemaakte onverschilligheid, “Zoo zijn die nonna’s.”
“Maar juffrouw, hoe kunt u...”
“Zeggen dat ik een nonna ben?” viel ze hem in de reden. “Wel zeker, wist u dat niet?” En haar mooie hoofdje fier oprichtend, voegde ze er bij: “Mijn moeder was een Javaansche... Ze is dood - ik heb haar helaas nooit gekend. Maar als ze nog leefde, zou ik haar liefhebben, zooals nooit iemand een blanke moeder heeft liefgehad.”
“Hou je ’n boetpredicatie, Annietje”, klonk een vroolijke stem, en Dora Vorstman plaatste zich tusschen hen beiden.
Ze ontving geen antwoord. Havenraad draalde nog even en ging toen weg, en Annie keek weer strak naar beneden.
“Hadden jelui ruzie?” vroeg Dora, wie het geval amuseerde.
“Nonsens”, antwoordde Annie norsch.
“O, wat ben jij vertrouwelijk.”
“O, wat ben jij vervelend.”
“Dank je.”
Gekrenkt keerde Dora zich van haar vriendin af en nam zich vast voor geen woord meer tegen haar te spreken. Maar even later liet ze zich, half onbewust, een opmerking ontvallen over den mallen hoed van een kennis, en Annie, verlangend weer goed te maken, antwoordde op buitengewoon vriendelijken toon. De vrede was voorloopig weer geteekend.
“Ik wil ’n ticket hebben op Little Jack”, zei Dora, “en ik zie niemand om ’t te halen. O, daar is meneer Havenraad - Hé meneer Havenraad, wil u een ticket voor me halen?”
Havenraad kwam haastig op de jonge dames toe.
“En u, juffrouw Elsoo, wil u geen ticket?”
“Ja, ik wed op Roosje van papa.”
“Ik zou je danken, de paarden van je pa winnen nooit,” lachte Dora.
Havenraad spoedde zich weg en toen hij terug kwam, gaf hij, met zekere geheimzinnigheid, aan Annie het voor haar bestemde ticket.
Bovenop lag een klein wit papiertje en Annie las:
“Waarom zei u dat zoo? Wat hebt u toch?”
Ongemerkt stopte ze het kleine briefje in haar zak.
De eerste race was afgelopen en Roosje stond als overwinnaar voor ’t front.
“Nou, dat noem ik boffen hoor”, zei Dora, terwijl Havenraad met een veelzeggenden blik Annie’s ticket vroeg om het tegen dollars te gaan inwisselen.
Annie had nog een kleine aanteekening te maken, en toen Havenraad even later met haar ticket naar beneden ging, las hij op een daarin gevouwen papiertje:
“Wat kan u het voelen van zoo’n onuitstaanbare Nonna schelen?”
Havenraad smoorde een vloek. Wat had ze toch vandaag?
En tusschen de gewonnen bankbiljetten kreeg Annie de volgende ontboezeming te lezen:
“Ik begrijp u niet. Waarom plaagt u me zoo? Hoe durft u zoo’n uitdrukking op u toe te passen.”
En bij de vijf dollars, die Annie haar vereerdervoor een nieuw ticket gaf, volgde prompt ’t antwoord:
“Die uitdrukking is niet van mij. Ik ving haar gisteravond toevallig op, toen ik langs de soos wandelde.”
Nu begon Havenraad te begrijpen en tengevolge daarvan moesten de dames zoo lang op hun tickets wachten, dat Dora erg ongeduldig werd, want ze had op Ajax gewed, die stellig winnen moest. Annie kreeg voor het wachten ten minste vergoeding in een epistel, zoo lang, dat ze het slechts met moeite voor Dora verbergen kon.
“Nu begin ik eenigzins te begrijpen”, schreef Havenraad. “We spraken gisteravond over de meisjes Haverman, die vervelende opdringerige schepsels. Ik zei van hen: die nonna’s zin onuitstaanbaar, welk woord u schijnt te hebben opgevangen. Maar hoe is het mogelijk dat ge dit op u zelf hebt kunnen toepassen! Is iemand als u, zoo lief, zoo mooi, zoo beschaafd en ontwikkeld met deze meisjes te vergelijken? - O, juffrouw Annie, hebt ge dan niet al lang gevoeld hoe ik u lief heb met geheel mijn hart? En toen ge daar straks met zooveel fierheid van uw Javaansche moeder spraakt, toen kreeg ik u nog duizendmaal meer lief, hoe ’n pijn ge me ook deed door uw stugheid.
Lieve Annie, kunt ge niet een klein beetje van mij houden?”
Tot Havenraad’s grooten spijt won Annie’s paard niet. Moest hij dan nog langer op antwoord wachten? - Bij de volgende race verklaarde het jonge meisje coquet dit keer niet te willen spelen, maar haar aanbidder hield het niet langer uit. Hij reikte haar zijn programma over met de opmerking dat hij daarop een paar paarden, die niet zouden meeloopen, geschrapt had.
“Annie, lieve Annie, wil je mijn aangebeden vrouwtje worden? Zeg toch ja - Zeg toch ja!” las de jonge dame, en alle coquetterie vergetend, keek ze Havenraad vol aan en antwoordde:
“Ja Willem”.
“Wat hebben gelui toch?” vroeg Dora, verbaasd naar ’t opgewonden paar kijkend.
“Ja, wij - nou, eigenlijk zijn we verloofd, nietwaar Annie?”
“Wel allemachtig! - Nou geféliciteerd, hoor, al verdienen jelui ’t niet - stiekemerds!”
Even later liep Havenraad vlug achter meneer Elsloo aan naar de stallen. Zooeven had weer een van Elsloo’s paarden een overwinnig behaald en de oude heer was in een uitstekende stemming.
“Meneer Elsloo, wel geféliciteerd hoor, de paarden hebben zich prachtig gehouden!”
“Magnifiek hè? - Van Roosje dacht ik ’t wel, maar Tom heeft m’n verwachtingen overtroffen, hoor!”
“Ja, ja, prachtig die - hm - ik heb ook ’n overwinning behaald, meneer Elsloo”.
“Hé, heb jij dan paarden?”
“Neen, dat niet, maar - maar - ik - ziet u - ik vraag u om de hand van uw dochter, meneer Elsloo.”
“Hm, ’n vreemde manier, al had ik ook al lang die vraag van je verwacht. - Enfin, als ze je hebben wil, neem ze dan. - Ik ben juist in de stemming om ’n verlovingsfeest te vieren.”


inhoud