doorzoek de gehele Leestrommel
Leestrommel
Leestrommel

a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

Thèrèse Hoven: Vervreemd. Indische roman
Amersfoort: Valkhoff & Co, 1906


[5:]

HOOFDSTUK I
Fientje misdraagt zich.

Mevrouw Reewald vond zich de allerbeklagenswaardigste van alle moeders!
Van alle vrouwen zelfs!
Niet alleen, dat haar dochter iets had gedaan, waar heel Soerabaia, naar zij meende, van sprak maar 't feit, dat zij een dochter had, groot genoeg om zoo iets te doen was afschuwelijk.
Fientje was pas zestien jaar maar natuurlijk zouden er menschen zijn, die dachten dat ze zeventien of achttien was…
Nu - en dat was toch verschrikkelijk voor haar!
Twee of drie jaar ouder en dat in Indië, waar de jaren eener vrouw boven de 25, evenals de dienstjaren der officieren en ambtenaren, dubbel tellen, maken een heel onderscheid.
Zij althans bedankte er voor. Zij deed ze graag cadeau aan een harer vriendinnen!

[6:]

Haar vriendinnen! Wat zouden ze een pret hebben - onder elkander en zonder haar.
Het was toch veel gezellliger, als zoo iets de dochter van een ander overkwam dan je eigen - want dan kon je er over praten en er iets bij maken, en bij je eigen dochter ging dat slecht.
Ze moest eerder zien het wat minder erg te maken, te onderdrijven, zoo als mevrouw Otters, zoo'n echte nonna, laatst had gezegd.
Wacht - hoe was 't ook weer? O! ja.
Ze had van Soerabaia naar Lawang, per spoor, gereisd - en had toen verteld - dat de trein, ongelogen, één en twintig keer had stilgestaan, en toen haar man zei: "Poppie, wat overdrijf je weer," had ze geantwoord:
"Nou ja, zoo bij manier van spreken dan, maar ik overdrijf anders nooit, ik onderdrijf nog eer."
Poppie mocht nu wel zwijgen, want haar dochter was laatst, op klaar lichten dag, met een Arabier in een leeg huis gezien.
Ze zei, dat ze, uit nieuwsgierigheid, in de bijgebouwen was binnen geloopen en dat toen de deur van de goedang dicht was gevallen; ze had daarop geschreeuwd en geschreeuwd, tot er eindelijk iemand was gekomen, toevallig een Arabier. En toen waren ze samen, door 't huis, naar buiten gegaan.
Mevrouw Reewald had er vreeselijk om gelachen!
Maar nu zou Poppie lachen.

[7:]

Die akelige Fientje ook.
Plotseling stond 't heele tafereel weer voor haar; de comedie-uitvoering in de Loge, waarin Fientje de hoofdrol had vervuld met dien mallen jongen, zoo'n aap van twintig jaar.
En toen kwamen de medespelenden, na den afloop der vertooning, in de zaal. Fientje warempel aan den arm van dat baardelooze ventje, en toen Mama wenkte van nee, nee, knikte zij maar van...ja... ja.
Tot op eens, daar had je 't.
"Laat nou toch, Ma, ik ben 'engageerd, hij heet Flip."
En hij, echt op z'n lippersch, een echte sinjo:
"Ja, mevrouw, om u te dienen, uw WelEdele dienaar mevrouw, met verschuldigde hoogachting, Flip!"
En wat Mama ook zei, Fientje bleef den heelen avond bij Flip en ze danste met hem en soupeerde met hem en 't was verschrikkelijk geweest.
Geëngageerd, zij 16 en hij 20!
Haar man, goede, onbeduidende lobbes in alles, buiten zijn zaken om, had de schouders opgehaald en op zijn akelig phlegmatische manier gezegd: "Kind, wat wil-je, dat ik er aan doe?"
Dien ochtend was hij even vroeg en even plichtmatig naar zijn kantoor gegaan. Fientje moest natuurlijk uitslapen en nu stond zij er voor.
Zij kwam juist uit de mandi-kamer, had Sima, haar

[8:]

oude baboe, geducht afgesnauwd, omdat ze haar vinaigre de toilette, in plaats van haarwater had gebracht, en had al een paar keer Fientje's baboe Kembang geroepen.
Op haar herhaalde vraag of nonnie nog niet wakker was, had ze, op de domme manier der inlanders, enkel maar geäntwoord: "Belong."
Nog niet. Ja, wat had ze anders kunnen antwoorden?
Mevrouw Reewald zat voor haar toilet en bekeek zich in den spiegel ze was toch nog een knappe vrouw, en haar teint was, nadat ze haar gezicht met bedak had verfraaid, toch heusch merkwaardig na zulk een lang verblijf onder de tropen.
Vrij wat beter dan van de meesten harer kennissen, imevrouw Meinssen uitgezonderd.
Ze lachte en sloeg de oogleden minachtend neer.
Het rose en wit van mevrouw Meinssen. Nu ja, daarvan wist iedereen dan toch, dat het er, om de twee jaar, in Parijs werd opgemaakt.
"Ze wordt weer geëmailleerd!" heette het dan.
Mevrouw Reewald had zulk een Parijsche verjongingskuur gelukkig niet noodig. Ze mocht er wezen, niemand was daar dieper van doordrongen dan zij zelve.
Haar figuur was nog wát flink, een beetje gezet, maar haar man hield niet van zoo'n schijntje, gelijk hij had opgemerkt, toen hij de knappe Cornelie v. d. Horst vroeg mevrouw Reewald te worden.

[9:]

Heel wat jaren waren er sedert verloopen.
Fientje was al zestien, Coba veertien; gelukkig was Piet of Pietermannetje, gelijk hij genoemd werd, pas vijf jaar.
Mevrouw Reewald ging dan ook 't liefst met haar Benjamin uit. Fientje compromitteerde haar bepaald.
En dan gisteren avond!
Hoe kwam het kind er toe?
Geëngageerd! Was dat nu een woord voor een meisje van zestien jaar? Een ongare bakvisch.
Mevrouw Reewald haalde zich, na eenige moeite, den tijd voor den geest, toen zij zestien was.
Zij was de derde thuis, in een groot gezin van dochters.
Toen haar tweede kind een meisje bleek, was haar de schrik om 't hart geslagen. Ze had aan 't ouderlijk huis gedacht, met den meer dan overvloedigen zusterschat.
Zij was de derde en na haar kwamen er nog drie!
Ze hadden natuurlijk geen geld gehad. Mevrouw Reewald's herinnering aan Holland was, dat niemand er geld had. Dat alles er even zuinig en krap toe ging; dat de vaders er allen op den penning zestien waren, en dat de moeders zich moesten uitsloven om er te komen; dat ze haar tijd verdeelden tusschen de provisiekast, die nooit vol, en de kousenmand, die nooit leeg te krijgen was.
Gelijk zoo vele Hollanders, die 't in Indië beter hebben

[10:]

dan ze 't in Holland ooit hadden, overdreef ze de toestanden en stelde ze het zich veel erger voor dan de werkelijkheid ooit geweest was.
Ze had het lekker in Indië.
Een tottoh, die tevreden is, die materialistisch is aangelegd en wien 't naar den vleesche gaat, veracht Holland, vindt kopjes wasschen en een wasch opdoen koelie-werk.
Cornelia v. d. Horst was indertijd als onderwijzeres uitgekomen, na een zorgelijke jeugd te hebben doorgemaakt.
Als derde dochter had ze nooit een nieuwe jurk en zelden, hoogst zelden, een nieuwen hoed gehad; ze had zich haar leven lang met afleggertjes moeten behelpen.
Haar Indische uitzet was haar eerste weelde, al bleek 't later hoogst onpraktisch en al zuchtte ze nog over het dozijn nachtjaponnen met geborduurde strookjes, die ze, na Port-Saïd, niet meer gedragen had.
In Indië had ze geboft; ze was dadelijk te Soerabaia geplaatst, had er een tijd lang voor niets bij een familie ingewoond, met de bepaling, dat ze de kinderen, na schooltijd, wat bezig zou houden.
Al heel spoedig begon ze een rol te spelen, ten minste in de mode te komen; ze was niet bizonder knap of lief of geestig - maar ze durfde en ze was een ferme meid!

[11:]

Thuis, door haar oudere zusters klein gehouden en verdrongen, besloot ze, nu ze op zich zelf stond, zich te laten gelden.
Ze had een verbazenden slag van zich te kleeden, ook daarin durfde ze.
Ze had een rekening-courant bij de eerste modiste, de beroemde mevrouw Hofland, en betaalde bij de maand af.
Moeder Hofland kende haar Corrie en wist precies wat haar stond, en Corrie wist hoe ver ze gaan kon en hoe lang ze haar betalingen uit kon stellen.
Toen ze zóó dicht bij de dertig was als 't met fatsoen nog ging zich negen-en-twintig te noemen, hetgeen ze natuurlijk niet deed, werd ze ten huwelijk gevraagd door meneer Reewald.
Het huwelijk was niet heelemaal een ideaal, Soerabaia had eigenlijk meer verwacht en zij zelve ook; maar zij zelve wist het best, welk een groot verschil er is tusschen een hofmaker en een trouwer, en hoe ontzaggelijk moeielijk het sommigen mannen valt zich voor het leven te binden.
En ze wist, als onderwijzeres in het rekenen, genoeg van kansrekening af, om niet te beseffen, hoe miniem de kans op een huwelijk voor een meisje boven de dertig is, en dát in Indië, waar de benaming halfsleetje al heel gauw toegepast wordt.
Cornelie begreep, dat ze de dertig niet overschrijden

[12:]

mocht, wilde ze nog mevrouw worden, en daar deze waardigheid haar meer begeerlijk voorkwam dan die van schooljuffrouw, aanvaardde ze de partij, toen deze haar werd aangeboden, den echtgenoot op den
koop toe nemende.
Meneer Reewald was een echte phlegmatische, saaie Indo, met één ambitie: rijk te worden en dat nog wel enkel door zijn eigen werken.
Een rijke vrouw vond hij iets verschrikkelijks; te recht of te onrecht vreesde hij, dat ze voor elke honderd gulden inkomen, voor duizend gulden pretentie zou hebben.
Nu was het vreemde van 't geval, dat Cornelie v. d. Horst geen sou bezat, toen ze beloofde mevrouw Reewald te worden, integendeel had ze, voor een alleenstaande jonge dame, vrij wat beren - die hij willig betaalde; maar nauwelijks was hij getrouwd of hij merkte, dat geen milliardaire's dochter meer had kunnen verwachten dan de gewezen onderwijzeres.
Ze vond niets te goed of te duur voor zich zelve, ze was altijd aan 't verbeteren en verfraaien van hun inboedel en ze deed het met zulk een kalme brutaliteit, dat hij er niets tegen durfde zeggen.
Er was zóó iets aanmatigends in haar optreden, dat haar man er gewoon niet tegen op kon.
Haar toon en houding zouden den oningewijde onwillekeurig op het vermoeden hebben gebracht, dat

[13:]

het geld van haar kwam en dat hij op haar kosten mocht leven.
Zij was de baas in huis en deed zich in alles gelden en hij was geheel le mari de sa femme.
Het rijtuig van mevrouw kwam voor en meneer mocht meerijden.
Mevrouw gaf diners en nam uitnoodigingen aan, mevrouw bepaalde, wien men vragen zou en met wien men zou omgaan, en meneer, die vóór alles rust en vrede verlangde, liet haar begaan.
Ja, eigenlijk bewonderde hij haar, omdat ze zoo flink was en zoo durfde.
Het feit, dat hij licht getint was, een stroke of the tar had, gelijk de Engelschen 't noemen, en zij volbloed Europeesch, gaf haar, in haar eigen oogen, een overweldigende meerderheid.
Ras was ook 't eenige wat ze had, in zooverre, dat ze 't blanke ras verre boven het gekleurde rekende.
En daarom was 't haar een doorn in 't oog geweest, dat haar beide meisjes zoo sterk naar hun Indo-vader aardden.
Vooral Adolphine of Fientje, gelijk ze genoemd werd, was een echt lipstertje en heel donker.
Coba was iets minder bruin, doch haar gelaatstrekken waren nog meer geprononceerd en duidden nog meer 't type aan.
Pietermannetje daarentegen was blond en geleek

[14:]

sprekend op zijn moeder. Daarom en ook omdat hij zooveel kleiner was en dus minder compromittant, hield zijn moeder meer van hem.
Met Fientje had ze 't nooit goed kunnen vinden, Coba was een goed, gewillig kind, net haar vader, maar apathisch in de hoogste mate.
Mevrouw Reewald zat over 't een en ander te piekeren en ook over hetgeen ze nu met Fientje zou aanvangen, toen de schuldige binnenkwam.
Een flink nonnaatje met glimmend, zwart haar, groote ronde oogen, 't traditioneele stompe, sperneusje, een der kenmerken van haar ras - een gewonen mond met niet al te dikke lippen en de schitterend witte tanden, waarmee de meeste Indo's zich kunnen verblijden. Ze sprak met een vrij sterken tongval - iets dat haar moeder een voortdurende ergernis veroorzaakte.
"Soo; Ma... bent u al op, ja?"
"Dat zie je, ik ben heelemaal klaar."
"Met bedak en roesj er bij, ja ?"
"Fientje, wat is dat nu, je weet toch, dat Ma nooit rouge gebruikt."
"Nog zoo zeker niet van, hoor!"
"Stil nu! Ik heb over heel andere dillgen met je te spreken. Wat was dat gisteravond voor een gedrag? Wat beteekende dat?
Fientje zweeg.

[15:]

"Nu, zeg dan, hoe kwam je er toe?"
Fientje zweeg.
"Hoor-je me niet?"
"Jawel!" kwam er tergend langzaam uit.
"Waarom antwoord-je dan niet?"
"Omdat Ma zegt: "Stil nu." Nou, dan praat ik natuurlijk niet."
"Je kunt me toch antwoorden. Begrijp-je dan niet dat je iets heel geks hebt gedaan?"
"Och! soo Flip is zoo'n leuke jongen en hij heeft me achter 't tooneel gezoend en toen heb ik gezegd: "als je mij zoo zoent, dan moet jij je ook met mij engageeren" - en toen zegt hij - Best hoor, ik wil wel. Nou - en zoo kwam 't."
"Schaam-je je dan niet?"
"Wel nee! Is toch niets kwaads gebeurd. Niemand ziet toch, dat hij mij gezoend heeft, en geëngageerd te zijn is zoo fatsoenlijk mogelijk."
"Niet voor een meisje van zestien jaar en een kwajongen van nog geen twintig."
"Toch bijna; over een maand is hij jarig, hij heeft me al verteld; hij zegt: "je moet een paar pantoffels voor me borduren, hoor Fientje" en ik antwoord: "best, ik zal wel zorgen dat je er onder komt."
"Maar Fientje, ik sta verbaasd over je, wat is dat nu voor taal?"
Ze trok de schouders op. "Als ik trouw ben ik ook

[16:]

de baas en komt mijn man onder den pantoffel, net als hier. Lekker, hoor!"
"Maar kind, je begrijpt toch wel, dat er niets van in komt. Je Papa, noch ik, zullen 't toestaan."
"Als u zegt, dat ik Flip niet meer zien mag, doe ik 't toch en als u me opsluit, krijg ik de tering."
"Wat praat je toch voor onzin?"
"Trouwen is heelemaal geen onzin, 't is 't aIlernatuurlijkste, wat er op de wereld is, dat zegt Flip zelf."
"En heeft die hoogwijze Flip genoeg geld om een vrouw te onderhouden?"
"Nee, maar Pa kan toch geven, Pa verdient genoeg, Flip zegt zelf. Je oude heer kan er drommels goed bij, zegt hij."
Mevrouw Reewald constateerde, bij zich zelve, een even ongewone als onaangename neiging om driftig te worden en zich zenuwachtig te maken.
Wat Fientje zei, had natuurlijk geen waarde; doch alleen 't feit, dat een dochter van háar zoo'n echt, dom nonnaatje was, en zoo sprak, vond ze verschrikkelijk en was genoeg om haar heur gewone kalmte te doen verliezen.
Aan den anderen kant wilde ze alles doen om bedaard te blijven, wel wetende, dat dit onder de tropen een allereerste levensvoorwaarde is, en tevens vermoedende dat zij de zaak er niet door verbeteren, doch zichzelve een zware migraine bezorgen zou.

[17:]

Bij voorbaat bracht zij de hand naar 't hoofd:
"Hoor eens, Fientje, je redeneert als een kind, en...
"Niet eens! Ik ben er juist heelemaal groot door geworden. Flip zegt, dat niets een meisje gauwer groot maakt dan een engagement."
"Zwijg toch - ondeugend nest."
Fientje begon te huilen: "Ik zal 't aan Flip zeggen, dan schaakt hij me. U bent heel akelig voor me. Altijd geweest, ja? Als ik 't aan Flip vertel, krijgt hij eeh hekel aan u."
"Wil je nu, als-je-blieft, ophouden met je Flip; je verveelt er me verschrikkelijk mee."
"Juist zoo leuk," beweerde Fientje, haar tranen, waarmee ze zoo weinig succes had, drogende. "Heeft Ma al opgelet, dat hij ook F heet? Flip zegt dadelijk, wij hooren bij elkander."
Fientje ratelde door, met korte tusschenpoozen van nukkig zwijgen, als haar moeder haar iets vroeg.
Mevrouw vond het verschrikkelijk, en toen haar man 's middags van zijn kantoor thuis kwam, zooals gewoonlijk heel moe en warm, kondigde ze hem heel kalm haar plan aan, om Fientje naar Europa te sturen.
"Nu, daar zullen we toch nog wel eens over praten."
"Dat is volstrekt onnoodig. Ik heb maar van éen ding spijt en dat is, het niet vroeger gedaan te hebben, vóór dat vreeselijke van gisteren avond gebeurde."
"Kom, je moet het maar vergeten," zei meneer met

[18:]

een hoorbaren geeuw, die hem niet aantrekkelijker maakte. "Jelui vrouwen maakt dadelijk overal zoo'n geschiedenis van."
Zijn echtgenoote keek hem aan met een blik, waarin meer minachting dan liefde te lezen was.
"En zoodra het nuishoudelijke aangelegenheden betreft, maak jij je er altijd met een jantje van Leiden af. Als ik er niet was, zou er van 't heele huishouden niets te recht komen."
"Maar jij bent er," luidde het laconieke antwoord.
"De vraag is of we haar alleen zullen sturen of dat we haar zullen brengen," hervatte mevrouw.
"Ik kan vooreerst niet weg. Bedenk toch, Corrie, dat we al begin November zijn; over een groote maand beginnen we de balans op te maken. Daarbij kan de chef niet ontbreken. Bovendien och! Fientje moet maar thuis blijven. Wat heb-je er nu aan je kinderen weg te sturen? Geeft niets dan soesah en geen pleizier."
"Pleizier!" herhaalde ze minachtend. "Ik denk niet aan pleizier, maar aan de eer en het fatsoen van onze dochter. God, Reewald, 't is toch jouw dochter ook."
"Ik heb je toch nooit twijfel in dat opzicht getoond," zei hij, het geheel anders opvattend dan zij bedoelde, hetgeen een mompelend "ajakkes" van haar ten gevolge had.
Wie dacht er nu aan zoo iets?
Ze had ook in 't geheel geen steun aan haar man;

[19:]

het eenige, waar hij voor deugde, was chèques en bonnetjes te schrijven en 't geld er voor te verdienen.
Mevrouw Reewald moest dus wel handelen, en volgens haar, was de eenige radicale manier om Fientje van Flip te scheiden - haar naar Europa te sturen.
Haar eerste werk was haar man passage te laten nemen, het tweede Fientje's uitzet te bestellen.
Het laatste beperkte ze tot het hoognoodige, omdat ze toch' wel begreep, dat de Soerabaiasche winkels, hoe goed ook voor Indië ingericht, toch niet op Europeesch toilet berekend waren.
Tot nu toe was Fientje's kleedij hoogst eenvoudig geweest; voor eIken dag en voor naar school te gaan het traditioneele kassabroekje met 't lange baadje er over heen, en 's avonds en Zondags een witte neteldoeksche, of een katoenen jurk.
Een schotsche ceintuur was de grootste opluistering.
Fientje zelf hield er wel van zich mooi te maken. Mama vond het onnoodig en deed alles om haar zoo lang mogelijk klein te houden.
Maar nu ze ver van haar af ging en haar dus niet compromitteeren kon, besefte Mama op eens, dat een zestienjarige geen kind meer is.
Ze kocht een paar blouses met rokken, en wat Fientje wel leuk, maar toch griezelig vond, een corset!
Tot nu toe had Fientje nog ongepantserd rondgeloopen.

[20:]

Het gaan naar Holland werd door Fientje zelf met gemengde gewaarwordingen opgenomen. Dat ze van Flip af moest, vond ze vreeselijk - maar het uitzicht op mooie, nieuwe kleeren en zooveel verandering was een groote troost, en op een van de vele geheime bijeenkomsten, die ze, vóór haar vertrek, met Flip in den kippetjes-tuin had, zei ze grootmoedig: "Het is werkelijk het beste Flip; het is ook een proef voor onze liefde, ja?"
"Mijn liefde is niet noodig geproefd te worden," antwoordde Flip zoo groote-mensch-achtig, dat Fientje er heelemaal van de wijs door raakte en hem beloofde heel gauw heimwee te krijgen, dan moest ze wel weer naar Indië terug."
"Maar niet te erg, ja, Fien? Dan ga je dood en dan moet ik weer een ander meisje zoeken ja, is zoo'n soesah, ben veel te blij ik jou heb. Vooral goed eten, ja, Fientje. Ik wou zoo graag jij bij een Indische familie in huis kwam. Die Hollandsche zijn zoo zuinig, eten niet genoeg."
Fientje vertelde hem dat ze bij de zusters van Ma in huis ging, "toch eigen, ja? Veel pleizieriger dan bij vreemden!"
Zoodra mevrouw Reewald bij zich zelf besloten had Fientje naar Holland te sturen, kwam er op eens een overweldigend gevoel van familie-zwak bij haar op, iets, waar ze in al die jaren weinig aan geleden had.
Maar de reactie was dan ook verbazend.

[21:]

Op eens voelde ze toch dat ze echt Hollandsch was en dat ze nog twee allerliefste getrouwde, en drie allerliefste ongetrouwde zusters had, waarvan er twee te zamen woonden.
De derde was Leerares aan een H. B. S. te Leeuwarden. Alle vijf zouden ze het natuurlijk als een groot voorrecht beschouwen, het eigen kind van haar eigen zuster in huis te hebben.
Ze wist dan ook haast niet aan wie ze dat voorrecht zou toekennen.
De getrouwde zusters hadden beiden kinderen; aan den eenen kant was dit een voordeel - maar aan den anderen kant toch niet. Want op eens stonden Holland en de Hollandsche maatschappij glashelder voor mevrouw Reewald's geestesoog.
Haar dochter was misschien - nee, stellig anders dan Hollandsche meisjes op dien leeftijd.
In sommige opzichten, achterlijk, in andere veel verder; geestelijk ongetwijfeld minder ontwikkeld, lichamelijk zeker meer.
En dan ook… 't zou veel duurder zijn in een huishouden met kinderen; telkens die cadeautjes.
Mevrouw Reewald juichte zichzelve toe om wat zij haar praktischen Hollandschen geest noemde; bij anderen zou ze het mogelijk als gierigheid hebben bestempeld.
Maar er zijn nu eenmaal menschen, die er, bij het beoordeelen hunner eigen gedragingen, een andere

[22:]

woordenlijst op na houden dan waar het anderen geldt.
Na veel denken, plannen maken en verwerpen, raad vragen en niet opvolgen, schreef ze aan haar:
"Lieve, beste Ooos en Tas",
de kindernamen van haar zusters Margot en Theodora, om haar aan te kondigen, dat zij haar liefste, oudste dochter, met een der eerstvolgende mails, naar Holland zou sturen om haar, voor eenigen tijd, aan de zorgen van haar tantes toe te vertrouwen.


inhoud | volgende pagina