Melati van Java: 'Wie was zij?' in: Miss Campbell en andere verhalen Schiedam: H.A.M. Roelants, 1924 (vierde dr.) eerste dr. 1902
II. MEN IS OP REIS.
De gewichtige morgen was aangebroken; hoewel 't nog zeer vroeg was, stonden verscheidene Achterweienaars toevallig op de markt, waar zich het statige woonhuis der van Breugelens verhief, om getuige te zijn van het vertrek der hooge reizigers. Men had het grootste rijtuig der stad afgehuurd om zich daarmede naar het naaste station te laten brengen. De zoon in een
[76:]
grijs fantasiepak met een reistasch, een verrekijker en een botaniseerdoos aan drie riemen om het lijf, een rooden Baedeker en een witte parasol in de hand, was al wel drie malen de markt overgestoken naar den winkel. Mijnheer was twee keer aan de deur geweest, in een lichtgeel pak, dat zijn gezette liguur in vollen omvang deed uitkomen. Op zijn hoofd droeg hij een strooien hoed, reismodel, met breeden rand. Den eersten keer kwam hij zien of het rijtuig in aantocht was, den tweeden of 't weer zich goed ging houden; er waren teekenen van ongeduld op zijn gelaat te lezen. De dames hadden ook zoo lang werk. Daar gaat de deur open en de indrukwekkende stoet verschijnt, blijkbaar overtuigd, dat ze nu iets gaan verrichten, waarover de stad niet alleen vandaag, maar ook morgen en overmorgen, dagelijks, zoolang ze weg zijn, en weken, maanden, zelfs jaren na dezen belangrijken dag zullen spreken. Daar is madame, wier kogelrond figuurtje een microscopisch klein matrozenhoedje draagt; 't zelfde hoofddeksel prijkt ook op tante Ko-Mie's schrale met krulletjes bekroonde kopje, op Clarence's hooge, blonde, kunstig in elkaar gewerkte lokkenschat, op Minette's kort geknipte, dunne haartjes; het eenige verschil bestaat in de sluiers. Die van Ma is stemmig zwart, van tante licht-grijs, van Clarence marine-blauwen van Minette hel-groen. In de kleeding heerscht deze behagelijke afwisseling niet; Clarence heeft voor het reis toilet gezorgd, van de schoenen tot den hoed. Zij heeft woordelijk alle raadgevingen opgevolgd, die in mode-journalen en reisgidsen aan reizigers worden gegeven en is er van overtuigd, dat zij een recht elegante groep vormen; tenminste voor zoover het mogelijk is, denkt zIj zuchtend - met figuren als die van ma, tante en Minette. Allen hebben bovendien reistassch om en witte parasols in de hand. Clarence hanteert ook nog een blauwe - dat stemt met haar voile, - Murray-gids en haar handen zijn in zeemleer geschoeid, de schoentjes zijn geregen, dat stond ook in den gids. Waarlijk, Clarence heeft eer van haar werk! Daar stappen ze in; Minette geeft een scherpen gil, papa is vrij onzacht op haar teenen neergekomen. Clarence legt haar 't zwijgen op: men kon het aan den overkant hooren. Albert klimt op den bok, ma en tante rijden vooruit. Minette moet zich schikken half op papa's, half op Clarence's knieën. De talrijke koffers worden opgeladen, de koetsier legt de zweep over de paarden, mijnheer buigt zich groetend naar de belangstellenden, Clarence mompelt iets van dat "nieuwsgierige canaille". Albert heft zijn reishoed in de hoogte en verkneukelt zich van pret, omdat die kale jonker van Hoven, die no. 1 van zijn cursus is, en dien hij een onverdragelijken pedanten kerel vindt, juist aan het raam staat om den triomfalen uittocht te zien. Als ze langs den winkel rijden, groeten ma en tante even de
[77:]
beide winkelmeisjes, den zetbaas en zijn vrouw, die met stralende gezichten hun goede reis toewuiven en zich de handen wrijven van pret, omdat die lastige "ouwe" in de onmogelijkheid is, hen vooreerst op de vingers te kijken. Een oogenblik later en de vleeschwagen (zooals een grappenmaker vrij oneerbiedig de zegekar der van Breugelens betitelde) is uit het oog zijner bewonderende, afkeurende, benijdende stadgenooten verdwenen. Als wij het gezelschap weer terugzien, dan is het tegen het vallen van den avond op het dek van een Rijnboot, die kalm en waardig den stroom tegemoet gaat. Mevrouw zit naast haar zuster, zeer behagelijk met half gesloten oogen op een gemakkelijken stoel en wijdt aan de heerlijke oevers niet meer belangstelling, dan ze in haar schatting waard zijn. 't Is dien dag recht warm geweest, en haar bol gelaat draagt er nog de sporen van in zekeren glans, die vooral in de groefjes onder de oogen en om het diepliggende mondje zetelt. Tante Ko-Mie kijkt droomerig voor zich uit naar de stoompijp en denkt, bij zichzelf natuurlijk en bij niemand anders, dat het reizen toch eigenlijk de moeite niet loont, om er zooveel gedoe voor te maken; Minette zit heel zoet naast haar en maakt een zaag van een touwtje, dat ze opgeraapt heeft. Vader en zoon staan over de verschansing gebogen en de eerste doet zijn zoon allerlei vragen over de ruïnes, die men langs komt, welke deze zoo veel mogelijk uit zijn Baedeker beantwoordt, en de elegante Clarence? Clarence staat vóór op het uiterste punt geleund; zij is niet in haar humeur; de reis heeft haar nog niet gebracht wat zij zocht. Wat dan? Ja, dat wist ze zelf niet. Maar niets buitengewoons. 't Was nog eigenlijk precies als thuis; niets is ook onhandiger dan met zoo'n karavaan te reizen en sedert zij meer toeristen gezien had, vond zij mama, tante en Minette allerbespottelijkst met haar kleine hoedjes en papa in zijn kanariepak en Albert met zijn riemen, tasschen, doozen en kijkers, allerdolst. Zij voelde zich in zoo'n gezelschap misplaatst, want Clarence was bijzonder ingenomen met haar slanke, buigzame figuur, niet te groot en niet te klein, niet te mager om hoekig te zijn, juist iets wat de kleeren tot hun volle recht deed komen. Haar gelaat vond zijzelf interessant; in Achterwei echter ging Clarence voor leelijk door. Haar kleur scheen ongezond en miste de frischheid, de oogen hadden bijna dezelfde onbestemde tint, iets tusschen geel en grijs, en schenen schakeeringen van haar gelaatskleur. Op haar trekken kon met den besten wil der wereld slechts het woord gewoon toegepast worden. Bovendien had ze zich bij het praten allerlei oogopslagen, gezichtsverdraaiïngen en andere kleine bewegingen met schouders, hoofd en nek aangewend, gewoonten, die alleen een mooi meisje zich veroorloven kan, omdat zij daardoor niet leelijker wordt, als zij ze met tact weet uit te voeren,
[78:]
maar die bij een leelijk gezicht als Clarence, helaas! werkelijk bezat, spoedig even belachelijk werden als de kleine hoedjes op de hoofden harer reisgenooten. Clarence's houding en figuur waren goed en zonder die verdraaiïngen zou men misschien haar minder fraaie kleur voorbij hebben gezien, terwijl nu als het ware de aandacht er op geroepen werd. Zij mijmerde en betreurde het onophoudelijk dat de reis nog zoo weinig bijzonders had opgeleverd. Aan de grenzen was papa op het smokkelen van sigaren betrapt; hij had toen hooge "steuer" moeten betalen en dankte het alleen aan een flinke fooi, dat zijn schat niet was verbeurd verklaard. Dit bracht hem den heelen dag uit zijn humeur, wat niet verbeterde toen zij, 's avonds om elf uur in Keulen aankomende, daar alle hotels bezet vonden en na anderhalf uur rondrijden eindelijk een onderkomen vonden in een logement van den 3den of 4den rang, waar zij allen te zamen ingekwartierd werden in een kamertje, dat eerst door honderd trappen kon bereikt-worden. Hoe de arme mevrouw hieronder te moede was, laat zich beter gissen dan beschrijven. Zij bracht den nacht in bittere tranen door. Waarom had ze ooit haar vaderland verlaten en geloofd aan de verzekeringen van man en dochter? Reeds den eersten dag moest ze zich vermoeien, zoo als zij het nog nooit te voren had gedaan; verder reizen zou haar dood wezen; moest dat nu alle dagen zoo gaan? Papa antwoordde hierop vrij heftig; het gesnik werd krachtiger, bovendien deden tante en Minette in koor mede, zoodat dus de eerste avond vrij treurig eindigde. Den volgenden dag werd van wege den treurigen toestand der gemoederen besloten Keulen's merkwaardigheden maar op bezichtiging te laten wachten tot bij het naar huis gaan en door te sporen tot Rolandseck. Voor een beklimming der Drachenfels bestond weinig geestdrift, behalve bij Albert; men stelde hem tevreden met te zeggen dat de Rolandseck veel mooier en veel schilderachtiger was. Beneden in het café bleven mama en tante gemoedelijk bij hun kopje koffie zitten terwijl vader met zijn kroost den berg beklom. Minette en Albert kwamen terug met kransen eikenloof om de hoeden; de oude heer, wiens goed humeur gaandeweg teruggekeerd was, had zich ook aan die buitensporigheid willen schuldig maken, maar Clarence verzette er zich zoo sterk tegen, dat hij er zich maar bij had neergelegd. Alles had er trouwens toe bijgedragen hem te versterken in zijn reeds sinds lang vastgewortelde overtuiging dat Clarence bijzonder bij de hand was en een scherpen blik bezat. 't Was goed van haar gezien dat hij zich een witte parsol had moeten, aanschaffen, en dat hij zijn sigaren niet had behoeven binnen te smokkelen, maar royaal aangeven; wat gaf hij om een paar thaIers? Goed gezien, haar waarschuwing toch vooruit logies in Keulen te bestellen en niet rond te jagen in korten tijd, aleen om merkwaardigheden te zien, waaraan men eigenlijk niets
[79:]
heeft, maar zich ergens te vestigen waar men de oude dames rustig bij haar kopje koffie kon deponeeren; goed gezien eindelijk, dat het voor 't algemeen genoegen veel wenschelijker ware geweest, als men mama, tante en Minette stil thuis had gelaten. Maar gedane zaken nemen geen keer, men schikte zich zoo goed mogelijk, bleef dien nacht over in Remagen, waar mevrouw een kamer gelijkvloers kreeg en een behoorlijke kan vol thee, die zij desnoods tot den bodem toe mocht opdrinken, hetgeen haar de bekentenis ontlokte, dat het reuen ook wel zijn aangename zijde had. Den volgenden dag werd een uitstapje gemaakt naar het Ahrdal in een flink open rijtuig, niets vermoeiend. In Altenahr nam men deel aan de table d'hóte en deden mijnheer, mevrouwen de zoon, kellners en oberkellner verbaasd staan over de hoeveelheid schinken, forellen, roastbeef, pudding, enz. die zij van hun borden in hun magen deden verdwijnen. In Neuenahr, de badplaats, was er concert in de Kurarten. Clarence had daar gaarne den avond doorgebracht, maar mama had slaap en papa verlangde naar de post uit Holland en dien avond begon Clarence's neerslachtigheid. Aan de table d'hóte had zij naast een jongen, engelschen dominé gezeten, die zoo goed als niets at en nog veel minder sprak. Later was een Duitscher tegenover haar een gesprek begonnen en toen kwam zij tot de ontdekking, dat haar kostschool-duitsch nog veel te wenschen overliet, ofschoon zij geen domheden zeide als haar vader, die een "baussenlandsche Postsegel" vroeg en haar broer de hoogerburger, die gaarne met "kalte kip entbeiste." Liever dan zich belachelijk te maken zweeg Clarence en deed alleen gelaat en oogen spreken; later had ze er minder berouw van de kennis met den spraakzamen gast niet te hebben voortgezet, toen zij merkte dat hij tot het ras der commis-voyageurs behoorde, waarvoor de preutsche winkeliersdochter een instinctmatigen afkeer koesterde. Aan deze en soortgelijke herinneringen wijdde Clarence zich thans,terwijl zij zoo goed als geen oog had voor den heerlijken aanblik, die beide oevers boden. 't Was een prachtige avond, de ondergaande zon kleur de met een zacht rood de heuvels, die zich in den statigen stroom spiegelden, terwijl de oude stadspoorten, de grijze kerkjes en de met klimop begroeide vervallen burchten lange schaduwen wierpen op de wijnbergen van de eene zijde en de rotsen van de andere. Kalmte en vrede stegen op uit die kleine in 't groen verscholen dorpjes, die frissche villa's en hagelwitte hotels; het water flikkerde in goud en purperglans, de wijngaarden schenen soms in vuur te staan en de ramen der huizen glinsterden als zoovele zonnen, terwijl zij de stralen der ondergaande zon weerkaatsten. En mevrouw van Breugelen dronk kalm en vredig haar kogelfleschje limonade, tante Ko-Mie dacht aan haar kanarievogel en
[80:]
haar poes en betreurde haar breikous. Minette maakte nu frivolité met een draadje, dat ze gevonden had, papa was in de kajuit een maderatje gaan drinken. Albert zat gebogen over zijn panorama, van den Rijn en zag nauwelijks op. Juist had hij besloten aan zijn schoolkameraden te vertellen dat hij de rivier niet onaardig vond en Clarence noemde dat varen toch eigenlijk vervelend en verheugde er zich in dat ze van Keulen uit in Wiesbaden kamers hadden besteld, zoodat men daar eindelijk eens genieten kon van het reizen. Hoe goed dat papa naar haar geluisterd had na het treurige leergeld, dat ze in Keulen moesten betalen! Wat weten we toch weinig af van onze toekomstige gedachten en gevoelens! Nog geen kwartier later zou Clarence deze daad bitter betreuren en uit alle krachten wenschen dat zij ze kon te niet doen.
inhoud | vorige pagina | volgende pagina