doorzoek de gehele Leestrommel
Leestrommel
Leestrommel

a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

Mina Kruseman: (Stella Oristorio di Frama) Cantatrice: 'Zusters.
Een schetsje uit onze dagen’
, in: De moderne Judith. Allerhandebundeltje
Dordrecht: J.P. Revers, 1873 (tweede druk)


IV.
Twaalf jaar later.
5 december 1870.

Emma zat voor ’t theeblad met haar jongste kindje op den schoot. De twee oudsten zaten aan een klein tafeltje hun huiswerk te doen voor morgen en de vier kleinere speelden op het ganzenbord om pepermuntjes en ulevellen. Willem was met de courant in de hand in slaap gevallen… hij had het ook zooo drok gehad den ganschen dag… de arme man was moe!...
Emma, naar de pendule ziende:
“Waar blijft Margaretha dan toch?... Willem!...”
Maar Willem slaapt.
“Marie, weet jij ook waarom Oom en Tante zoo laat komen van avond?”
“Ik weet ’t niet Mama! Tante had beloofd dat ze om zeven uur hier zou wezen…”
”Och, je hebt zeker de boodschap weer verkeerd gedaan! je doet altijd alles verkeerd! – Nu, schel maar voor ’t theewater… ik bedank er voor om langer te wachten!... En jullie kleintjes, naar bed!”

[115:]

“Och, Matje!- En Johan en Lientje komen mee…”
”Wat Johan en Lientje? … Tante zal mogelijk in het geheel niet komen, en Sinte Niklaas komt van avond toch niet voor jullie, dat weet je wel. Wat hij ’s avonds brengt is voor de grooten alleen en morgen ochtend komt hij voor jullie. Allo, naar bed… naar bed…”
De kleintjes borgen zwijgend het ganzenbord weg en half huilend ging de stoet naar boven.
Emma gaapte, stond op om thee te zetten, zond ook ’t heele kleintje weg en keerde naar hare plaats terug.
Er werd gescheld.
“Ha! dáár zijn ze!”
Neen, dat waren ze niet. De meid kwam bnnen met “e e n p a k j e v o o r d e j o n g e j u f v r o u w.”
Een werkmandje! met groene zijde gevoerd! Keurig!- Beelderig! – Allercharmants! “D e l a p a rt d e S t. N i c o l a s!”-
Weer gescheld.
“Zoo, dáár zullen ze dan toch zijn!”
Mis, dat waren ze nog niet! –
Een cassette van palisanderhout, met de fijnste schrijfbehoeften voor “d e j o n g e h e e r.”
Wat was Sinte Niklaas toch goed! Patje werd er wakker van!
”Wat heb jullie daar? Surprises? Wel kinderen, wat wordt je bedorven! Ik zou er tante Margaretha maar voor bedanken als ze komt.”
”We denken dat ’t van U is, Patje!”

[116:]

“van mij? Hoe verzin je ‘t? Ah, dáár zijn Oom en Tante al!”
Margaretha wist van niets, Oom van Raalen had ook part noch deel aan. ’t Was maar niet uit te vinden wie voor Sinte Niklaas gespeeld had!
Weer gescheld!... En weer gescheld!... En nog eens gescheld!... En altijd pakjes! ’t Regende pakjes! Sigarenkokers, dasjes, manchetten, strikjes, voor de dames, en voor de kinderen allerlei lekkers en de beelderigste suprises!
Eindelijk zette men zich tot thee drinken neer. Emma speelde met een haakwerkje, en Margaretha sprak over de ondankbaarheid der meiden. De heeren zaten te rooken bij ’t vuur en de kinderen waren om een speeltafel gegroepeerd waarop de nieuwe fraaiiigheden uitgestald lagen.
“Och, ik heb zoo’n last met de meiden! – Nu spreekt Mietje weer van trouwen, en Ka wil niet langer blijven voor ’t zelfde loon! ’t Zijn me schepsels, die meiden! – ’t Zijn de ondankbaarste créaturen die er bestaan!”
“Och, mensch! – Waarom doe je dan niet als ik? – I k heb mijn hart er al lang van afgetrokken! Ik maak me niet meer driftig over een meid! – Willen ze trouwen dan laat ik ze trouwen! En verlangen ze meer huur dan geef ik ze meer, alles nog liever dan dat eeuwig gezanik aan te hooren over slechte behandeling, enz. enz.”
“Neen, d a t d o e i k n i e t! – Ik geef geen cent meer dan ik gewoon ben te geven, en willen ze daarvoor niet

[117:]

blijven, nu, dan moeten ze maar weg! – En ’t is heel ongelukkig dat er zoo veel menschen zijn als jij, want die bederven de markt voor anderen.”
Willem, in het vuur pookende:
“Ja, van Norah.”
“En waar van daan?”
“Nu weer uit Parijs, waar ze al zoo wat een half jaar schijnt te zijn.”
“Zoo!... En wanneer heeft ze New York dan verlaten?”
“In Juni of Juli, geloof ik, dáár zegt ze niets van. – Ze schijnt ’t zoo druk met haar gewonden te hebben dat ze aan ’t verledene niet meer denkt."
“Wat is dat? – Over wie heb je ‘t?” – vroeg Emma, Margaretha’s meideneschiedenis plotseling afbrekende
“Over Norah.”
“Ja, dat malle schaap! – Nu zit ze weer in Parijs!”
“Nou, mij kan ’t niet schelen waar ze zit, als ze maar niet hier komt!” riep Margaretha, vrij vinnig.-
“Hier zal ze niet komen”, antwoordde Willem, de asch van zijn sigaar afschuddende, “maar moch tze komen, dan zal ze bij ons als een zuster ontvangen worden.”
“Dat-is-te-zeggen.”- hernam Emma. “In huis neem ik haar nooit. Als ze haar geld verspild heeft, en nu, in dien belachelijken oorlog, waar zij niets mee noodig had, mogelijk nog ’t beetje verloren heeft, dat ze over had, dan zullen we haar h e l p e n – haar hotel betalen en de reiskosten als ze naar haar lief Amerika mocht willen terug keeren.. Maar m e e r o o k n i e t! Wij moeten voor onze kinderen

[118:]

ook wat doen en de meisjes zijn nu te groot om ze in contact te brengen met vrouwen van Norah’’s soort.”
”Emma! Emma! Denk dat ze je zuster is!” riep Willem goedig.
“Zuster of geen zuster; ze is geen goed gezelschap voor de kinderen!”
De kinderen keken allen op en in die jonge oogen las me nduidelijk:
“He! – Ik wou dat ze kwam dan amuseerden we ons nog eens!”
“Dus leeft ze nu van ratten en muizen! En bindt je gebroken armen en beenen aan elkaar!” riep Margaretha lachend. “Nu, zij liever dan ik! – Eerdaags wordt ze nog dood geschoten! “
“Best mogelijk – Wil je nog thee hebben, Willem?”-
Willem hoorde ’t niet, hij pookte in ’t vuur en dacht aan Norah.
“Willem – thee? “
“Ik? – thee?- neen dankje, poesje.”
“Hij is weer geheel Norah! – Waarom heb je har niet liever getrouwd dan mij? – Dan hadt je gelukkig kunnen zijn met je geleerde vrouw, die in Amerika speeches houdt en te Parijs de Marseillaise zingt op de hoeken van de straten!”
“Wat is dat?” riepen Margaretha en van Raalen als uit eenen mond. “Zij de Marseillaise zingen, op de hoeken van de straten! Wat is dat voor nieuws?”
“Vraag ’t Willem maar! – ’t Is aan hem dat ze al die

[119:]

mooie dingen schrijft; ik heb al lang de correspondentie met haar afgeroken.”
“Ik – ook”- sprak Margaretha met waardigheid. – “Maar enfin, als ze iets dwaas uitvoert dan wil ik ’t toch wel weten. Kom Willem, biecht eens op.”
“Och – Toen de oorlog uitgebroken was, werd zij, als vreemdelinge eens voor een duitsche aangezien, en op den hoek van de rue Montmartre en den Boulevard staande gehouden door ee ntroep gewapende kereld, die haar fussilleeren wilde.
“Je ne suis pas Allemande, je suis chanteuse!” riep zij hen lachend toe. “Et pour vous le prouver, écoutez!”
Daarop hief zij de Marseillaise aan, die ze met zoo veel kracht en geestdrift voordroeg, dat men haar in triomf over de Boulevards gedragen heeft, onder een dak van vlaggen en vaandels.”
“Belachelijk!” riep Emma.
“Er zit toch wat in,” waagde van Raalen te zeggen.
“Jij hadt je er zoo goed niet uitgered, en ik ook niet… Wij waren netjes gefusilleerd geworden.”
“Dom geluk, dat ze zingen kon!” antwoordde Emma weer.
Willem pookte nog altijd in ’t vuur.
“’t Is al tien jaar geleden dat ze weg ging!” sprak hij half tot zich zelven.
“Ja, tien jaar. - - In November is ’t tien jaar geweest… kort na den dood van Agnes is ze vertrokken…
"Waar blijft de tijd, riep Jan. “Die goede Agnes!.. Ik zie haar nog met haar schitterende oogen, en haar magnifique

[120:]

kleur!”… ’t Spijt me nog altijd dat we ons Lientje niet naar haar genoemd hebben… Margaretha was er tegen… ik heb nooit begrepen waarom…”
Margaretha gaf Emma een wenk, dien deze met een veelbeteekend lachje beantwoordde. De beide heeren staarden zwijgend in ’t vuur.


inhoud | vorige pagina | volgende pagina