Mina Kruseman: (Stella Oristorio di Frama) Cantatrice: 'Zusters. Een schetsje uit onze dagen, in: De moderne Judith. Allerhandebundeltje Dordrecht: J.P. Revers, 1873 (tweede druk)
VI. Een jaar later.
Emma en Willem staan in hun salon te wachten. Alle lampen zijn opgestoken, de kaarsen branden, 't vuurtje vlamt vroolijk en helder en alles heeft een feestelijk aanzien. Een voor een komen de kinderen binnen, die allen poesmooi zijn en er uit zien als of er iets bijzonders gebeuren moest. Er wordt gescheld en, even als verleden jaar, treden Jan van Raalen en Margaretha binnen met de kleine Johan en Lientje, die er ook heel Zondags uitzien. "Wel," begint Jan, "nog niemand hier?" "Nu, 't is noh vroeg!" antwoordde Emma lachend, "zij zullen niet voor achten komen! daar is de Graaf niet aan gewoon!"
[127:]
"Een knap mensch, die Graaf, vind je niet?"- vroeg Margaretha, "jammer maar dat houten been!" "Och!" roept Jan, "daar wen je gauw aan; als je hem eenige keeren ontmoet hebt, zie je 't niet meer." "nu,"hernam Emma, "ik zou 't in haar plaats toch wel blijven zien!- Neen, ik vind alles goed en wel, maar toch een man met een houten been! - - - " "Een man? - Een Graaf!"verbeterde Margaretha, "was hij maar een man geweest dan had zij hem nooit getrouwd!- En dan zoo schatrijk! - Nu, Norah wist ook wel wat ze deed!" "Zij wist niet eens dat hij van adel was; "riep Willem, "hij zelf vertelde gisteren immers dat hij 't haar eenige dagen voor hun huwelijk pas gezegd had." "nu ja, - nu ja, - dat had hij haar des noods in het geheel niet behoeven te doen! Zij zal ook haar informaties wel genomen hebben! - Maak je daar niet ongerust over! Norah is..." Een rijtuig hield stil voor de deur en weer werd er gescheld. - Allen zwegen, de kinderen kwamen wat naderbij, enEmma wirp snel een blik in de rondte om te zien of alles netjes was. "De Graaf en Gravin de Broe de Saint Ignan!" Klonk 't bij de deur, en haastig snelden allen de nieuwgekomenen te gemoet, die in een oogenblik omsingeld waren en in triomf naar hunne plaatsen werden geleid. "Heb jullie op ons gewacht?" vroeg Norah, "dat spijt ons! We hadden he trijtuig om zeven uur besteld, maar de koetsier had ons vergeten, daarom komen wij zoo laat. Niet waar
[128:]
Auguste? - Arme Auguste! Hij, die altijd zoo op de minuut is, en dat moest hem nu juist gebeuren den eersten avond bij de familie." Zij lei haar hand op zijn schouder en lachte hem uit, zoo gul, zoo goedig, dat hij mee lachte zonder iets van haar hollandsch te verstaan, dat veel van chineesch voor hem had. "Ja, hij is zeker niet aan huurspul gewoon?"vroeg Emma, "hij zal wel altijd in zijn eigen equipages rijden." "Och neen, reizende moet hij ook al nemen wat hij krijgen kan en hij is gelukkig nog al niet heel lastig. Niet waar Auguste," vervolgde zij in 't fransch, "wij hebben wel geleerd met weinig te vreden te zijn en ons geluk niet afhankelijk te maken van gewoonten en gebruiken?" "Wij zijn een paar oude militairen! antwoordde Auguste lachend, "Norah en ik, de twee vredelievendste schepselen der wereld! We hebben kennis gemakt op een slagveld en zijn getrouwd onder 't dreunend gezag van het kanongebulder!" De dames gingen om de theetafel zitten, Emma en Margaretha elk met een handwerkje, dat ze al een jaar onder handen hadden, Norah zonder iets. De kinderen werden naar een andere kamer gezonden om te spelen, en de heeren namen plaats bij 't vuur en rookten. 't Gesprek wilde maar niet vlotten dien avond ... dat fransch sprelen was ook zoo vervelend! - De dames begonnen telkens weer in 't hollandsch. "En waarom ben je nu juist in dien vreesekijken tijd getrouwd?" "Omdat wij bij elkaar wilde blijven. Wij konden elk oogen
[129:]
blik een van beiden door een kogel getroffen worden en elkanders hulp noodig hebben." "daarom juist had ik 't liever wat uitgesteld!... Had hij zijn been al verloren toen je trouwde?" Norah glimlachte. "Ik heb hem zien vallen op het slagveld - en ik heb hem geholpen toen zijn been werd afgezet, - daarna heb ik hem verpleegd, en toen hij beter was zijn wij getrouwd." Norah verbleekte nog toen zij zich dien vreeselijken gil voor den geest terug riep; en Emma gaf een wenk aan Margaretha, die zich onvoorzichtig liet ontvallen: "O! zoo, nu begrijp ik 't!" "Wat?" vroeg Norah. "Je huwelijk.... Maar wat deed je ook op dat slagveld? Kende je hem dan al van vroeger?" "Hem?- Neen, ik had hem nog nooit gezien." "En hij jou ook niet?" "Neen, eerst later hebben we begrepen dat we oude kennissen waren, daar we te gelijker tijd in New-York waren geweest en daar zoo veel over elkaar hadden hooren spreken, dat we dadelijk wisten wie we voor hadden, toen we elkanders namen hoorden." "Zoo, kende hij je uit AMerika en heeft hij je dan toch..." "Getrouwd! wil je zeggen!... Ja, dat zie je!-"antwoordde Norah lachend. De dames bleven een oogenblik zwijgen, de heeren waren aan het polituqueeren. "Mevrouw voorspelt niets dan oorlogen en rampen," zei
[130:]
de Graaf, "zoo zwart zie ik de toekomst nu nog niet in. En toch is 't mogelijk dat zij gelijk heeft. Och, ze heeft haast altijd gelijk! - De vrouwen hebben dikwijls iets zonderlings, waarvan wij ons mannen geen denkbeeld kunnen maken. Zij gevoelen de toekomst en doorgronden haar met een juistheid, zoo als wij het haar met al onze politieke en staathuishoudkundige studies en berekeningen niet na kunnen doen." "He! vindt u dat!-" vroeg van Ralen - - naar zijn vrouw omziende. "Ja, dat is zoo," antwoordde Willem. "Herinner je maar eens Agnes... en Mathilde dan?" "Ja, dat is waar, die hadden dat wel en zeer sterk zelfs." Emma was intusschen opgestaan en naar de andere kamer gegaan, om de kinderen terug te roepen. "Kom jullie eens even hier bij Tante! - Bij die lieve Tante, waarvan Mama je altijd zoo veel verteld heeft!" De kinderen waren allen goed gedresseerd. Beleefd, bescheiden en keurig netjes. Norah had ze liever wat wild gezien, en ze hooren lachen en praten, zeggen wat ze dachten. Maar ze waren zoo ordentlijk, zoo goed gemanierd, zoo deftig... zeker dachten ze niet! - Zij hadden ook zoo veel moeten leeren, dat was vergeten geworden. "Heb je er zeven, Emma?" "Ja, en Margaretha heeft er twee. Hoe veel hoop jij er te krijgen!" "Ik hoop geen," antwoordde Norah ernstig, "want ik zou niet weten wat ik er mee aan moest vangen!"(Zie Deventer Courant 18 april)
[131:]
"Wel! Nu nog mooier! Jij die zoo rijk bent en je man die van adel is, wat je met je kinderen aan moest vangen! Wel, die voed je op zoo als alle menschen hun kinderen opvoeden." "Dat is 't juist waar ik tegen ben! Als 'k zoons had zou ik er geen militairen van willen maken, en had ik dochters dan zou ik haar vrij enonafhankelijk willen zien. Gelukkig zou ik mijn kinderen wenschen en och! ik zie nog geen geluk in de toekomst, ten minste niet in die onzer kinderen. - Over een eeuw of twee drie zal 't mogelijk beter met de wereld gesteld zijn, maar van nu tot dien tijd..." "Waar heb je 't over?" vroeg Wllem. "Over de toekomst; over 't aanstaand geluk onzer kinderen, dat berust op fundamenten van kogels en bommen en zekerheid zoekt in een gloriedroom van vuur en bloed!" "Hei! Heila!" riepen de zusters en van Raalen uit eenen mond, Willem pookte in 't vuur en August bleef zwijgen. Norah trok met de eene hand de kleine Johan en met de andere Lientje naar zich toe. "Hier," zei zij - "hier heb je de toekomst der wereld! Wel mijn jongen, vertel hij me eens wat je worden wilt?" De jongen zag zijn moeder aan en lachte. "Nu, zeg maar wat je denkt, je kunt worden wat je wilt, - kies maar, - je bent vrij." "Generaal!" antwoordde de jongen me tvonkelende oogen. "Een dikke generaal met een groote pluim en een degen die klik-klik zeit!" "Bravo, mijn jongen! Goed zoo! - En jij mijn Lientje, wat moet er van jou worden, me kind?"
[132:]
"Een dème als mème,- " antwoordde 't meisje, de oogen neerslaande. "Zie je,"riep Norah, "aan zulke kinderen vergeef je die wenschen, omdat 't maar kinderen zijn - maar wij, menschen, moesten ten minste iets meer van het leven verlangen dan een armzalig tooisel, iets meer willen zijn dan de treurige nabootsing onzer voorgangers! - Voor dien jongen bestaat een generaal uit een degen en een pluim en voor dat meisje is "Mème" de hoogste volmaaktheid op aarde! - A la bonne heure! - Die kinderen hebben, op zijn minst genomen, even juist geoordeels als wij gewoon zijn te doen, maar wij moesten alweer niet aan die kinderen gelijk willen blijven en wat verder zien dat hetgeen het meest in 't oog valt en 't digst (Ik kan nog geen duidelijkheid vinden in dicht en licht enz. in alle beteekenissen, en die bij deze heel nederig de bekentenis dat ik ons ouderwetsche Gtje mooi vind omdat het rijkdom aanbrengt, waar die eentonige ch's verarmen) in onze nabijheid ligt." "Zoo, ben je nog altijd van het emancipatie-systeem?"- vroeg Emma, met een medelijdend lachje. "Ik dacht dat je man je daar nu wel van terug gebracht zou hebben." "Neen, in 't geheel niet! Wij hebben omtrent de roeping der menschheid zoo wat dezelfde denkbeelden, die ongelukkiger wijze veel te geavanceerd zijn voor onzen tijd. Dat waren de mijnen immers reeds toen ik nog t'huis was? - Wat konden wij in dien tijd kibbelen over onze werkkring, onze huwelijken, onze toekomst, onze bestemming, enz. enz." "Ja, daar konden wij 't maar nooit eens over worden!"
[133:]
"En trouwen is toch de slotsom van alles," vervolgde Margaretha, "dat zie je wel, want jij bent zelve ook heel prozaisch getrouwd." "Niet zoo prozaisch als je wel denkt, want ik was vrij en onafhankelijk en behoefde 't dus niet te doen."- Zoo heb ik het huwelijk immers altijd goedgekeurd? Het eenige waar ik tegen ben is het opvoeden, uitsluitend voor het huwelijk, van meisjes waarvan er minstens 40% bestemd zijn om ongehuwd te blijven. Waarom werkt men overal, maar vooral in Nederland, de ontwikkeling van de vrouw zoo stelselmatig tegen? - Waarom sluit men haar uit van schier alle betrekkingen waarin zij voor het welzijn van een grooter aantal menschen, dan haar huisgenooten allen, nuttig werkzaam zou kunnen zijn? - Waarom wordt zij al meer en meer verstooten uit sommige echt vrouwelijke betrekkingjes welke haar ten minste in de gelegenheid stelden om in haar eigen onderhoud te voorzien? Waarom moet zij trouwen of bedelen, wil zij geacht worden door de maatschappij, die haar bespot als ze denkt en veracht als ze werkt. (zie Meppeler Couranr). Vallen mag ze, dan vindt ze ten minste nog een woord van steun, van bescherming, ja dikwijls zelfs fortuin genoeg om hare zonderlingste grillen bot te vieren en op hare beurt de achting der wereld te bespotten! Mag een vrouw niet eervol werken voor haar brood? Of is zij er niet toe in staat?
[134:]
Dit laatste kunnen wij dadelijk tegenspreken, daar er, zelfs nu, niettegenstaande het gebrekkig en het achterlijker harer opvoedingen, nog vrouwen gevonden worden, die in verstandelijke, zoo we lals in zedelijke ontwikkeling, de meeste mannen van haar tijd voorbij streven. - "Dat beteekent niet veel!"- zult ge mogelijk zeggen, en ik zeg het met u, telkens wanneer mij in een winkel een hoedje aangepraat of een elletje kant afgemeten wordt door een der (Zie Amsterdamsche Courant 14 Maart) Heeren onzer schepping! Maar 't is ook eigen schuld! Mannen die ons bedienen! - mannen die ons kappen! - mannen die ons kleeden! - Ik ben, Goddank! nog nooit door een man gekapt of gekleed geworden, en ik loop elken dameskleerenwinkel uit, waar een man mij tegenkomt met het eeuwig lachend: "Wat is er van uw dienst- Dame?" Daarom veracht ik die mannen niet, Och neen! - die menschen doen ook wat zij kunnen om eerlijk door de wereld te komen... maar ik betwist de Heeren der schepping hun recht van uitmuntendheid. Wat wordt er sedert eeuwen al nie tvoor het onderricht van mannen gedaan! Scholen en academies, ze reizen als uit den grond op! En wat zijn onze mannen groot geworden!! Zij kappen vrouwen! En maken japonnen! Zij bakken koekjes! - En meten kant! - Maar zij doen nog veel nuttige dingen ook. Zoo als ze laatst nog in Frankrijk gedaan
[135:]
hebben... Zij moorden, rooven, en stichten brangd onder den valschen naam van eer, en voeren als barbaren oorlog, waarvoor zij elkander onderling beloonen met kruisjes, lintjes, strikjes... armoede en ellende. Maar de armoede en ellende drukken 't meest op de vrouwen, die misdaad zien in gruwelen en, te huis blijvend, als getrouwe honden de wacht houden bij de hulpbehoevende kinderen, die de vaders onbescherm achter lieten, hakend naar slavengrootheid en naar moordenaarstriomf! Neen, spreek me niet van de vernielende superioriteit der mannen! Zoo groot hadden ze ook wel zonder scholen en academies kunnen zijn! Ik wou dat ik gedurende vijftig jaar alvermogend in dit landje wezen kon, dan nam ik eens een proef." "Wel," vroeg Willem, haar lachend aanziende, "laat eens horen je proef?" (De proef heeft aanstoot geleden, Zie Nieuwe Arnhemsche Courant, 8 Maart. Amsterdamsche Courant 14 Maart. Leidsche Courant 22 Maart. Kamper Courant 10 April. Deventer Courant 18 April en zelfs Algemeen Dagblad van Nederlandsch Indie 5 mei) "Mijn proef is deze. Wij vrouwen, we houden niet van onbeduidende mannen, en daar wij dus, indie nde staat er zich niet mee bmeoeide, zelve wel voor het onderricht van onze zonen zorgen zouden, zoo verbood ik gedurende slechts een halce euw aan alle jongens en mannen den toegang tot de hoogere burgerscholen en academies, en onder dezelfde reglementen, wetten, meesters en proffessors van nu, liet ik die bezoeken door vrouwen!
[136:]
denkbeeld van onze volmaaktheid te hebben, dat ons kleine Nederland, binnen een eeuw, zonder rooven, moorden, of brandstichten, de grootste Natie der wereld zou zijn!" "Bravo! Bravo!" riepen de heeren luid lachend, "we zien wel dat jij uit Amerika komt!" "Helaas! neen, ik kom uit Frankrijk, Duitschland en Italie en ik be n in Nederland! - In Amerika ten minste k a n een vrouw eervol alleen staan, als zij 't wil. Zij heeft nog wel geen recht van stemmen, als de domste neger, maar dat is mogelijk, omdat zij minder omkoopbaar zou zijn dan hij is!- Maar hier in Europa is het nog veel ellendiger met ons gesteld. Wij moeten zoo veel, en wij mogen maar zoo weinig doen, dat wij niets van ons bestaan begrijpen en lijdend, zoekend, vragend, dolend 't leven doorzwoegen, als zienden dus die geblinddoekt zijn en lammen die loopen moeten!" De zusters zagen elkander veelbeteekend aan en lachten als de heeren. "Ze is nog niets verbeterd!" riep Emma. "'Is nog altijd dezelfde revolutionnaire geest van vroeger!" "Ze zal wel weer naar haar lief Amerika terug keeren," vervolgde Margaretha, "maar haaar groot vooruitgangsland, waar de vrouwen zoo veel beter zijn en zoo veel meer ontwikkeld dan hier!" "Is dat zoo?" vroeg Norah, zijn onze Nederlandsche vrouwen dommer, ziellozer, minder begaafd dan anderen? - Ik geloof het niet. Integendeel! - Maar zij zijn zwakker, vreesachriger, kalmer, zij hebben meer behoefte aan goedkeuring,
[137:]
zou ik bijna zeggen, en daar waar de geest te veel ontwikkeld, de natuur te poetisch, te idealisch is voor den suffen, doodende werkkring, waarin bekrompenheid, oude sleur en publieke opinie haar wringen willen, daar komt gewoonlijk de tering te hulp om het slachtoffer weg te halen dat de kracht niet had om te strijden en te te hoog stond om te buigen. Mogelijk oordeel ik verkeerd, maar ik geloof dat er menig meisje sterft, dat gelukkig had kunnen leven, indien zij een werkkring had kunnen vinden in overeenstemming met hare individueele ontwikkeling, dat er menige vrouw krankzinnig wordt, omdat zij te veel ontwikkeld was om mee te gaan, te weinig om alleen te staan." "Jij had met je gloeiende ziel en je altijd zoekenden geest zeker tot de krankzinnigen behoord," riep Willem, "als je geen kracht gehad had om te strijden of geen gelegenheid om nuttig werkzaam te zijn!" "Ik?... O! Zeker, was ik krankzinnig geworden! - Ik had zoo gelaten niet kunnen wegkwijnen als Mathilde en Agnes! - Maar ik gaf gelukkig niet om de opninie van menschen die mij niet schelen konden, en ik heb mij hun schimpend "Excentrique" ten nutte gemaakt om hun bij elke pas in 't leeven aan te toonen dat hun hoog geroemd Ordinair toch nog ellendiger is!" "Nu," riep Emma, "je bent nu eindelijk getrouwd en tevreden, laat nu al die gekke, malle emancipatie-droomen maar varen en blif verder rustig met je man in ons midden. - Met een fortuin als jullie hebt, kan je de toekomst kalm te gemoet gaan en een gelukkigen ouden dag hebben. Krijg
[138:]
je zelv' kinderen dan kan je daarvoor zorgen en anders mag je altijd en paar van de onzen hebben, om je gezelschap te houden, als je 't met je beidjes alleen te stil mocht worden." "Ja," vervolgde Margaretha haastig, "de mijnen kan je ook om beurten krijgen, want we zijn blij je weer bij ons te hebben, dat we alles zullen doen om je hier te houden." "Niet waar?" hernam Emma, "nu de tijd van dwaasheden voorbij is zullen we haar maar vergeven en " "Vergeven? - Wat wou je me vergeven? - Wil je me vergeven dat ik geleden heb? - geworsteld? - gestreden? - en gewerkt? - geholpen waar ik kon? - - Och! wat ik je bidden mag, vergeef me dat nooit!" "Neen, vergeef haar niets!" riep Willem, "maar vraag haar liever om vergeving voor de hardheid waarmee wij haar verstooten hebben in de moeilijke oogenblikken van strijd - en van g e b r ek misschien - waarin ze ons nodig had en ons niet gevonden heeft." Hij reikte haar de hand, die Norah met tranen in de oogen aannam, terwijl zij, haar zusters aanziende, zacht en langzaam zeide: "Wij hebben elkander niets te vergeven. - De natuur heeft ons verschillend bedeeld en tot een ander doel geschapen. U voor uwen tijd, mij voor de toekomst. - U om gelukkig te zijn, mij om gelukkig te maken. - Is uwe roeping gemakkelijker en aangenamer, in mijn lijden ligt ook geluk, en in mijn strijden troost en grootheid! - Beklaag mij niet, en veracht mij ook niet, want ik heb u niets te benijden, mijn zorgvol leven is mij lief geweest, en ik ruilde het
[139:]
niet tegen het roemrijkst verleden van den grootsten vorst op aarde!" "Mijn Beschermengel!" riep Auguste trotsch. "Zij heeft een eeuw te voreg geleefd! Dat is haar strijd en haar kruis geweest, het zal haar glorie tevens wezen!"
inhoud | vorige pagina | volgende pagina