doorzoek de gehele Leestrommel
Leestrommel
Leestrommel

a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

E. Overduijn-Heyligers: Annaq Mas, “Gouden Kind”
Bruna / 19XX


III.

[25:]

't Scheen, dat men de vlucht van Poenggoet reeds begon te vergeten toen op een namiddag de fluit van de Good Luck weer uit de baai 't strand overschalde en de persinen naar de "boom" riep om hun goederen af te halen.
Poenggoet voelde 'n schok haar kleine teere lijfje doortrillen.
Nu, dezen keer zou ze weggaan; morgen zoowat op 't zelfde uur.
Het vooruitzicht van haar waagstuk gaf haar onrust, als ze ontdekt werd en thuis terug moest komen?...
O neen, dat nooit, nimmermeer zou ze bij haar meesteres terugkeeren.

[26:]

Den volgenden dag toen ze reeds vroeg ging baden bij de put, liet ze haar kleeren ongewasschen; maakte er een klein bundeltje van, dit zou ze zien mee te nemen, want ze moest toch van kleeren kunnen verwisselen, als de vuile werden gewasschen.
Dien dag was Poenggoet heel onderdanig en deed met uiterste nauwgezetheid haar werk, want ze betrapte er zich op, dat ze door haar blijdschap vervoerd droomend stond te staren, telkens onder 't werk.
Aan den dag leek geen einde te komen.
Met wild kloppend hart volgde ze haar meesteres in de slaapkamer, waarvan ze reeds te voren de jalousieën had gesloten en die nu gehuld waren in een geheimzinnig duister, waar nauwelijks de omtrekken der meubels te onderscheiden vielen.
Neergehurkt voor 't bed, zag ze vaag haar meesteres als een spookgestalte van kleeren verwisselen en voor den toiletspiegel 't lange ravenzwarte haar met de kromme staartkam ontwarren.
Die staartkan daar had Poenggoet altijd zoo'n zin in gehad. Met die kromme punt kon je zulke mooie zuivere scheidingen maken. Geen van de vrouwen die ze kende bezat er een zoals haar njonja.
Onrustig bewogen de groote fluweelen droomoogen, terwijl ze daar neerzat. Klaaglijk smartfiguurtje, donker silhouetteerend tegen 't afhangend witte beddelaken.

[27:]

Soms liet mevrouw haar wel eens gedurende den rusttijd als allen sliepen melatties plukken van de twee groote struiken, die stonden onder 't raam.
Als ze dat nu weer eens gebood?
Haar hart sprong op van vreugde bij de gedachte er aan.
Maar dadelijk viel ze terug in haar angst.
Neen, dat zou niet gebeuren, ze moest 't geheele waagstuk volbrengen, zooals ze zich had voorgesteld.
- Hier, breng mijn kabaja en sarong naar buiten en hang ze te drogen over 't touw, gebood mevrouw, toen ze haar muilen uittrok en in bed stapte.
Poenggoet schoof de dunne witte gordijnen over elkaar, dat de muskieten niet in bed konden komen, en ging daarna met 't goed naar buiten.
- Dadelijk terugkomen!
- Ja m'am.
Bij 't weer binnenkomen liet Poenggoet de deur op een kier en zette zich onhoorbaar voor 't bed op haar vorige plaats.
Nu was de kamer niet zoo akelig donker, door den lichtstraal die naar binnen viel.
Al gauw hoorde Poenggoet 't snurkend slaapgeluid van haar njonja.
Ze hield den adem in als vreesde zij daarmee de volslagen rust te storen.
Nu aanstonds zou ze 't - toet, toe... t van

[28:]

deGood Luck hooren, dit was 't sein waarop ze wachtte wachtte; soms werd haar mesteres wakker, en vooral nu, nu de deur open stond was er kans toe, dat 't geluid scherper was.
Daar weerklonk 't doffe gefluit. Poenggoet voelde zich aan alle leden beven.
Diep ineengedoken bleef ze naar de ademhaling en 't gesnurk luisteren/
Toen ze hoorde, dat 't niet was onderbroken, stond ze geluidloos op.
Even bleef ze nog besluiteloos staan, keek in 't bed waar njonja rustig sliep, daarna de kamer rond.
Daar viel haar oog op de staartkam, zoo maar achteloos weggeworpen. Zonder zich langer te bedenken, sloop ze naar de toilettafel, nam de kam weg en liep er mee de deur uit.
Weer die doodsche stilte buiten.
Poenggoet bleef even staan duizelig van zenuwspanning en verblind door 't felle licht.
Ze durfde zich geen rekenschap te geven van wat ze ging doen, 't leek haar 'n droom. n Droom, die haar dagen lang vervolgd had, en aan welks indruk ze zich niet kon onttrekken.
Schuw zag ze door de hurkende struiken of niemand naderde, toen liep ze regelrecht naar de badkamer waar ze haar kleerenbundeltje had neergelegd.
Jammer vond ze 't van al 't moois, dat ze moest achterlaten, haar baadjes en sarons en ootoos;

[29:]

maar haar zilveren pendeng en de zilveren ringen aan haar slanke vingertjes bleven van haar.
Maar voor wat ze achterliet nam ze nu de staartkam mee; die kostte zooveel, misschien nog wel meer dan haar kleeren, en liefkoozend drukte ze die tegen zich aan.
Nu ondernam ze kloek haar tocht naar de boot.
Hier was 't nu wel stil en eenzaam; maar dichter bij de "boom" begon de bedrijvigheid van jukdragende koelies, doe nog even voor 't vertrek hun waren aan boord brachten.
Poenggoet liep, door angst gedreven, vlug den weg af, met zich overleggend wat ze zou zeggen wanneer men haar vroeg waarheen ze ging.
Iedereen toch kende 't annac mas van de opzichtersvrouw en allicht zzou men haar opmerken. Dichter bij de boom gekomen hoorde ze nu plots weer 't getoet van de Good Luck. Ze moest zich reppen, nog twee stooten en dan varen ze weg.
't Trof, dat er zoo weinig menschen aan de "boom" waren, zeker omdat 't al op vertrekken stond. Zij keek schuw rond, en toen ze niemand zag wipte ze met rappe voeten de treeplank over.
- Waar moet dat heen, vroeg de schipper.
Poenggoet haalde haar vier koepangs uit den gordel en gaf hem er drie van, die hij kalm opstak.
Toen liet 't angstige kind zich bevend neer op 't voordek van de keline boot, juist met haar oogen boven de verschansingsplank om te kijken of er van 't strand geen onraad naderde.

[30:]

Daar kwamen een paar Europeanen de treeplank op.
Allah had ze die nog helemaal niet gezien! En een van hen leek wel de opzichter te zijn.
Haar hart klopte met luide slagen, en dieper boog ze haar hoofd achter een Inlandsche vrouw, die bij haar zat.
- Daar heb je de douanen, hoorde ze mompelen toen de heeren haar kant uitkwamen.
Ze maakte zich nu heel klein en kroop ls 'n eekhorentje in elkaar; haar ogen in luistering naar de stemmen, die naderden.
- Wat doe jij hier kleine meid?...
Poenggoet voelde 'n groote zware hand warm op haar schouder drukken, tegelijk overschetterde 't getoet van de Good Luck 't geschreeuw van de menschen en 't geproest van de stoom die losgelaten werd.
't Fel opslaande angst greep Poenggoet aan, maakte haar zinneloos. Die zware drukkende hand daar op haar schouder moest van haar meester zijn, die haar kwam terughalen om haar de wreedste folteringen te doen ondergaan.
Dat alles schokte door haar heet hoofdje rond.
Schuw hief ze zich op, zag angstig gejaagd om zich heen, loerend naar de omstanders en toen met 'n plomp sprong ze over de verschansing heen in 't bruischend water.
De Good Luck had haar ankers gelicht, stoomde 'n paar slagen achteruit toen die plotse ontsteltenis.

[31:]

- Man over boord! daar, 't kind is er in gesprongen! riep er een en daar tusschen door gilde de stem van den schipper, die zijn bevelen gaf van lijnen uit te leggen.
Poenggoets donkere kopje dook nog eenmaal op te midden van de wit schuimende golven, toen een tweede plomp en de Europeaan was na vlug zijn jas en zijn schoenen van zich afgeworpen te hebben haar nagesprongen.
Gespannen zagen allen naar de plek waar hij was verdwenen.
De schipper liet een kleine sloep uitzetten, alles in ondeelbare oogenblikken.
Plots weerklonken luide juichkreten over de eenzaamheid; men verdrong zich langs de verschansing.
De Europeaan hief 't kind boven zich uit de golven en zwom met haar naar de sloep.
Vele handen werden gereikt en spoedig waren beiden weer behouden op de Good Luck.
- Dat kind kan niet mee, we moeten het maar aan wal brengen, ze moet eerst verpleegd worden; wij nemen geen zieken mee, riep de schipper tot spoed aansporend'hij was reeds door dit oponthoud over zijn tijd.
Poenggoet nog half bewusteloos na 't gebeurde verstond toch wat er gezegd werd, zag dat men aanstalten maakten haar weer aan de wal te zetten.
En met een luiden, doordringenden gil wierp ze zich aan de voeten van haar redder, omklemde diens benen.

[32:]

Verslagen zagen de omstanders toe.
- Kom, niet talmen, 't wordt te laat! drong de schipper met een poging om ruw't kind los te wringen.
- Laat haar maar, beval de Europeaan, ziende de angst van 't kind.
- Laat haar maar voorlopig aan boord blijven en meevaren, we zullen later wel zien; ik zal voor haar betalen.
- O er is voor haar betaald, zij heeft geld bij zich, zei de schipper knorrig engaf opnieuw bevelen achteruit te stoomen.
Poenggoet bleef in gebogen houding met haar armen stijd de beenen van den Europeaan omklemmen; pas toen ze een goed eind in zee waren, liet ze los en viel machteloos neer.
- Zie je wel, ik heb 't wel gezegd, dat kind is ziek, bromde de schipper.
Poenggoet's redder nam haar op en liet haar tegen zich aanleunen en zoo viel ze uitgeput in slaap.


inhoud | vorige pagina | volgende pagina