Melati van Java: Angeline's beloften Geïllustreerd. Alkmaar: Gebr. Kluitman, [1926]. Eerste dr. 1879
XXIII.
De winter was te Koningsbosch omgevlogen tot Angelientje's groote verwondering, want zij had altijd gehoord, dat er niets vervelender was dan, een winter op het land. Maar het leven bij de ooms was dan ook zoo gezellig en prettig, dat men niet eens merkte hoe weinig afleiding in dat eenvoudige dorp te vinden was. Angeline hield hare studiën aan en ontving in eenige
[135:]
vakken les van den dorpsonderwijzer; verder hielp zij nicht Mina in het huishouden en leerde bij haar naaien en stoppen, maar vooral iets dat zij nog volstrekt niet kende, kousen breien. Ze kreeg hier zooveel pleizier in, dat zij voor eIken oom drie paar sokken klaar kreeg; 's avonds als de lamp opgestoken was en men in de gezellige huiskamer zat met den hoogen schoorsteen, waarin een open vuur brandde en die zoo wijd was, dat zij allen, met een tafeltje in hun midden er onder konden zitten, dan nam Angeline een van de boeken, welke oom Karel uit de stad had besteld en las met haar lieve heldere stem wel een uur lang voor. Oom Karel en oom Anton luisterden oplettend toe, maar nicht Mina en oom Jozef hielden soms wat lang de oogen dicht, totdat zij zweeg en beiden verschrikt rondkeken, verzekerende dat het heel mooi was geweest. Vooral moest Angeline veel boeken voorlezen, die over de Oost handelden, en dan had zij het grootste genoegen om aan- of opmerkingen te maken over het gelezene, waarnaar de ooms met veel aandacht luisterden en haar meer schenen te gelooven dan de boeken. Als dan het avondeten werd opgebracht, dat gewoonlijk of uit karnemelksche pap of uit een aardappelpastei of anderen stevigen kost bestond, had elk het zijne te vertellen en nooit heerschte er zulk een onaangename pijnijke stilte als in het salon bij tante Frémiot. Toen het erg koud en de vijver dicht bevroren was, moest Angelientje leeren schaatsenrijden, een kunst, waarin zij het spoedig zeer ver bracht, evenals in het maken van sneeuwpoppen en ballen; aan vriendinnetjes ontbrak het haar ook niet. De burgemeester had twee, de onderwijzer één en de notaris drie dochtertjes van haar leeftijd; deze verder dan dikwijls te Koningsbosch verzocht, of wel, Angelientje moest bij haar op visite komen en zij was overal even welkom. Geen wonder dus, dat het meisje zich daar even gelukkig voelde als voorheen bij hare lieve ouders thuis, maar
[136:]
helaas, het bewustzijn, dat beiden er niet meer waren en dat haar eenige broeder in den vreemde zwierf, zonder dat ooit taal noch teeken haar van zijn bestaan overtuigde, de gedachte dat hij nu misschien allang dood en begraven was, vergalde dikwijls genoeg Angeline's pleizierigste uurtjes. Oom Karel voelde in al zijn omvang de verantwoordelijkheid, die op hem rustte; van zijn plichten tegenover zijn oudsten pupil kon hij zich niet kwijten, des te beter wilde hij zorg dragen voor de opvoeding van zijn nichtje en daar hij wist dat het volstrekt niet in de bedoeling van zijn broer had gelegen een dorpsjuffertje van Angeline te maken, sprak hij met zijne broeders over de wenschelijkheid om haar tenminste voor twee of drie jaar naar een pensionaat te zenden. Maar wat hij verwachtte gebeurde; oom Jozef begon luid te lachen en Anton maakte zich boos. "Wat moet ze daar leeren?" zeide de eerste, "complimentjes maken, dure handwerkjes en allerlei nieuwmodische fratsen? Leeren doet zij hier genoeg; meester Steens zegt, dat ze buitengewoon vlug en ontwikkeld is en zoo ze examens wil doen," voegde hij er bij, "behoeft zij maar te wachten tot ze er oud genoeg voor is. Doch waartoe zou het dienen examens te doen? Zij is immers bij ons en zoolang ik leef, zal zij niet noodig hebben de schoolmamsel te spelen." En oom Anton: "Het schijnt, Karel, dat ons leven hier al heel aantrekkelijk en heel vroolijk is, omdat je ons elke afleiding en verstrooiing misgunt. Je weet hoeveel moeite ik had mij in dit plantenleven te schikken, dat jelui zoo goed aanstaat, maar ik heb meer van de wereld gezien en stel dus andere eischen aan het leven. Nu, ik verklaar je, dat ik, zoolang we in deze wildernis wonen, nog zoo'n korten winter niet heb beleefd en dit komt alleen door het kind, dat als een zonnestraal onze oude kamers verlicht en nu zou je haar in een kostschool willen opsluiten om een
[137:]
beetje beschaving op te doen, dat zij niet eens noodig heeft? Dit zou barbaarsch zijn, niet alleen tegenover haar, maar tegenover ons." Toen nicht Mina van het plan hoorde, begon zij hardop te schreien en vroeg of haar treurig, eenzaam leven van vroeger weer beginnen moest. Maar oom Karel liet zich door al dezen tegenstand niet afschrikken; hij had er bitter berouw van niet eerder tusschen tante Frémiot en Rudolf opgetreden te zijn en alzoo de ramp voorkomen te hebben, die Angeline van haar broeder had beroofd. Nu besloot hij er met haar zelf over te spreken. "Lief kind," zoo eindigde hij, "je weet, dat ik evenals nicht Mina en je beide andere ooms, niets liever zou willen, dan je altijd bij mij te houden, maar je eigen belang spreekt het luidste; zeg me dus ronduit, wat verkies je nu, je bent verstandig genoeg dan dat ik de keuze niet gerust aan je zou kunnen overlaten." Angeline sloeg de armen om den hals van haar goeden oom en antwoordde: "Ik behoef u niet te zeggen, oompje-lief, hoe gelukkig ik hier ben en hoe gaarne ik altijd bij u zou willen blijven, maar ik heb het allang gedacht, dat ik nog te jong ben om niets meer te leeren. Ik durfde hier niet over te spreken, omdat " "Nu waarom dan...?" drong oom lachend aan. "Omdat," fluisterde zij, "ik nu een arme wees ben!" "Foei, Angeline, dat mag je nooit meer zeggen, hoor! Ik wil het niet; daarover mag je niet denken, nog minder er ooit over spreken en dus blijft het afgesproken. Zoodra ik naar de stad ga, zal ik eens de school van mevrouw Bonnier bezoeken en na de Paaschvacantie kan je er zeker opgenomen worden!" De beide ooms en nicht Mina bewogen wel hemel en aarde om het plan te doen mislukken, maar dit ging moeilijk, want oom Karel en de belanghebbende waren het geheel en al met elkander eens, zoodat zij dus eindelijk ook moesten toegeven.
[138:]
De school van madame Bonnier was slechts door een twintigtal pensionaires bezocht en lag zeer lief buiten de naaste stad, een weinig van den weg af, omringd door een grooten schaduwrijken tuin en had volstrekt niet dat akelige, benauwde uitzicht van juffrouw Pretz' instituut. Oom Karel maakte de afspraak, dat zijn nichtje eens in de maand in Koningsbosch mocht doorbrengen; dan zou zij Zaterdagmiddags met het tentwagentje gehaald en Maandagmorgens er weer teruggebracht worden. Madame Bonnier was een zeer verstandige, vriendelijke dame, en haar twee juffrouwen schenen ook recht lieve meisjes te zijn. Vooral legden zij er zich op toe, dat er een zusterlijke geest onder de pensionaires heerschte en zij zich op school even op haar gemak gevoelden als te huis. Niettegenstaande het afscheid van de ooms, nicht Mina, het kasteeltje, de bloemen, de koeien, de vogels en van Astor den grooten hond, Angelientje zeer hard viel, zoo zag zij toch niet erg tegen haar nieuw leven op en was vooral recht blijde dat Suze Meertens, het dochtertje van den burgemeester, met haar hare intrede deed op de kostschool. Het duurde niet lang of onze Angeline gevoelde zich recht thuis en op hare plaats in het pensionaat en raakte op een zeer goeden voet met hare meesteressen en kameraadjes. Maar op Koningsbosch misten zij haar elke minuut. 's Avonds als het somber en regenachtig was, trachtte oom Karel te vergeefs het kleine gezelschap op te vroolijken. Nicht Mina met haar breikous in de hand, liet herhaaldelijk de pennen vallen en verzonk in diep gepeins, waaruit ze nu en dan opschrikte om een traan af te wisschen. Oom Jozef had last van rheumatiek en daar hij niet van lezen hield en niet kon insluimeren door de pijn, pruttelde hij soms geweldig.
[139:]
Oom Anton verzekerde, dat hij het niet kon uithouden in een leeg huis en ging dus liever naar de herberg kaart spelen met een der wethouders van het dorp. Arme oom Karel! wat moest hij dan een vloed van verwijtingen hooren; telkens als men zich verveelde, als Angeline's tegenwoordigheid gemist werd, dan heette het: "'t Is immers oom Karel's verkiezing. Hij heeft de wijsheid in pacht; hij zal het weten!" Of dan werd het arme meisje beklaagd. "Zou ze wel genoeg eten krijgen?" vroeg nicht. "Wat zal ze naar Astor verlangen, niet waar kerel, jij mist immers ook de vrouw?" En toen zij er veertien dagen was, 's Zondags na het middagmaal, ging oom Jozef als naar gewoonte uit om in een wat verder afgelegen buitenherberg een partij te kegefen en Anton ging met een vriend van hem wandelen. Nicht Mina haalde haar kerkboek voor den dag en bleef aan het raam zitten lezen, terwijl oom Karel het vertrek op en neer ging, of naar buiten zag hoe het met de lucht gesteld was, en eindelijk vroeg hij haar: "Heb je ook lust, Mien, eens naar de kleine te rijden?" "O ja, heel graag," was het antwoord. "Dan zal ik maar laten inspannen en dan rijden we er samen heen; dat zal een heel verzet voor haar zijn." Aangenaam verrast trok nicht Mina haar zwart zijden japon aan, deed haar fraaien omslagdoek om, nog een cadeau van die lieve Fanny, Angeline's moeder, en zette haar besten hoed op; die misschien tien jaar te voren naar den laatsten smaak.was geweest. Intusschen was het tentwagentje ingespannen en Gijs fluisterde zijn Bles toe, dat hij maar heel vlug en zoet moest aanstappen, want het ging naar juffrouw Angeline. Nicht Mina stapte in en oom Karel mende het beestje zelf, terwijl Gijs naast hem kwam zitten; de waarschuwing scheen goed te helpen, want binnen het uur reed men het ijzeren hek van het instituut Bonnier door.
[140:]
Een meid kwam de gasten open doen en op oom Karel's verzoek om juffrouw de Roze te mogen ontmoeten werd hem gezegd dat de juffrouw met de Engelsche miss zich in de spreekkamer bevond, omdat er een heer was om haar te spreken. Beiden keken vreemd op over dit bericht, maar ver-zochten toch binnen gelaten te worden; de meid aarzelde, even, maar wees hen toen ,den weg naar het spreekkamertje. Hier zat Angeline reeds recht vertrouwelijk te praten met oom Anton, dien de directrice nog niet kende, en waarom dan ook miss Sury de pensionaire ter zijde moest blijven. "Hoe kom jij hier?" vroeg oom Karel verrast aan zijn broer. "Wel op mijn beenen!" was het droge antwoord. Angeline was opgetogen van vreugde over het bezoek dat zij ontving en de Engelsche dame liet het viertal alleen. "Nu mankeert alleen oom Jozef!" lachte zij. En waarlijk nog geen kwartier later, toen madame Bonnier op hare beurt de bezoekers warm begroette en hen voorstelde onder Angeline's geleide een wandeling door den tuin te doen, zagen ze, een heer vrij links het hek binnen komen, naar de bel zoeken en rondkijken of niemand hem bespiedde. Nauwelijks had Angeline den vreemdeling in het oog of zij sprong hem tegemoet en viel hem lachend om den hals. "Oom Jozef, oom Jozef, dat noem ik eerst sympathie, kom maar mee, u behoeft niet te bellen, er is bekend volk." En wat grappig gezicht oom Jozef trok toen hij zich plotseling in tegenwoordigheid van zijn beide broers en nicht bevond! "En er is niets afgesproken, niets?" vroeg Bonnier verwonderd.
[141:]
"Neen, we komen langs verschillende wegen, allen naar één doel, ons lief nichtje!" De middag was voor Angeline volstrekt niet onaangenamer geworden door het talrijke gezelschap, dat zij bezig moest houden en ofschoon het tegen de reglementen van haar instituut streed, dat er zooveel bezoek voor één leerling kwam, wilde madame Bonnier het toch wel voor een enkele maal door de vingers zien om het zeldzame van het geval. Voor Angeline echter was dit ongezochte samenkomen van haar ooms een bewijs te meer, hoe innig lief zij hun geworden was.
inhoud | vorige pagina | volgende pagina