doorzoek de gehele Leestrommel
Leestrommel
Leestrommel

a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

Melati van Java: Angeline's beloften
Geïllustreerd. Alkmaar: Gebr. Kluitman, [1926]. Eerste dr. 1879


[169:]

XXIX.

Na een slapeloozen nacht, liet madame Bonnier's morgens na het ontbijt, Angeline weer roepen en ontving haar met een nog bedroefder gelaat dan gisteren.
"Angeline," zoo begon zij, "ik heb door onrust over u, dezen nacht niets geslapen."
Met een treurigen blik zag het meisje haar aan en zuchtte, maar gaf niets ten antwoord.
"Doet u dat geen leed?"
"O mevrouw, zooveel! maar ik kan er niets aan doen."
"Moogt ge mij de waarheid nog niet zeggen?"
"Nog niet!"
"En wanneer zult ge dien dan mogen bekend maken?"
"Nooit!"
"Lieve Angeline, ik heb u steeds als een voorbeeld aangehaald van goede opvoeding en lief karakter tegenover degenen, die wilden beweren, dat alle Indische meisjes koppig, eigenzinnig, leugenachtig en brutaal waren, maar nu moet ik mijn oordeel wijzigen. Sedert gisteren is u geheel veranderd."
"Dat is mijn schuld niet," fluisterde het arme kind.
"Je wilt mij dus niet zeggen, waar je den tijd hebt doorgebracht, nadat je Emilie verliet?"
"Ik mag het niet."
"Nu dan, Angeline, dan zal ik het u vertellen. Ik weet alles."
Met een uitdrukking van schrik en verwondering, die madame niet ontging, staarde Angeline madame Bonnier aan en deze vervolgde, bedaard, maar met klem:
"U is de Schoenmakerstraat doorgegaan in galop en toen is u links afgeslagen. Is dat waar?"
Angeline knikte van ja.
"U volgde iemand, die voor u uitliep en u heeft hem ook ingehaald; toen heeft u met dien persoon een half uur op de wallen hand in hand staan praten. Vergis ik mij?"
Angeline hield de handjes zenuwachtig opeengedrukt

[170:]

en volgde doodsbleek elke beweging, elk woord van haar meesteres.
"U antwoordt niet, maar ik begrijp toch dat ik niet valsch ben ingelicht. Zal ik u nu ook den naam zeggen van den persoon, dien u is nageloopen? Schaam u, kind, schaam u, hoe is het toch mogelijk, van u zou ik zoo iets het minst verwacht hebben!"
Diep boog Angeline het hoofd, maar 't was haar niet mogelijk iets te zeggen.
"Zijn naam is," en langzaam herhaalde madame elk woord, "zijn naam is Pietro…"
Verbaasd zag Angeline op en vroeg:
"Pietro?"
"Ja Pietro, de clown! Angeline, ik had niet gemeend,dat u mijn instituut zoo tot schande zou strekken."
"Dat doe ik ook niet," barstte het meisje eindelijk uit, "dat zou ik nooit gedaan hebben, nooit, nooit!"
"Zeg eerst, is het waar, dat u met den kunstenmaker heeft staan praten en zijn hand hebt vastgehouden?"
"Ja, 't is waar, maar ik kon niet anders, ik moest het doen."
"En waarom dan?"
"Dat is mijn geheim, ik mag het u niet zeggen."
"Angeline, meisjes, die geheimen voor mij hebben en die op klaarlichten dag, in 't gezicht van alle voorbijgangers, kunstenmakers, naloopen om met hen een vertrouwelijk praatje te houden, behooren niet op een fatsoenlijk, deftig instituut en dus, mijn kind, zal ik mij genoodzaakt zien u te verwijderen."
"O mevrouw!" snikte het ongelukkige kind, "mevrouw doe dat toch niet; ieder ander zou hebben gehandeld zooals ik, iedereen! Wat zullen mijn ooms zeggen en tante Rudolphine!"
"Zij zullen mij gelijk geven, zoolang u in uw koppigheid volhardt! Het kost mij veel dat te doen, maar uw gedrag wordt druk in de stad besproken, en alle schande komt op mij neer; alleen door u weg te zenden, kan ik die

[171:]

vlek uitwisschen. Ik moet er uw ooms over schrijven en zal het nog vandaag doen."
"Dan begint alles weer opnieuw!" jammerde zij, "alles, en God is mijn getuige, dat ik niets zeggen mag en dat ik ook niets verkeerds heb gedaan."
"Kwaad misschien niet, maar iets zeer ongepast," en mevrouw gaf het verslagene kind nog een zeer lange boetpredikatie om haar het ongepaste van haar handelwijze duidelijk te doen inzien.
"Maar wat heb je dan met hem gesproken," zoo drong zij telkens aan en trachtte het meisje in den strik te vangen, maar vergeefs; eindelijk bemerkte mevrouw Bonnier dat Angeline niet meer naar haar luisterde, maar suf en als wezenloos voor zich uitkeek.
"Verwijder u," sprak zij toen zeer koel en afgemeten, "ik zal mijn maatregelen nemen."
Buiten gekomen, trachtte het meisje hare gedachten bijeen te verzamelen; het viel haar moeilijk, want alles in haar hoofd was even verward en dof.
Daar kwamen hare kameraadjes aan.
"Angeline," riepen allen, "hoe is 't er meê? Is de zaak nog niet afgeloopen? Heb je straf? Heb je alles bekend?"
Zij schudde het hoofd en met een beweging van ongeduld weerde zij allen van zich af.
"Mijn hemel, ik zou nog maar wat onvriendelijker zijn, nare nuf!" riep de eene, die altijd in 't verborgen jaloersch was geweest op Angeline's vorderingen en gedrag.
"Wat voor bij heeft je gestoken?" vroeg een andere.
"Wat zie je er suf uit!"
"Laat haar begaan;" raadden degenen aan, die werkelijk van Angelientje hielden, "'t arme kind heeft zorgen genoeg. Ga je met ons mee?"
"Neen," was het korte antwoord en Angeline liep naar boven, naar haar kamertje, daar kon zij tenminste in stilte nadenken over haar wonderlijk lot en zich bezinnen of er dan waarlijk geen middel was om alles te zeggen, zonder haar beloften te verbreken.

[172:]

O wanneer Dolf nu nog in de stad was, zou zij geen oogenblik aarzelen om stil weg te sluipen en hem te smeeken haar toe te staan, alles aan madame Bonnier onder het zegel van het geheim te bekennen, maar hij was weggereisd en wie kon zeggen waarheen?
Weggejaagd te worden van school, zonder zich te kunnen verantwoorden voor oom Karel, voor tante Phine, voor madame Bonnier en haar medeleerlingen, terwijl in de stad over haar onverklaarbaar gedrag werd gesproken; waarlijk van al het leed, dat zij aan haar broer haad beleefd, was dat nog het grootste. In plaats dat zijn naam gevaar liep was het nu juist de hare, waarop een smet geworpen werd.
Eindelijk, half radeloos over den doolhof, waarin zij zich bevond, en waarin zij geen uitweg vinden kon, wierp zij zich op de knieën en hief hare handen omhoog.
"Lieve God," bad zij, "laat mijn onschuld toch uitkomen, zonder dat Dolf's naam er door bevlekt worde en zonder dat ik de oorzaak ben van zijn ongeluk. Ach mama, zie toch wat een moeite ik heb om mijn belofte aan u te vervullen; 't is zoo verschrikkelijk weggejaagd te worden, maar ik kan het toch niet zeggen, ik heb 't hem beloofd en hij heeft ook gelijk, nu zouden het te veel menschen moeten weten en hij zou geschandvlekt zijn. Ach, lieve mama, bid toch dat Onze Lieve Heer alles weer in orde brengt!"
Het gebed gaf haar een weinig kracht terug en eindelijk besloot zij naar beneden te gaan in de studiezaal, waar de meisjes bezig waren komedietjes en verzen te repeteeren voor de plechtigheid der prijsuitdeeling.
Toen zij binnen kwam, waren aller oogen op haar gevestigd een zoo er al eenige waren, die trachtten Angeline met de oude vriendelijkheid te behandelen, zoo was het toch duidelijk genoeg te zien, hoe het geheim, dat haar omgaf, allen iets gedwongens gaf.
Intusschen schreef mevrouw Bonnier het gebeurde breedvoerig aan oom Karel en meldde hem ten slotte, dat

[173:]

zoo zijn nichtje schuld bekende, zij haar uit medelijden en uit eerbied voor de achtenswaardige heeren de Roze en in aanmerking van Angeline's vroeger onberispelijk gedrag, voortaan op haar inrichting zou dulden, maar zoo niet, dan zag zij zich gedwongen, mijnheer de Roze te verzoeken haar zoo spoedig mogelijk weg te halen, daar de reputatie van de school er mee gemoeid was.
De postbode, die de brieven naar Koningsbosch moest brengen, was ongelukkig een weinig aan sterken drank verslaafd; hij had de flesch dan ook terdege aangesproken op den dag, waarop hij den brief van madame Bonnier in zijn tasch droeg. Het ongeluk wilde, dat hij onderweg een misstap deed en in een vrij diepe plas viel, waaruit hij met veel moeite gered werd; de tasch lag ondertusschen nog in het modderachtige water, hij haalde die op en alle brieven zagen er natuurlijk nog verschrikkelijk uit.
De meesten waren echter aan boeren gericht; dat ze een weinig vuil waren, kwam er minder op aan, maar een brief aan den burgemeester en aan den wethouder de Roze, dat was erger; de gevolgen vreezende van zijn avontuur besloot hij kort en goed die maar te vernietigen.
Niemand zou, dit opmerken en zoo zijn dronkenschap bekend werd, zou 't hem misschien zijn ontslag kosten. Zoo kwam het dan, dat de mooie brief der institutrice nooit in oom Karel's handen kwam en zij vergeefs wachtte op eenig antwoord uit Koningsbosch.


inhoud | vorige pagina | volgende pagina