Anne Busken Huet-van der Tholl: Brieven aan Sophie Potgieter
Batavia, 26 Jan. 75
Lieve Sophie,
Het deed mij sensible veel genoegen uit een brief van den heer P.[otgieter] aan Bakhuijzen te bernemen, dat gij weer geheel beter waart. Ik heb nogal over u getobd, wetende dat hoesten toch uwe kwaal nogal was, en bedenkende, dat het tegen den winter ging. Doch gelukkig vergaat onkruid zoo spoedig niet, zoodat de hoop weer levendig bij mij is, dat den aanblik van uw vriendelijk gezigt in dit ondermaansche nog wel weer eens genieten zal.-
Wat zegt gij er wel van, dat wij niet alleen behoeven naar Europa te gaan, maar dat Huet ons vergezellen zal ? Gij weet niet welke eene uitkomst dit voor mij is. Ik zou gegaan zijn, omdat het mijn pligt was, doch hoe ik het maken moest, wist ik eigenlijk niet. Alleen zal het nu een jaar later worden, voor wij in Holland komen; omdat wij nu eerst omstreeks September zullen kunnen vertrekken, en wij den eerstvolgenden winter waarschijnlijk te Napels overblijven zullen. Uit Holland hebben wij berigt ontvangen, dat Charlotte in Mei 76 ook denkt te repatrieren. Zij schijnt zich volkstrekt niet naar het klimaat en de levenswijze in West-Indië te kunnen gewennen. Naar hetgeen wij daarvan vernemen moet het er werkelijk ondragelijk zijn. In vergelijking daarvan leven wij hier in een aardsch paradijs; ik haat Indië dan ook volstrekt niet. -
Wij maken het allen zeer goed en Gideon wordt groot en breed. Hij leert nu ook Larijn, en leest Julius Cesar in de les, met groot genoegen.-
Wat zult ge hem veranderd vinden; doch hij zal wel terstond weer thuis zijn, op de Leliegracht! hij herinnert zich alles nog zeer goed. Ik ben zeer nieuwsaguerig hem met den heer P. aan den gang te hooren.-
Maakt uwe Betje het nog goed? Van Keetje heb ik op mijn laatsten geen antwoord gekregen. Als ik een hollandsch huishouden ga opzetten, wil ik haar graag terug hebben. Mijne bedienden hier zijn allen wat blij, dat ik nog een half jaar langer blijf. De meesten hunner willen, na mijn vertrek, niet weer dienen. Het is toch zoo jammer dat hij niet eens hier zijt komen kijken, Wat een homerisch gelach zou er dikwijls uit uw beider mond zijn opgegaan. Tot mijn dood toe zal het mij spijten, dat wij dit genoegen hebben gemist. 'T is en blijft schande voor de Hollanders dat zij die het schoone van Java niet hebben gezien.- Wat zal mijn vriend van Gorkum blij zijn, dat de dynastie van Huet aan repatrieren denkt. Bereid hem langzaam op de ontmoeting voor, anders valt hij flaauw van schrik.-
Aan uw adres ben ik zoo vrij een brief voor Voûte te bezorgen. Mijnheer P. zal wel de goedheid hebben willen dien op de beurs aan zijnen broeder te overhandigen, niet waar? Met de "Prinses Amalia" volgt ook een pakje aan zijn adres; eene commissie die hij mij hier heeft opgedragen. Ik vind het veiligst het aan een solide Amsterdamsch adres te verzenden; want een brief van Huet aan Voûte vroeger schijnt zoek geraakt te zijn. - Voûte schrijft dat hij tweemaal gepoogd had M.[ijnheer] P. te vinden, doch hem ongelukkig niet thuis gevonden had. - Gister ontving H. een brief van mevr. Bosboom, die zich met een brief van hem aan haar had gekruist. Hoe heerlijk dat M.[ijnheer] Bosboom weer zoo volkomen hersteld en opgewekt is. Welk een raadsel toch is het menschelijk bestaan! Zij klaagt dat M.[ijnheer] P. zulk een traag korrespondent wordt.-
Bakhuijzen is blij dat wij nog een half jaar langer blijven: hij zal ons huis nogal missen; zijne gezondheid is weer vooruitgaande. Zijn broeder helaas is een ongeluk. Als hij even moeite doen wilde kon hij gemakkelijk officier worden; maar hij bedankt er voor. Hij zit nu op Atchin, maar laat niets van zich hooren. B.[akhuijzen] vreest dat hij, als de twee jaren om zijn; de dienst zal verlaten. En wat moet hij dan? Klerk op een bureau? voor f 40? En van f 150 kan een jongmensch hier eigenlijk ter naauwerbood leven. En verder kan hij het niet brengen. Ik heb medelijden met Bakhuijzen, die het goed met hem meent.-
Voor een paar dagen, terwijl ik nog aan dezen bezig was, kreeg ik onverwacht een logé, den jongen Wiselius; kleinzoon van den bekenden auteur, ook een kontroleur en vriend van Voûte. Ook hij gaat voor 2 jaar met verlof; doch heeft plan over Manilla, China, Japan en Britsch-Indië naar Europa te gaan. Het is een eenigszins bizarre doch wel interessant jongen. Hij heeft mij nogal opgehouden! Anders was deze nog langer geworden; doch de mail vertrekt heden daarom verzend ik hem liever. En dus, Sophia, "dare thee well, but not for ever". Geef nog eens een teekentje van leven, als het zijn kan. Elken mail zien wij naar een brief van mijheer P. uit; doch nihil! Enfin geduld! Groet hem daarom niet minder hartelijk van ons drietjes. En zijt gezelve in gedacht gekust van
Uwe Anne B-H
inhoud | vorige pagina | volgende pagina