Anne Busken Huet-van der Tholl: Brieven aan Sophie Potgieter
Batavia, 15 April 75
Lieve Sophie.
Eindelijk ontving ik weder eens tijding van u. Gij weet niet hoe zenuwachtig uw lang stilzwijgen mij maakte. Te weten dat hij was heengegaan. En verder niets, niets. Het was ondragelijk. Ik durfde u zelfs niet meer te schrijven, niet wetende wat van u geworden was. En toch kan ik mij zóó goed begrijpen, lief schepsel, dat gij den moed niet hadt de pen op te nemen. Menschen, zooals uw broeder was, oefenen een zoo onwederstaanbaren invloed uit, dat men zichzelven verliest, wanneer men hen missen moet. Het is goed dat gij uw nichtje bij u hebt; dat hadden wij ons reeds zoo voorgesteld. Wat Zimmermann over hem schreef, is zeer goed; alleen is het voor ons vreemd dat Huets naam, in zijn leven, in het geheel niet genoemd wordt. En toch is mijnheer Potgieter in de laatste 15 jaren zijns levens met niemand zoo intiem geweest als met hem. Dat kunnen de stapels lange brieven getuigen, die hij van hem heeft. En wat bezitten wij lieve verzen van hem. Wij eeren ze als onzen grootsten schat.-
En gij zult dus het lieve klassieke huis verlaten. Arme, arme lieve Sophie. Ik had het ook nog zoo gaarne weer gezien.
Mijn beste herinneringen zijn er aan verbonden. Ik groet het uit de verte. Ik kan nu niet anders dan met weemoed aan Holland denken. Hij-alleen maakte het ons lief. En wat zult gij doen? Kwaamt gij maar bij ons wonen; dat zou nog het gezelligst zijn. Het blijft vast bepaald dat wij met September voor goed Indië gezamenlijk verlaten. Uw broeder heeft geweten, dat daartoe kans bestond. En nu het gebeurt, is hij weg. Konden wij slechts zamen zijn, en elkandere troosten.
Dag, lieve ziel. Ik heb geen tijd van daag. Ik heb logés; en de mail vertrekt. Met onze allerhartelijkste groeten,
Uwe zeer liefhebbende Anne
inhoud | vorige pagina | volgende pagina