P. (ps. Beata van Helsdingen-Schoevers): 'Causerieën uit de binnenlanden' In: Soerabaiasch Handelsblad, 8 november 1905
Weet men, waar Kertosono ligt? Hoogstwaarschijnlijk schudt men op deze vraag meewarig 't hoofd en zegt: "Natuurlijk! Kertosono, wacht 'ns, Kertosono, dat is een station aan de lijn Solo-Soerabaja."
Ja, men heeft gelijk, maar ik meen de stad, Kertosono. Dit is een aanhangseltje van het station van dien naam, een erg klein aanhangseltje voor zoo'n druk en voornaam station.
Veel zaaks is 't, wat 't aantal inwoners betreft, niet. Maar daarom niet getreurd, zei eens een of ander historische persoonlijkheid, ik ben vergeten wie, en die leus volgt men hier te Kertosono op: 't kan hier soms werkelijk gezellig zijn. Soms zeg ik, niet altijd, maar niet waar, men kan niet alles verwachten van een stad met + - 50 heele inwoners, 't Is al mooi, dat 't erbij tijden gezellig toegaat.
We zijn ook een soos rijk, (met we bedoel ik Kertosono,) een heele mooie soos, wat zeg ik? Een kolossaal gebouw, zoo grandioos, dat als je met je dertigen aanwezig bent, de vier laatsten buiten kunnen blijven wachten, tot er vier anderen opstappen, die dan op hun beurt zich een roemrijken uittocht zouden moeten getroosten door een venster, want er is geen denken aan om den ingang weer te bereiken. Gelukkig maar dat er nooit zooveel personen tegelijk onzen tempel des vermaaks bezoeken, men heeft zich nooit te beklagen over al te drukke opkomst van de heeren en dames. Maar laat ik nu niet mijn tijd verbeuzelen met soos-idylles. Kertosono bezit nog meer schoons en merkwaardigs. Vroeger heb ik wel eens over ons stadje gelezen, dat er oudheden te zien zijn in den omtrek. Tot heden heb ik nog niets vau dien aard ontdekt. Wel hebben we hier een paal of twee buiten de slad een funkelnagelneue suikerfabriek, die kun je niet onder oudheden rangschikken, ofschoon je de materialen van genoemde inrichting gevoeglijk als uit den hindoetijd atkomstig zoudt kunnen aanmerken, als ze toen ter tijde maar stoomketels, centrifuges en dergelijken hadden gehad.
Men had mij van dit tweede Nieuw-Tersana reeds zoo verbazend veel verteld, en 't moest op zoo'n grootschen voet ingericht zijn, dat ik, geprikkeld door 't idee al zoo lang vlak bij iets indrukwekkends gewoond te hebben en er niets van af te weten, op een Zondagmorgen mijn fiets besteeg en 't achtste wereldwonder de eer van mijn bezoek gunde. Ongelukkig genoeg was de maaltijd (die 6 dagen geduurd had,) juist gesloten. Wat me erg speet.
Maar enfin, ik moest 't mijne er toch van hebben en dus kwam ik na een tocht vau een goede 20 minuten over een stoffigen weg bij een gebouw, dat me wel een suikerfabriek leek te zijn, te oordeelen naar een schoorsteen-pijp die "festgemauert in der Erden" trotsch de lucht in stak. Ik reed parmantig 't fabriekserf op. Geen sterveling te zien. Ik posteerde mijn fiets met veel geraas tegen een tnangga-boom, waar een verroeste dom van eeu stoomketel met een ijzeren moer aan een touwtje als klepel, voor bel fungeerde, aan een ketting in gehangen was.
Ik deed een liefelijk geklingel hooren ('t klonk ongeveer als een gebarsten pot,) om den volke mijn komst aan te kondigen en minstens verwachtende dat de administrateur zelf mij welkom zou heeten. Maar mis, geen bacterie te zien, laat staan een mensch. Enfin, dacht ik, als jullie me dan absoluut wilt negeeren, dan dien ik mezelf maar aan. En na nog even een vorschenden blik rondom te hebben geworpen, waarbij niets dan een haan met twee magere kampongkippetjes (hoe landelijk idyllisch, hè?) mijn aandacht trokken, stapte ik de fabriek binnen. Geen gerucht van menschelijke stemmen of bezige handen drong tot mij door. 't Leek er uitgestorven. Welgemoed kuierde ik op mijn eentje door de fabriek, en ik moet zeggen, 't geheel maakte een imposanten indruk.
Ik voor mij kreeg 't idee, dat 't veelgeprezen "wondertje" allemachtig veel weg had van nu ja, van een oud-roestwinkel, maar natuurlijk hè, zulke indrukken hou je voor je, en als 't niet was in een onderonsje zooals hier dan had ik 't vast nooit gezegd.
Maar zooveel is zeker, dat 't me erg tegenviel, na alles wat ik ervan gehoord had. Was dat nu de "nieuwe" fabriek, met zulke schitterende vooruitzichten? Die met touwtjes en blikjes aan elkaar hangende rommelboel, dat een "belofte voor de toekomst"? Brr! wat een oord, en dan nog die grafstilte... ik maakte maar gauw dat ik weer buiten kwam. Daar begroette ik 't eerste levende wezen, dat in den vorm van een steiloorige, knobbelstaartige, ribben-uit-zijn-velstekende canis gladacus die geniepig uit een hoekje beloerde, bijna met gejuich.
Ik zette dapper mijn kruistocht voort op zij en achter de fabriek, acrobatische toeren verrichtende over halve vliegwielen, spaken, stukken ijzer van een halven voet dik, vlampijpen, enz, en bereikte eiudelijk een uit elkaar vallende américaine (waarschijnlijk de iabrieks-équigage) op 2 wielen, waarvan de voorste wielen nuttiglijk aangewend waren ouder een kleine tjikar. Zuinigheid, niet waar, is een groote deugd en om allerlei oud roest nog tot een suikerfabriek in elkaar te flansen, hoeden af heeren, 't eeresaluut! dat is geniaal! Ik geloof niet dat er onder u veel zijn, die dat zouden nadoen!
Maar waar was ik ook weer gebleven? O ja, ik wandelde dan rond de fabriek.
Hier of daar in den omtrek, dacht ik, zullen er toch wel employés-woningen te verkennen zijn. Behalve een paar materiaalgoedangs en een klein afdakje, dat op 4 wanhopig scheeve bamboesstijlen al z'n best deed overeind te blijven, kreeg ik, eindelijk! de eerste en eenige administrateurs employés-woning tevens fabriekskantoor in de doppen! Daar, onder een afdakje van de eene goedang stond een afgekeurde scheeve keukentafel, met drie kromme stoelen, waarvan één (de eerezetel, vermoed ik,) betere dagen had gekend, waarschijnlijk bij baba zóó of zus de voorgalerij had opgeluisterd. De twee anderen waren van inlandsch maaksel, n.l. geheel van bamboe.
De eene was doorgezeten door een of ander gewichtig personage, en de andere sleepte zijn treurig bestaan voort hinkende op drie pooten. De tafel was een toonbeeld van netheid: behalve een paar oude kannetjes, stond er nog een inktkoker met verdroogden inkt, en de onmiskenbare sporen van een maaltijd ernaast, in den vorm van pisangbladeren ónder, en een plas water niet rondzwemmende rijstkorrels óp de tafel.
Zooals u ziet, gezellig en huiselijk. Ik trok al publiek, merkte ik. Een klein inlandsch meisje trok haar spiernaakt broertje met zich mee op een sukkeldrafje naar den pagger en beiden keken zich de oogen uit. Om nu niet de heele kampong uit zijn zalige rust op te schrikken en te noodzaken naar den unicum-blanda te komen kijken, stapte ik maar weer op mijn karretje onder den manggaboom, riep fabriek met toebehooren een hartelijk vaarwel toe en peddelde teleurgesteld weer naar huis Een van de merkwaardigheden uit Kertosono's omstreken was in mijn achting beneden nul gedaald. Alweer een illusie in rook vervlogen!
Gelukkig is er nog wel meer moois en bezienswaardigs hier. Maar daar vertel ik een volgenden keer wel van, niet te veel op eens, Kertosono's bekoorlijkheden mochten u te zwaar op de maag liggen!
inhoud | volgende pagina