Melati van Java: Colibri Schiedam: H.A.M. Roelants, tweede druk 1907 (eerste dr. 1901)
[7:]
I.
"Gunst, want zijn ze daar boven weer aan de gang! Niet genoeg dat die ouwe krast zoodra hij maar even over den vloer is, nu laat hij die kwaje meid van hem ook nog strijken. 't Is niet uit te houden; als de huisbaas hun niet opzegt, dan trekken wij er van door!" 't Was de flodderige juffrouw van één hoog, die tegen haar dienstmeisje op den overloop 't hart lucht gaf over die van twee hoog. "Ja, als je van dat muziekvolk boven je hoofd krijgt, dan ben je goed af," echode de meid. "Zijn ze er al lang?" Het dagmeisje was er twee dagen. "Neen, zij zijn er voor een maand ingetrokken. 't Is anders een nette boel, de vrouw is kraakzindelijk en dan hebben zij drie meisjes, die zien er ook keurig uit, maar die eene speelt mij waarachtig ook op de viool. Verbeeld je, wie heeft dat nu ooit gezien: een meisje?" "Ja, dat heb ik nooit op de viool hooren spelen!" riep de jongeheer binnen uit de kamer, een geestig
[8:]
heid, die Ant een onbedaarlijke lachbui kostte, waarop de juffrouw haar aanried maar voort te maken en te zorgen dat de aschbak naar beneden kwam. "Duurt dat zoo den godganschelijken dag?" vroeg de jongeheer, die voor een dag of wat over was - hij leerde voor beeldhouwer in België en had onlangs een extra prijs gewonnen, die hem in staat zou stellen zijn studiën voort te zetten. "Neen, Goddank niet! De ouwe heeft zijn lessen buitenshuis, en dat kind helpt in het huishouden. 't Is alleen maar vóór het ontbijt en tusschen koffietijd en dan 's avonds, dan schijnt de zwarte te studeeren." "Een zwarte meid?" "Ja, de anderen zien er heel fatsoenlijk uit, blond als vlas en netjes 't haar opgestoken of in vlechten, maar deze lijkt een Zigeunerin, altijd met verwaaide krullen in 't gezicht en bruine wangen en dan iets opzichtigs om den hals. Ik geloof nooit dat het hun eigen kind is." "Hoe heeten ze?" "Dirksma, geloof ik. Hoor, daar bromt mevrouw - want zij laat zich waarlijk mevrouw noemen, de vrouw van zoo'n muziek frik - zij heeft haar op de tanden, hoor! Zij schijnt dat vreemde kind ook niet te kunnen staan. 't Is altijd maar hakken op haar als zij thuis is. Ik geloof ook, dat zij niets voor 't huishouden deugt." "Hé!" De jonge man, die in de kleine kamer erg op zijn gemak over twee stoelen hing - een canapé hield moeder er niet op na, of liever, deze stond in de voorkamer, die met de alkoof verhuurd was aan een kantoorheer - de jonge man richtte zich op, luisterend. "Dat is geen gekras - zoo'n streek!"
[9:]
Zijn oogen schitterden, zijn jong gezicht stond in verrukking, hij luisterde niet naar moeder, die maar voortratelde; alleen toen het te erg werd, riep hij haar toe: "Stil!" 't Was een tarantelle, over de viool trillend en dansend, vlug, elegant, meesleepend, betooverend, nu eens lachend, dan weer spottend, om dan even te klagen of te peinzen en het dan weer in een geestig staccato uit te schateren van levenslust en zielsgenot. "Dat is een temperament, meer nog een ziel. Ik moet dat meisje zien!" riep Max, toen de viool even zweeg. "Nou, maak zoo'n drukte niet, er is niemendal aan te zien," zei juffrouw Wirthmuller, die van zoo'n plotseling opkomende geestdrift niets hebben moest. "Wat zeg je, Ant, de groenteboer? Ja ik kom, wat hebbie zoo al?" De boodschap van den groenteboer was door een dubbele schel ook op twee hoog aangeland, en werd door mevrouw Dirksma op haar manier aangenomen. "Veerke! Veerke!" riep zij met een echt friesch accent, "ga jij eens even naar beneden en hooren wat de snijboonen kosten. Ik ben al drie keer de trappen af geweest en Taakje is om een boodschap." Juist was de viool in de achterkamer weer begonnen met een lied van Grieg, toen de schelle stem van moeder tusschenbeide kwam. "Ga maar even," zei de vader, die voor de piano zat,"'t is zoo erg vermoeiend voor moeder." De zwarte meid, zooals de juffrouw van één hoog haar noemde, legde de viool neer, streek met de hand door de wilde haren, die echter alleen door zoo'n enkel met primitieve kleuren bekende juffrouw voor zwart konden uitgemaakt worden. Ze waren goudbruin; als de zon er doorheen scheen, dan vlamden zij als ge
[10:]
smolten goud; in de schaduw schenen zij eenvoudig op de grens tusschen donkerblond en lichtbruin. Haar gelaatskleur was mat, niet ongezond, maar om haar slapen en onder de oogen las men toch duidelijk sporen van de algemeene jongemeisjeskwaal, bloedarmoede. Zij drukte even de handen in den rug, terwijl zij in de keuken het boodschapmandje haalde; zij had een poos gestaan, en zoolang zij speelde wist zij van geen vermoeienis, maar nu voelde zij weer de onaangename, verlammende pijn. "Heb je weer pijn? Dat is altijd als je voor mij wat moet doen," pruttelde haar moeder, een flinke, gezette vrouw - helder gekleed in een eenvoudige katoenen morgenjapon - met gezonde kleur, krachtige armen en breede handen die alles durfden aanpakken. "Ik kan er niet voor," antwoordde Vera. "Hoeveel snijboonen moet ik nemen?" "Dat weet je toch wel. Liefst honderd vijftig, maar als zij 15 centen kosten de honderd, neem er dan maar 125. Nou ja, je hoeft zoo'n gezicht niet te zetten, elke cent is er een eentje en als ik er niet op paste, zaten jelui al lang ergens in de Jordaan met al je gefiedel." "Van vaders gefiedel moet het toch komen," zeide het kind halfluid. "Maak voort, meid, en praat niet tegen!" Beneden had men dit praatje juist kunnen opvangen. "Is zij dat?" vroeg Max, toen het meisje langzaam de trap afging, wat haar moeder haar weer deed toeschreeuwen: "Verslijt je beenen toch niet met dat kruipen over de trap."
[11:]
Max verruilde zijn pantoffels tegen schoenen, zette zijn hoed op, vloog de trap af, en kwam bijna tegelijk met haar voor de deur. Hij groette en zij zag hem even aan. Zij had mooie viooltjesoogen met een lichtje er in, dansend als op de maat van de tarantelle van daareven, en zij merkte op dat hij er heel eenvoudig uitzag, maar met een hooge welving van het voorhoofd, dat al het gewone en banale aan zijn verschijning ontnam. Zij groette terug en keerde zich dadelijk weer naar den groenteboer, die 12 1/2 cent voor de honderd boonen vroeg; zij nam er dus 1.50, moeder had maar van 15 centen gesproken. Zij moest nu naar zijn tellen kijken en zij deed het ook, maar ondertusschen speelde zij in den geest haar tarantelle over en dacht er aan hoe vervelend het was dat er snijboonen op de wereld waren, en dat nu spoedig weer de inmaaktijd kwam en dan werd de hoop snijboonen zoo hoog, zoo hoog, en aan het snijden kwam geen einde en in geen dagen kon zij de viool ter hand nemen. "Wat moest dat toch een prettig leven zijn, waarin men alles kon doen en laten wat men op 't oogenblik 't liefste deed of liet. Hoe zou men toch moeten doen om zoo'n leven te kunnen leiden?" Aan den overkant zag zij een juffrouw in een brutaal roode blouse, met een opzichtig wit gezicht, het haar nog in krulpennen, die uit het raam boog en bij den vruchtenjood naar de druiven informeerde. Moeder had aan de meisjes gezegd, dat zij niet naar dat mensch mochten kijken, omdat zij niet fatsoenlijk was; maar waar zouden de meisjes anders naar kijken als zij in 't voorkamertje aan het raam zaten, met een hoop kousen en ander kapot goed vóór zich om te stoppen? Er werd daar altijd allerlei ingedragen
[12:]
van den banketbakker en mooie bloemstukken van den bloemist, en de naaister kwam er bijna alle weken passen of kostumes brengen. Als zij op straat liep, dan scheen zij niet opvallend maar door en door chic, en door de ramen zag men mooie meubels, heel iets anders dan op de andere bovenhuizen. Waarom mochten zij en haar zusjes daar niet naar kijken, en waarom was zij niet fatsoenlijk? Omdat zij zoo'n aangenaam leven had? Zou het jongmensch van beneden, de artiest, alles kunnen doen wat hij wou? Veronica's gedachten, als zij eens los waren, schenen een hoop losgelaten vogels, die fladderden en fladderden altijd maar door en zij waren moeilijk weer in de kooi te krijgen. Zoo nam zij automatisch het geld van den groenteboer aan, liet eenige snijboonen vallen, ging de helderwit geboende trap langzaam op, bleef op den overloop van één hoog even staan om tot adem te komen en liep toen iets vlugger haar eigen trap op. "Zij zeggen wel, vlugge moeders hebben luie dochters, maar hierboven is 't wel zoo," zei juffrouw Wirthmuller tot zich zelf, want Ant was nog niet terug van beneden; "ik zou 't die van boven niet nadoen, twee hoog en geen meissie en ook niet meer van de jongste, want zij heeft bepaald Abraham reeds gezien." "Kom je eindelijk?" zoo werd Veronica door haar moeder begroet. "Hoeveel heb je er genomen?" "Honderd vijftig." "Dus dan heb je een dubbeltje teruggekregen?" "Neen, ze kosten 12 1/2 cent, dus dat is, dat is, 19 cent." En zij legde 6 centen neer.
[13:]
"Heb ik van mijn leven? Heb ik je niet gezegd, als zij een dubbeltje kosten, dan mocht je er honderd vijftig nemen, anders maar honderd vijf en twintig." "U zei, als zij 15 cent kosten." "Zoo stuur je een kind om een boodschap. Dat begrijp je toch wel zelf. En had je ze nu maar voor 18 cent gekregen, en ik wed dat je niet eens afgedongen hebt!" "Och, dat pingelen!" "Nu, zie dan maar hoe rijk je wordt zonder pingelen, als je de lui alles geeft waar ze om vragen." "Heeft u nog wat te doen, moeke?" "Neen, Goddank niet! Ik hoor Taakje al, die heeft van koopen meer idee in d'r pink, dan jij in je heele lijf." Zij schoof weg in de achterkamer; 't smalle gezichtje een beetje hooger gekleurd van het trappen loopen en door de ergernis van moeke's gebrom. Voor de piano zat haar vader, de muziekmeester en vioolspeler, Tom Dirksma, in zijn hemdsmouwen, een mager, nietig mannetje met een in-wit, goed besneden gezicht, waarin zorg en kommer echter onbarmhartig hadden gekorven. Zijn dochter had een duidelijken familietrek met hem. Hij zat in een muziekblad verdiept. "Vadertje, zullen wij weer beginnen?" "Kind! 't Is de moeite niet waard. Ik moet weg." "Vader," en 't meisje hield hem aan, "waarom maakt u er geen werk van, mij geregeld naar de muziekschool te zenden - zoo gaat het toch niet. Al waren wij met zeven meisjes, dan had moeke nog werk voor ieder, en als ik eens les kan geven of op concerten speel, is het toch veel voordeeliger voor 't huishouden, dan als ik den heelen dag trap op, trap
[14:]
af klim, kousen stop en boodschappen loop. Dat kunnen Taakje en Jetske ook." "Ja, maar moeke zegt dat zij je niet missen kan." "U is toch de baas!" "Ja, dat ben ik - dat ben ik - maar je moeder, zie je, die staat er voor en zij doet alles zelf." "Als ik geld er bij verdien, dan kan moeder er een meid voor nemen en hoeft niet zelf zoo te werken en ons van de muziek af te houden." Hij zag haar aan en 't viel hem op hoe moe en mat haar uitzicht was. "Ben je niet wel?" Zij glimlachte treurig. "Ik ben nooit ziek en nooit weI! Als ik een trap opklim, dan ben ik doodaf, maar als ik een morgen gestudeerd heb, dan voel ik me zoo heel anders." De vader zag haar hulpeloos aan. "Ja, als het goed was, moest je naar het conservatoire. Ik heb je geleerd wat ik kon en nu..." "Veerke, kom je de snijboonen snijden. Ik kan niet wachten." "Daar heb je 't weer," en zij legde de viool, die zij zoo juist had opgenomen, neer. "Studeer nu maar, al wil je nog zoo graag. 't Geeft niets zoolang ik er niet heelemaal uit ben." "Ja, maar dan zit moeke ook zonder hulp. Jetske naar den knipcursus en Taakje telkens voor boodschappen uit en voor het zware werk. Ik wou dat ik er wat op vinden kon." En terwijl hij onrustig zijn fluweelen kapje over de grijze haren verschoof, zat Vera reeds in het keukentje met de mand snijboonen op den schoot en sneed ijverig voort, geplaagd door de gedachte: "Had ik er maar 25 minder genomen, dan was
[15:]
ik gauwer klaar geweest en kon mijn viool eerder opnemen!" Moeke kwam eens kijken. "Mijn hemel! Is me dat snijden? Kijk nou eens aan! De heele stukken hangen er bij. 't Is schande! Alles wat een meisje past, dat kan je niet; alleen dingen voor mannen, krassen op de viool, dat kan je. Was 't nu maar een piano! Dat is ten minste meisjeswerk, maar viool!" De oudste dochter kwam boven, Taakje, een bleek, kleurloos, sproeterig kind, houterig en stijf. "Goddank, dat je terug bent, Taak," zei moeke, haar met welgevallen aanziende; "snijd jij verder die snijboonen, want zij maakt er niets van. We krijgen anders hooi te eten. Daar heeft ze mij nu ook warempel 150 boonen gekocht en ze kosten liefst 12 1/2 cent. Dan hadden wij er toch ook met 125 toegekund." Vera wierp de mand met boonen, gesneden en ongesneden, op de keukentafel, en het gezicht in den boezelaar verbergend, begon zij luid te snikken. "Ondeugende meid," riep moeder verontwaardigd, "moet je nu nog gaan grienen als een klein kind! Wat heb ik je gedaan? Ben je van beter komaf dan je moeder en zusters, dat je met luieren door 't leven komen wilt!" En hardhandig greep zij 't meisje bij de schouders, duwde haar de keuken uit en gaf haar nog een klinkenden klap om de ooren. Moeke geneerde zich volstrekt niet dit opvoedingsmiddel toe te passen bij haar kinderen. 't Was dus niets bijzonders, Taakje draaide er zich niet eens voor om. "Dat kind lijkt wel gek. Te gaan huilen alleen om die snijboonen!" zeide zij in zich zelf lachend. Vera ging naar het voorste kabinetje, een slaap
[16:]
kamer die zij met haar beide zusjes deelde. Zij kon maar niet tot bedaren komen; 't was hier alles zoo vervelend; zoo - zoo - zij zocht naar een woord, - zoo naar beneden trekkend. Die duw en die klap van haar moeder konden haar weinig schelen; 't was het gezeur, het gejaag, het gevit van moeke, het telkens tusschenbeide komen als zij zich met hart en ziel aan haar kunst overgaf. Hoe zij haar best ook deed, zij was er niet bij, en kon er niet bij zijn, bij al dat kleine, huishoudelijke gedoe, en zij wist ook, met een beetje goeden wil zouden moeke en Taakje alles in het kleine huishouden makkelijk af kunnen redderen. Het was niet om uit te houden, dat eeuwige, rustelooze plagen, dat werk aanhalen zonder noodzakelijkheid - met zekere kwaadaardige pret om Vera, die zoo weinig haar dochter scheen, altijd te contrarieeren. Vader zag het, maar ach! wat had vader te zeggen? Hij pijnigde zich om voor het huishoudgeld te zorgen met zijn lessen en zijn spelen, 's avonds in een orkest, maar verder ging alles buiten hem om; Zij droogde haar tranen af en trachtte diep adem te halen, maar zij stikte haast, zij kon geen lucht krijgen. Zij voelde zich nog lang niet uitgeschreid en begon weer opnieuw, toen haar moeder riep: "Er wordt gescheld! Taakje is met de snijboonen bezig. Ga kijken, wie er is!" "Och moeder," en Vera kwam met haar behuild gezicht naar buiten, "ik zie er zoo uit!" "En wiens schuld is dat? Wie laat je dreinen en drenzen, marsch! naar beneden!" Vera veegde zich het gezicht af en liep snel naar
[17:]
beneden met diep gebogen hoofd; het was de aardappelboer, die met een mand aardappelen kwam aandragen. Vera mocht die naar boven sjouwen; zij bezweek onder den last en moest telkens onder het trappenklimmen rusten. "Mag ik u helpen?" vroeg een stem achter haar. "O, neem u mij niet kwalijk," stotterde zij. Het was Max Wirthmuller; hij nam de mand in zijn stevige armen op en droeg haar de eerste en toen de tweede trap op; zij volgde langzaam. Een vroolijk lachje was op haar rood behuild gezichtje doorgebroken, en toen hij de mand boven op het portaal had neergezet en zich omkeerde, zag hij de sporen der oude tranen met het nieuwe lachje. "Ik zal, zoolang ik hier ben, alle boodschappen aan de deur voor u doen," zei de hij, "maar dan moet u vioolspelen, als van morgen." "Als moeder het maar niet hoort;" weer een lachje. "Iik dank u zoo " "Ja, maar u moet u moet uw tranen bewaren voor uw spel, en uw lachjes - O, die kan u niet te veel hebben - voor uw gezicht." Hij gaf haar de hand en zij drukte die dankbaar en eenvoudig als van een kameraad. Boven was het natuurlijk weer: "Wel, wel, houdt de jongejuffrouw er een knechtje op na? Je zoudt zeggen, zij kan geen mand opdragen en moet er nog hulp voor hebben. Die kale Wirthmullers kijken ons anders niet aan. Als zij hun voorkamer niet verhuurd hadden, woonden zij ook niet één hoog, en toch hebben zij een verbeelding. Ik begrijp niet wat dien jongen bezielt, zoo voor je kruier te spelen." "Laatst liet hij me de geheele trap opsjouwen met
[18:]
het vuilnisvat, 't was hem nog te veel te groeten," pruttelde Taakje. "Ja, je moet er barones voor zijn, om door de heeren bediend te worden," sarde de moeder weer. Vera had haar viool opgenomen en was er nu spoedig geheel "in". De ontmoeting op de trap had haar bepaald opgeknapt.
inhoud | volgende pagina