doorzoek de gehele Leestrommel
Leestrommel
Leestrommel

a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

Marie C. van Zeggelen: Een Dessajongen
Assen: Van Gorcum & Comp. N.V. 1935
(een der mooiste verhalen uit Nellie's Volkskinderbibliotheek)


[39:]

zag, dat Raden Ajoe in de kamer gekomen was en vlak bij haar stond. Ook zag ze niet dat een kleine vuile jongen bij de trap voor de kamer stond, hij had een grote hoed op en in zijn bruine hand hield hij een gulden geklemd.
M. Boh Sijah zag hem wél en opeens al haar kalmte vergetend riep ze: "En jij, maak dat je weg komt, nare jongen. Wat doe je hier? Jij bent de schuld van alles!"
Maar Ming zette dapper zijn voet op de trede en zei:
"Ik kom mijn gulden brengen m. Boh Sijah."
Nu zag hij ook de hoge Vrouwen al wilde m. Boh Sijah hem ook op zij duwen, hij zette zich schrap en liep de trap op, nam zijn grote hoed af en hurkte eerbiedig groetend op de marmeren vloer neer. Angstig keek Jem haar broertje aan, hoe durfde hij zo maar binnen komen, terwijl de Raden Ajoe er was? O, wat zou er nu gebeuren?
Maar er gebeurde niets vreselijks. De Raden Ajoe ging naar Ming toe en vroeg: "Wat kom je doen, jongetje?"
"Ik kom mijn gulden brengen, hoge Vrouw," zei Ming eerbiedig.
"Aan wie?"
"Aanm. Boh Sijah, die hem aan de hoge vrouw zal geven."
"Aan mij. "
Ming boog 't hoofd. "Het is 't geld, dat mijn zusje Jem nam om mij te laten leren. Ik wist het niet. Gisteren hoorde ik het en nu koml ik hem U brengen."
"Dat is goed, jongetje," zei' de Raden Ajoe. Ze keek wel heel ernstig, maar niet boos. "Geef hem maar aan m. Boh Sijah en als je mij nog iets vragen wilt misschien kan je het doen."

[40:]

Ming dacht even na, toen zag hij met schitterende ogen de hoge Vrouw aan: "Ik zou willen vragen of de hoge vrouw mijn zusje niet weg wil jagen. 't Is zo'n schande voor haar als ze terugkomt in het dorp en ze heeft het toch voor mij gedaan "
Jem snikte weer, maar toch hoorde ze, dat de Raden Ajoe aan Ming zei: "Zeg maar aan Jem, dat ze blijven mag, ze zal denk ik wel nooit meer zo iets doen en we zullen er niet meer over spreken." Jem keek op, ze wilde de Raden Ajoe bedanken, maar ze kon niet.
Ming zat heel stil, maar zijn ogen spraken des te meer, en toen de Raden Ajoe wegging keek hij haar tot het laatste ogenblikje na.
Toen een diepe zucht van blijdschap. Wat was ze lief!
"Ik ga naar huis, Jem, huil nu maar niet meer."
"Hoe kom je aan die gulden, Ming?" vroeg Jem.
"... ´t .... Geitje," zei Ming
"O! Ming! 't Geitje! !?"
"Nu ga ik naar huis," en meteen keerde Ming zich om en ging de trap af. In de tuin bedacht hij zich, dat hij zijn hoed vergeten had, maar liever ging hij niet meer terug en de hoed bleef waar hij was.
De volgende dag zette Ma Jem juist haar pot met rijst op het houtvuur onder 't afdak van haar huisje, toen ze m. Boh Sijah zag aankomen. Gauw liet ze Limak een matje buiten brengen. Ze hield van een praatje en m. Boh Sijah wist altijd veel te vertellen. Maar wat keek de oude vrouw ernstig; er zou toch niets met Jem zijn?
Ze hurkte op 't matje neer en toen hoorde Ma Jem:

[41:]

"Ik kom met een boodschap van Raden Ajoe."
"Is er wat met Jem?"
"Neen, het is over Ming!"
Over Ming! Die kleine krokodil, wat heeft hij nu weer uitgevoerd. Het is een schande zo ondeugend als die jongen tegenwoordig is. Gisteren heeft hij zo maar zijn Geitje verkocht, het dier was weg toen we thuis kwamen, en 't geld? Ho maar, dat had hij niet. Eerst wou hij helemaal niet zeggen wat hij gedaan had, maar Pa Kerto had hem met zijn Geitje langs zien komen. Wat de jongen toch met het geld gedaan had? 't Geeft niets of je hem slaat en door elkaar schudt, zeggen doet hij niets en 't geld is weg."
Wat zou m. Boh Sijah nu nog verkeerds van Ming weten? Rustig keken de oude ogen in de angstig vragende van de moeder van Ming. "Hij heeft niets kwaads gedaan, integendeel, de Raden Ajoe vindt hem zó aardig, dat ze hem spreken wil, en ik ben gekomen, om hem mee te nemen naar 't Regentshuis."
Met veel geraas kookte de rijst over, maar Ma Jem hoorde het nauwelijks, zo verbaasd was ze. "Wat zou dat betekenen," vroeg ze. "Natuurlijk iets goeds. Laat hem maar gauw mee gaan." Maar Ming was niet thuis. Hij zat in de laan koekjes te verkopen. "'k Heb niet veel tijd, laat hem vlug halen;" zei de oude vrouw.
Klein Limak werd nu naar Kromo gestuurd, die al thuis was uit school, om te' vragen of hij het werk even van Ming wilde overnemen; want dat hij naar het Regentshuis moest. Kromo wilde wel, hij vond het wel gewichtig en omdat Ming zo vlug leerde, bewonderde hij hem.
"Wat zou het zijn, Ming?" vroeg hij.

[42:]

 "'k Weet het niet," antwoordde Ming, en hij dacht: "Misschien ben ik niet eerbiedig genoeg geweest tegenover de Raden Ajoe en zal ik nu gestraft worden."
Veel tijd om te denken had hij echter niet. Zijn Moeder wachtte al met een schoon donker jasje en een sarong, de enige die hij had.
Vlug legde hij nieuwe strakke plooien in zijn hoofddoek en liep toen hard zijn oude tante na, die vast vooruit gelopen was, want de Raden Ajoe kon je niet laten wachten.
"Wat is er toch, m. Boh Sijah?" vroeg Ming onderweg.
Maar 't enige dat hij te horen kreeg was: "Ik weet het niet, ik weet alleen, dat ik je halen moet."
Eindelijk waren ze er. De grote Regentswoning lag te braden in de zon achter het grote grasveld. Twee reusachtige waringinbomen gaven schaduw aan de poort, maar onder de zuilengalerij, waar ze nu doorgingen, was het heerlijk koel. Ming volgde de oude vrouw eerbiedig, 't was of z'n hart in z'n keel klopte. Aan 't eind ervan zei m. Boh Sijah, dat hij wachten moest; zij zou de Raden Ajoe waarschuwen. Jem was nergens te zien, die zat zeker ergens anders in een hoekje te werken. Gauw kwam m. Boh Sijah terug en wenkte hem mee te komen. Achter haar trad hij de kamer van de Raden Ajoe binnen. De hoge Vrouw zat bij 't raam en toen Ming haar op Oosterse wijze hurkend gegroet had, stond ze op en zei: "Ga maar eens mee kleine jongen."
Ming schrok. Hij alleen, want m. Boh Sijah verdween.
Hij volgde de Raden Ajoe, die met haar handvol schitterende ringen een gordijn wegschoof en toen hij opkeek zag hij, dat hij in de kamer van den Regent

[43:]

was. Vlug hurkte Ming neer, want de Regent zat aan de schrijftafel en keek naar hem.
"Wel, wel?", vroeg hij.
"Dit is nu het jongetje," zei Raden Ajoe met haar zachte stem, "dat zo graag leren wil."
"Is dat zo, kleine jongen?" vroeg de Regent, terwijl hij Ming ernstig en toch zo vriendelijk aankeek.
"Ja, Heer," zei Ming wat verlegen.
"Zou jij graag op school gaan?"
"Ja, Heer."
"Waarom ga je dan niet?"
"Moeder kan me niet missen, Heer!"
"Wat doe jed an?"
"Ik verkoop koekjes als 't mooi weer is en kippen als 't regent, Heer!"
"En help je niet mee op de rijstvelden?"
"Als de oogst rijp is, help ik ook mee op de rijstvelden, Heer."
"Zou je het prettig vinden, Ming, als ik je Moeder geld gaf, zodat jij naar school kon gaan?"
"O, Heer!...! " Mings ogen schitterden, ´t was of hij iets heel moois voor zich, zag. Waren het misschien de vriendelijke ogen van den Heer Regent of was het de school die hij in zijn gedachten voor zich zag en zichzelf zittend tussen de, andere jongens, lerende?
"Zou je je best doen, Ming?".vroeg de Regent nu wat lachend.
"Ja, Heer! Ja Heer !"
"Nu, als de oogst rijp is en je buiten hebt geholpen dan mag je gaan. Ik zal zorgen, dat er een plaats op school voor je is. Raden Ajoe zal kleren voor je laten maken, misschien mag je zusje daar wel mee

[44:]

helpen. We zullen eens zien of 't je ernst is, Ming! Doe nu maar goed je best, wie weet wat je later dan nog wordt. Ga nu maar heen, Ming!"
Het suisde in Ming's oren, z'n slapen klopten en z'n hoofd gloeide. Hij bleef zitten en stamelde eindelijk:
"Heer, ik dank U."
Lachend keek de Raden Ajoe naar die kleine gelukkige jongen, die zo verbluft was. "Kom nu, Ming," zei ze zacht. Toen maakte Ming zijn diepe Oosterse groet voor den Regent en volgde de hoge Vrouw.
"Nu Ming, denk er om! Als de oogst voorbij is! Ga nu gauw naar huis!"
"Dank, dank, Raden Ajoe," zei hij bevend, maar zijn ogen straalden zo blij, toen hij haar eerbiedig groette, dat ze het niet vergeten kon.
Buiten in de brede marmeren gang zag hij Jem achter een pilaar te voorschijn komen. Ze had daar staan wachten, ze moest weten waarom Ming geroepen was. Zou 't nog over haar zijn dat Ming iets naars had moeten horen?
Maar ineens was haar angst weg, toen ze Ming zag.
"Jem, Jem!" riep hij, "er is zó iets heerlijks, ik ga naar school, echt Jem. Net als de andere jongens en dan kan ik zoveel leren als ik maar wil. De Heer Regent laat mij leren. Jem, waarom zeg je niets, vind je het niet heerlijk voor me?" "Ja,", zei Jem.
Ze vond het natuurlijk heerlijk voor haar broertje, maar kon zijn blijdschap toch niet helemaal begrijpen. Als het iets kostbaars geweest was, dat hij gekregen had, een sieraad of zo. Daar zou zij net zo blij mee geweest zijn als Ming nu met zijn school, maar dat kwam zeker omdat zij een meisje was.

[45:]

Ming sprong de trappen af en liep de weg op midden in de zon en bloemenweelde. De vogels zongen boven zijn hoofd, maar 't meest hoorde hij toch de zang in zichzelf. Daar zong het aldoor: ik ga naar school, ik ga naar school! Het eerste wat hij zag toen hij buiten de muur kwam, was zijn Geitje, dat met de jongens liep te wandelen.
Nauwelijks had zij Ming gezien, of zij blaatte zo vrolijk en toen Ming naar haar toe ging en met zijn hand over haar kop streelde, kwispelde vrolijk het staartje. Of Geitje den baas herkende! Maar Ming merkte ook, dat de jongens heel lief voor zijn Geitje waren en dat ze het misschien nog wel beter had dan bij den ouden baas, vooral als die nu veel leren moest op school.
"Hou jij ook zoveel van Geitje?" vroeg de jongste.
"Wij héél veel hoor!" en toen keerden ze om en liepen naar huis, terwijl Geitje vrolijk met hen meeliep.
Ming keek ze even na. Geitje zou hem toch trouw blijven, dat had ze nu wel getoond. Maar je kon niet álles hebben en Ming had nu zo heel veel!

De oogsttijd is begonnen. Velden vol halmen, die zwaar zijn van de rijst, als wilden ze de zon groeten, de heerlijk stralende zon, die door de wolken is gebroken!
Mannen, vrouwen en kinderen helpen de oogst binnenhalen en Ming helpt mee. 't Is of hij eens zo vlug is, soms lijkt het of hij reeds de kracht van een man heeft, maar dit komt, omdat Ming zo gelukkig is.
Na deze oogst wacht Ming een andere, nog mooiere oogst, dan begint er een nieuw leven van al maar

[46:]

kennis binnen halen. Een plukken van de vruchten, die andere wijze mensen eens gezaaid hebben.
Andere velden zal je zien Ming, je zult kijken in een andere lucht, in een ander licht. Kijk maar flink om je heen, jongen, adem met diepe teugen in de lucht van het heldere denken, kijk de zon der waarheid recht in het gezicht en je zult worden een zegen voor je volk als je blijft, die je nu bent: een flinke, trouwe Ming!
En weet je, Ming is geworden een knap gestudeerd man, hij is in Europa geweest en heeft later de oogst, die hij verzameld heeft.. gegeven aan zijn volk.


inhoud | vorige pagina