doorzoek de gehele Leestrommel
Leestrommel
Leestrommel

a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

Dé-Lilah: Een Indisch Dozijntje
Utrecht: H.M. Honig, 1898


[277:]

"Allah Njonja, mintak ampoen!" roept de restauratiehouder, maar Hanna's woede kent nu geene grenzen meer. Een vloed van scheldwoorden in 't Soendaneesch, ontsnapt haar mond, terwijl zij het groote gat in haar sarong vasthoudt en onophoudelijk met haar zakdoek afwrijft.
Hierop roept de man: "Ampoen, ampoen, het was mijn schuld niet."
"Jou schuld niet, wat doe je dan die tali-api zoo vast te binden. Nou, ik mag lijden, dat je met je heele pikolan straks in de kali terecht komt. Waar woon je? Wacht maar, ik zal je aanklagen bij den assistent. Kan je mijn sarong vergoeden? Heb je kippen, heb je vruchten? Breng die dan maar tot vergoeding, anders zal ik dat allemaal bij je komen weghalen."
De restauratiehouder krapt zijn hoofd; en een menigte belangstellenden staan om het stalletje.
Het is een compleet standje, maar niet zooals dikwijls in een Hollandsche straat gebeurt, maar op een passar in de Preangerbergen.
Doch aan alles komt een einde. Aangezien er geen politie-oppasser te zien is, kunnen we hem ook niet aangeven en moeten we verder gaan. We worstelen dus weêr door de menigte heen en komen in een andere afdeeling. Doch hemelsche goedheid, wat een lucht komt ons daar tegemoet.
Waar komt die vandaan? Ik kijk om me heen, en wat zie ik daar? Ritsen van bamboebanken en rekken en daarop ligt en hangt karbouwenvleesch, groen, stinkend en met maaien. (Historisch).
Het is er niet om uit te houden van de ver

[278:]

pestende lucht van bedorven vleesch en ik houd mijn zakdoekje met violette-odeur voor mijn neus, en tot mijn onbeschrijfelijke verbazing, zie ik hoe Hanna een paramkoekje tegen haar neusgaten aandrukt.
"God Hanna wat een schande, wat een schreeuwende hemeltergende schande is het toch dat het bestuur tolereert, dat er zulk vleesch op een passar wordt verkocht. Is dat niet om dood en pestilentie in 't land te brengen; en dat volk eet dat en koopt dat?"
"Ja wel zeker," antwoordt Hanna met de grootste kalmte. "Kijk maar, daar zijn ze bezig om't af te snijden en te verkoopen. Verwonder je je daarover? God meidlief denk maar niet te goed over ons bestuur. Je ziet toch, dat er geen haan naar kraait. Geen bestuur of politie is hier te bekennen. Laat de soendaneesjes maar eten wat ze willen. Hun magen kunnen alles verdragen."
"Nou, bij ons is dat niet zoo hoor! Dáár wordt wel degelijk op alles gelet en 't vleesch eerst gekeurd, vóór dat het op de passar komt. Zoo iets als hier heb ik op heel Java nog niet gezien."
Gelukkig waren we spoedig uit die vleeschbuurt en kwamen nu bij de chineezen, die daar hun katoentjes en stofjes hadden uitgestald. Hier gingen we even zitten en bekeken op ons gemak het gebrande gat in Hanna's sarong.
"Vijf-en-twintig gulden," zuchtte mijn vriendinnetje, o! die kerel, die me dat koopje heeft gegeven! Er is niets meer aan te doen."
Neen, er was niets meer aan mooie sarong, totaal bedorven.

[279:]

"Wat zal van Aalst brommen," zuchtte Hanna. Weet je wat, we zullen het maar niet vertellen. Houdt jij je mond ook maar Suus, want anders zijn de poppen weêr aan 't dansen, en wat hoeven mannen alles te weten!"
"Ik zal er niet over spreken, hoewel ik 't wel aan mijn man zou vertellen."
"Nou ja, maar Mulder is ook heel anders, hij is doodgoed weet je, veel te goed eigenlijk, maar de mijne zanikt zoo lang over iets."
Nu gaan wij er toe over om katoentjes te koopen voor de jurkjes van kleine Annie. De prijzen vallen me allemaal meê, men krijgt het hier voor denzelfden prijs als in de hoofdsteden. Vele inlanders, zoowel mannen als vrouwen, koopen goed voor baadjes, en dan wordt het even naar de kleermakers gebracht die daar in menigte onder de tent zitten met hunne naaimachines, zulk een baadje even klippen, onder de machine leggen en roef! roef! wieletje snor! in een oogen blik tijd de geknipte kleeren klaar hebben voor den zeer goedkoop en prijs van twee dubbeltjes, of twintig centen koper.
Hanna geeft haar hart lucht, door aan iedere chineesche njonja te vertellen, welk ongeluk haar overkomen is, en de medelijdende echtgenooten der zonen van 't hemelsche rijk beklagen haar allemaal en vinden 't "sajang" - erg sajang! - -
Nu gaan we kahins koopen, iets wat mij altijd interesseert. De kahinsverkoopers zijn aan den anderen kant. Goddank! Hier is het wat luchtiger en ruimer. Vele verkoopers roepen ons aan, maar

[280:]

we gaan maar 't liefst naar eene oude vrouw die ons wenkt. Er is keus en keur in mooie kahins, sarongs en hoofddoeken. Wij zoeken twee mooie patronen uit en vragen haar hoeveel zij kosten.
Natuurlijk worden we overvraagd, maar Hanna, weet heel goed hoeveel waarde zulke kleedingstukken hebben. --
"Nènèk, Nènèk, waarom houdt je ons nu voor den gek, denk je dan, dat we niet heel goed weten hoeveel ze waard zijn? Maar Nènèk is niet tevreden met een kleine winst, ja! Nènèk wil gauw heel gauw rijk worden."
"Massah! njonja, neen! dat is toch niet het geval. Hoeveel wil njonja dan wel geven?"
Hanna biedt precies de helft en de oude vrouw geeft ze dra voor dien prijs.
"Zijn we nu eindelijk klaar en kunnen we naar huis gaan? Ik moet je zeggen dat mijn maag geweldig te keer gaat. Hoe laat zou 't wel zijn."
"Hm! omstreeks half acht!" zegt Hanna, "we zijn niet langer dan een uur op de passar geweest."
"Ik kan 't moeilijk gelooven, mijn maag vertelt mij heel iets anders, en ik vind dat de zon al geducht begint te steken, we hebben onze parasols degelijk noodig."
"Eigenlijk heb ik nog 't een en ander te koopen, maar aangezien je niet langer blijven wilt, zullen we maar naar huis gaan."
Onderweg vraagde ik aan Hanna, die eerst in een klein huisje aan den weg haar sarong had omgekeerd, opdat men het gat niet zou kunnen zien: "En vertel me nu eens oprecht of je satis

[281:]

factie hebt gehad van dat naar de passar gaan?"
"Ja zeker," antwoordde zij met vuur, "alles heb ik immers zooveel goedkooper gekregen. Ik heb zeker met alles en alles een halve gulden gewonnen."
"En hoe veel heb je er bij verloren?" informeerde ik verder, want ik had lust om haar een weinig te plagen."
"Niets," antwoordde zij met een uiterst verbaasd gezicht. "Alleen die kool, weet je, dat ergert me nog, dat ik daar zooveel voor betaald heb."
"En je sloffen en je sarong dan, reken je dat dan geen verlies?"
"Hoe kom je er bij," antwoordde zij driftig,"wat hebben die met de provisiën op de passar te maken?"
"Ja maar, die zijn op de passar toch maar bedorven. Als je kokki alleen had laten gaan, dan was dat niet gebeurd, dat moet je me toch toestemmen. Net zooals ik. Ik kan mijn overkabaija zoo niet meer aandoen, ik moet eerst het satijn vernieuwen. Zoo'n vlegel met zijn visch. Enfin, hij is toch in de boeboerpot terecht gekomen.
"Hoor eens Suus, nu moet je geen spijkers op laag water zoeken. Zou dat ongeluk niet net zoo goed kunnen gebeurd zijn op een andere plaats?"
Neen, dat is niet de schuld van de passar, hoor! en ik ben erg seneng, dat kokki mij dezen keer niet heeft bestolen."
"Hoe kan je toch zoo eigenzinnig doordrijven, Hanna," zeide ik gramstorig, "door à tort et à travers maar te willen beweren, dat al die ongelukken niets met dat passargaan te maken hebben.

[282:]

Dat wil ik je wel zeggen, dat ik nooit, nooit meer meêga. Foei, is me dat een boel en een schande. Nog nooit heb ik zooveel vuils bij elkander gezien."
"Natuurlijk! totok djengkol!" bromde Hanna, "Heel gemakkelijk voor jou. Jij steekt nooit jou lief bakkesje in de keuken, je kan niet eens versche van gezouten eieren onderscheiden en geen eend van een kip. En die man van jou kan je ook knollen voor citroenen verkoopen, dat kan ik niet! Soedah! En wat dat mooie Fransch van je aangaat, Suus, je kunt wel raar praten, want je weet heel goed dat ik dat niet versta. Maar praat eens Soendaneesch, daar kan je geen stom woord van, je weet niet eens wat een man of een vrouw in die taal beteekend. Kom Njo!" vervolgde zij tot kleinen Piet, "laten we maar gauw gaan, tante Suus is toch al zoo kotjak (trotsch). Zij wil niet met ons." En driftig trekt zij kleinen Piet voort, doch deze protesteert en strompelt met handen en beenen.
"Tra maoe! tante Suus is lief! Piet krijgt straks zweep van tante Suus.
"Zie je," zeg ik lachende, want ik trek me van Hanna's drift niets aan, "kleine kinderen en dronken menschen zeggen steeds de waarheid," en tot Piet: "kom jij maar hier kleine vent, jij krijgt een mooie zweep, hoor!"
Gelukkig zijn we dicht bij huis en Van Aalst met zijn forsch lichaam staat op ons te wachten.
Hanna heeft een kwaad geweten, daarom is ze bijzonder lief voor haar man, wat ze anders volstrekt niet is.

[283:]

"Ventje! Dickie!" roept ze al uit de verte met een gilletje, "ik heb zoo goedkoop gekocht, zoo belachelijk goedkoop. Verbeeldt je eens engel, honderd aardappelen voor acht cent en de olie en koenjit en kruiden alles veel goedkoop er dan anders."
"Maar de kool was duurder," kon ik niet nalaten hatelijk aan te merken.
"Heusch, Suze, hou je mond, je weet er niets van!"
"Zoo, zoo, vrouwtje," zegt Van Aalst, "je bent toch een huisvrouw van de bovenste plank. Dat moet ik tot je eer zeggen."
"En "roegie" (verlies) heeft ze heelemaal niet gehad, die Hanna -." Ik wil nog meer zeggen, doch een woedende blik uit de donkere oogen doet me verstommen en heel zacht laat ik er op volgen: "Alleen, ik heb zoo'n roegie, kijk eens hier mijnheer Van Aalst, wat een leelijke vlek op mijn overkabaija."
"Dat is haar eigen schuld, Dickie, midden op de passar gaat ze me daar tegen zoo'n toekang ikan aanleunen."
Wij beginnen allemaal te lachen en dan gaan we naar binnen, waar de ontbijttafel klaar staat.
Ik sla een blik op de klok en 't is tien uur in plaats van acht, dus hebben we drie en een half uur op de passar rondgedrenteld.
Geen wonder dat mijn maag het niet langer kan uithouden. Ook Hanna heeft gezien hoe laat het is, en met den uitroep "Eistagah" vliegt ze de keuken in en geeft in vliegende haast haar orders.

[284:]

Men hoort niets anders dan "lekas" en nog eens "lekas", want de heeren van 't spoor moeten hun rijsttafel om twaalf uur hebben. Zooveel kippen moeten er geslacht worden, zooveel vleesch gezouten en gepeperd, sajoer lodèh, enzoovoorts, enzoovoort.
Kokki wordt heelemaal "bingoeng" en ik hoor een leven als een oordeel, terwijl ik heel flegmatisch en kalm mijn twee eieren oppeuzel en mijn kopje mokka opslurp. "AII hands" zijn in de keuken bezig, vanaf mevrouw, tot kokki, baboe dalem, baboe Piet, toekang djahit. De eene snijdt lombok, de andere wat van de dure kool, de derde maakt de kip schoon en Hanna scharrelt op bloote voeten heen en weêr, terwijl haar mond niet stil staat en men door elkander een mengelmoes hoort van Soendaneesch en Maleisch. Aangezien ik zeer behulpzaam van aard ben, ga ik ook naar de keuken en biedt mijn diensten bij Hanna aan.
"Astagah! roept zij echter uit, zeker omdat volk nog meer "bingoeng" te maken. Neen hoor, ga jij maar een beetje Fransche romannetjes lezen en houdt Dickie maar aan de praat, anders komt die mij ook nog vervelen."
"Maar Hanna, ik wil heusch graag wat helpen. Laat me maar wat aardappelen schillen, of eieren klutsen."
"Dank je beleefd! Hoeft niet hoor! Je kunt straks helpen eten."
"Haal maar even wat water uit de saringin als je dan helpen wilt, en tegelijk duwt ze een emmertje in mijn handen. Ik ben eigenlijk woedend dat ik

[285:]

zóó als een kwade meid behandeld word, maar ik ga toch om 't bewuste emmertje met saringanwater te vullen. Hoe of 't nu kwam, dát weet ik heusch niet, maar toen ik 't daarop terug wou brengen naar de keuken, vliegt opeens kleine Piet tegen mijn lijf, met een grooten vlieger in de hand en al 't water komt over mijn sarong en mijn sloffen. Daarop word ik verwelkomd met een schaterend gelach, aangeheven door 't gillend stemmetje van Hanna, waarmêe het heele dienstpersoneel instemt.
Ik heb kleine Piet een draai om zijn ooren gegeven, en sta daar precies als een drenkeling die pas uit het water gehaald is, op mijn lip bijtende van ingehouden woede, die erger wordt toen ik Hanna's stem als een persiflage hoorde zeggen:
"Dat wil helpen, ja? Van de wal in de sloot "am bil ajer sadja tra bisa.""
Zij staan daar allen voor me. Hanna met opgetrokken sarong, in de ééne hand een doode eend, In de andere een groot keukenmes, de meiden ook met 't een en ander gewapend, en allen lachen ze tranen met tuiten. Doch opeens vliegt Hanna de keuken in: gooit eend en mes op tafel, neemt een ijzeren lepel en scharrelt iets in een ijzeren pan uitroepende en schreeuwende: "Kokki ben je gek dat je daar maar staat te ginnegappen, en 't vleesch laat aanbranden. Ik zal 't je van je tractement korten jou monjèt!"
Er heerscht een leven als een oordeel. Mevrouw is heel boos en Kokki is brutaal, de anderen lachen nog; maar velen zijn ernstig; bang zijnde voor een standje. Ik ga stilletjes op mijn kamer

[286:]

verdrietig in mijn bed liggen, na eerst drooge kleêren te hebben aangetrokken.
Het eten komt waarlijk nog bijtijds klaar. Des avonds krijgen wij heerlijke friccadel in kool, waarlijk volgens de regelen der kookkunst klaar gemaakt.
"Daar heb je eer van Hanna!" kan ik niet nalaten te zeggen.
"En wat prachtige kolen," zegt eene der jongelui.
"Ja maar vier cent 't stuk," pruilt Hanna!
"Nou dat is toch zóó erg niet," bromt van Aalst terwijl hij zoowat twee kilo friccadel plus de noodige kool op zijn bord neemt. "Het is mijn lievelingskost, en buitendien heb je al 't andere zoo dolgoedkoop gekregen."
"Dat is waar! zegt Hannah met vollen mond, en met een schuinschen blik naar mij, zegt ze, "een echte huisvrouw moet zelf naar de passar gaan, anders is ze geen goede huisvrouw."
"En je moet niet vergeten een sarong van een gulden aan te trekken en gewone stroosloffen wanneer je gaat," laat ik er ironisch op volgen.
Hanna legt haar vinger op den mond en kijkt me veelbeteekenend aan, maar kleine Piet roept uit als een echt "enfant terrible:" "Ja, want anders krijg je de sloffen vol sirih en een gat in de sarong, ja tante Suus?" Vlang! daar had hij er een van zijn moeder en als hij begint te huilen, roept Hanna zijn baboe en commandeert: "Angkat sinjo!"
Na 't eten fluistert zij mij heel lief in 't oor:
"Gelukkig ja, Dickie heeft niets gemerkt en nu ga ik hem insmeren met parèm en eau de cologne,

[287:]

want hij kon al twee nachten niet goed slapen. Maar een ongelijk getal, Suus, vergeet dat niet, anders helpt het niet; zeven koekjes weet je! Probeer het ook eens als je thuis bent. Uitstekend middel weet je." En dan geeft ze mij een kus en zegt: "Wel te rusten, totok djengkol!"


inhoud | vorige pagina | volgende pagina