doorzoek de gehele Leestrommel
Leestrommel
Leestrommel

a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

Thérèse Hoven: Artisten-droom
Hollandsche novellen (jaargang 1, nr, 14)
Voorburg: Uitgeverij Voorburg, 1905 (pag. 841-873)

 


[848:]

der prettige, dat er voor haar gevraagd werd, over 't hoofd.
Haar nieuwe viool was haar alles.
Ze studeerde flink; de buren zeien, dat 't kind van den spekslager haar viool expres zoo hard krassen liet, dat de menschen 't geschreeuw van de varkens, die haar vader doodmaakte, niet zouden hooren.
Zoodra ze van school kwam, greep ze naar haar viool.
't Hielp net, of moeder al zij: "Toe Toon, let jij 's op den winkel," of: "Dek 's gauw as een meid voor me," voor elk verzoek op huishoudelijk gebied bleef ze dood en ze vond het al heel gauw beneden zich, om in den winkel te helpen.
't Tochtte er zoo, je kreeg zulke rooie handen en zij moest ze netjes wit houden, dat hoorde er bij.
Ze werd een echt nufje; altijd even keurig. Moe had wel schik in der en vond toch maar, dat ze 't netste meisje uit de buurt was.
En als zij er vader attent op maakte, vond hij 't ook wel aardig, maar ze moest 't toch niet te veel opdrijven en nooit vergeten, dat ze toch maar een burgerkind uit een winkel was.
Toontje nu, was juist van plan, dat zooveel mogelijk te vergeten. Ze kwam nog al eens op visiste bij juffrouw Van Baerle, die schik in haar leerling had, en ze ging wel eens met haar mee naar een concert.
Daar zat ze dan tusschen allemaal deftige menschen in en ze had haar oogen niet van de artisten af; vooral niet, als er een dame optrad.
Dan vroeg ze zich steeds af, of die nu van huis uit, ook een dame zou zijn of, net als zij, een grooten wensch had en een hoog hart - om iets te worden.
Zoo liep ze de lagere school af en kwam de groote vraag - wat nu?
Doordat ze zich, door haar viool-studie, aangewend had, ijverig en plichtmatig te zijn, had ze op school ook altijd goede cijfers gehad en kreeg ze, bij 't verlaten der school, een mooi getuigschrift mee.
Toen ze 't aan vader liet zien, knikte hij goedkeurend; 't stond er mooi in flinke letters; 't was bijna zoo mooi als de eervolle vermelding, die hij eens, op een tentoonstelling, voor zijn leverworst had gekregen.
Toontje trok haar neusje op - maar vader merkte 't gelukkig niet.

[849:]

Moeder wel, ze zei niks, waar vader bij was; want nuf of geen nuf... als ze brutaal was, werd vader driftig en dan kreeg ze wel eens een mep. Maar nou gad vader der geen erg in en hij zei: "Nou, maar dat is best. En wat gaan we nou verder met der doen, moe?"
Moe frommelde eens aan der schort en zei: "Wel, wat had jij gedacht?"
"Nou, 't leit nog al voor de hand, dunkt me. Ze is nou dertien; je most der een paar jaar op een naaiwinkel doen en dan thuis in de zaak. Dan is ze vijften en kun je wat gemak van der hebben. Jij wordt toch ook een daggie ouder en 't staat wel, zoo'n jong vief ding... wat?"
Moeder keek der eens aan, wreef 's in der handen en zei: "Nou... Toontje."
En verder zei ze niks, want 't kind moest 't nou maar zelf met der vader uitvechten; en ze bleef haar handen tegen elkander wrijven, als wasche zij ze in onschuld.
Toontje trok weer haar neisje op, maar dit keer terdege duidelijk. "Ik, in de zaak, achter de toonbank? Ajakkes!"
Vader stond versteld. "Wat is dat nou? Wat verbeeld-jij je kind? Wat wou je dan? Je mag blij zijn, dat je bij je eigen vader achter de toonbank mag zijn. 't Is nog eens de vraag, of ik 't wel zal kunnen volhouden, 't wordt met 't jaar moeilijker, dat is de heilige waarheid. Met al de blikkies, die de kruideniers tegenwoordig er bij verkoopen en al de concurrense en 't leuteren van de dokters tegen worst en varkensvleesch, levert de zaak hoe langer hoe minder op."
Toontje zag een uitweg. "Nu, dat vind ik nu ook; ik hoor u altijd zoo klagen, dat ik al dikwijls gedacht heb: waarom verkoopt vader zijn winkel niet, en gaat hij niet stil leven?"
"Nee, die is mooi!" riep vader uit. "Als 't met de zaak al niet gaat, hoe moet 't dan er zonder gaan? Verkoopen - ja, ze geven tegenswoordig der nog al wat voor - en dat dit keduke oude huis met een hypotheek er op, liefst.
"Nee, 't eenigste is, om de zaak aan te houden, tot je te met oud genoeg bent om te trouwen en dan zien we een flinken spekslager me tcenten voor je te krijgen..."
Nu werd 't Toontje toch te machtig; 't artieten-bloed in haar, of wat zij er voor hield, begon te werken en ze zei - kort en goed: "Vader, hoor eens, die gekheid moet u je uit 't

[850:]

hoofd zetten. Ik met een spekslager trouwen - ik wou nog liever..."
"Denk je soms, dat er een Prins voor je komen zal?" vroeg vader.
Ofschoon Toontje zich haar toekomstigen echtvriend nog eerder met een Vorstelijk gewaad dan in een slagers-pakje gehuld, voorstelde, vond ze het maar beter, hier niet op in te gaan.
Ze trok de schouders op. "Ik ben pas dertien jaar, wie denkt er nu aan trouwen?"
"Nou, dat vind ik nou ook," zei moeder, die nog steeds niets gezegd had.
"Ik liet 't me ook maar zoo ontvallen," hernam vader, "dat is ook iets van later zorg. Waar je nu werk van moest maken, dat is een naaiwinkel, want zie-je, dat vind ik nou wel erg noodig voor een meisje en ik heb Tootnje nog nooit met een naald in de hand gezien. Kun-je wel naaien, kind? En kun-je wel een kous breiden?"
"Nee, natuurlijk niet," antwoordde Toontje brutaal.
"En ik ben niet van plan, het ooit te doen, ook. Ik ga mij verder aan de muziek wijden. Juffrouw van Baerle gaat voor me naar den directeur van de muziekschool en zal zien, me op de viool-klasse te krijgen."
Ziezoo, 't was er uit.
Toontje keek zegevierend rond, moe poetste een hoek van de tafel met een punt van haar schort. Vader werd nijdig en liet zijn vuist ongemakkelijk hard op de tafel vallen, zoodat de glazen in 't buffetkastje er van rinkelden en toen zei hij: "En ik zeg je dan, dat je naar een naaiwinkel gaat."
"Dan moet u me maar met de politie laten brengen,'" zei Toontje kalm. "Uit mijn eigen ga ik niet."
Weer kwam de vuist op tafel neer, en weer rinkelden de glazen.
"Man dan toch!" zei moe hoofdschuddend. "Maak je der nou niet zoo driftig om; je zoudt der zoo een beroerte van krijgen, je zoudt de eerste niet zijn. Als 't kind nou geen plezier in 't naaien en inden winkel het en ze nou zoo dol graag voor de muziek wil leeren... Ze is dan toch ook onze eenigste, mot je denken."
"Juist daarom; als ik een stuk of voer van die opgescho

[851:]

ten slungels van meiden had, zou ik zeggen: "Vooruit dan maar, jelui kunt niet allemaal in den winkel helpen... maar één kind... en dan... de hoogte in en den boel thuis te min vinden, dat loopt de spuigaten uit. Ik zag der net zoo graag in der graf."
"Man... C'nelis, bezondig je niet," begon moeder angstig, maar Toontje lachte en zei schouderophalend:
"Alsof ik 't kan helpen, dat ik geen half dozijn zusters heb? Wees nou toch verstandig, vader, en geef me nou me zin. De juffrouw zegt zelf, dat ik aanleg heb."
"Jij gaat na een naaiwinkel," bulderde vader.
"Ik doe 't toch niet," snikte Toontje, die op eens tot de overtuiging was gekomen, dat het lang zoo gemakkelijk niet ging, als ze gedacht had.
"Ik wil naar de muziekschool en 't zou schande zijn, als ik er niet naar toe ging."
"En wie zou dat moeten betalen? Of mag je daar voor niks op?"...
"Natuurlijk kost 't geld," snikte Toontje. "'t Is, geloof ik..."
Maar moeder wenkte haar, niets meer te zeggen.
"Nou, dat geld zal zoo veel niet zijn."
"Veel of niet veel; ik betaal der geen cent an... en nou weten jullie 't. Als ze behoorlijk naaien en breien en stoppen en wat er bij komt, wil leeren, dan heb ik er met liefde wat voor over, maar voor die maille viool... geen rooien duit!"
En vader stond op en liep boos weg.
Toontje keek haar moeder verslagen aan.
Moeder trok de mondhoeken naar beneden en stak haar onderlip vooruit: "Ja, kind, ik had het je wel gezegd. Vader is voor de degelijkheid en voor de burgerlijkheid en moet van al die fratsen niks hebben. En jij moet nou maar verstandig zijn en die viool uit je hoofd zetten."
Toontje stikte haast in haar tranen en kon er geen woord uitbrengen.
"Kom... trek 't je nou maar niet aan. Laten we samen nou 's bedenkenm waar ik je 't best op naaien kan doen. En dan koop ik een mooi rood lappoe voor je; dan ken je der zelf op naailes een bloesje van maken, zoo met fluweeltjes an den hals en met van die gouden of pareldemoeren knoopjes, daar had je toch zoo'n zin in."

[852:]

Maar als moeder dacht, haar dochter met een roode blouse te verlokken, dan had ze het toch heelemaal mis.
"Ik wil wel een rooie bloes hebben, maar ik bedank er voor, 'm zelf te maken. En ik ga toch naar de muziekschool, vader kan me toch niet dwingen."
"Maar vader kan 't verdraaien, der voor te betalen," zei moeder. "Dat is andere koek. Kom, ik zou nou maar toegeven. Vader is op alle manier, dan toch de baas en hij het de centers."
Maar wat moeder zei of niet zei - Toontje dreef haar zin door. Juffrouw Van Baerle zorgde, dat ze op de muziekschool kwam, en zoodra de leraar van haar klasse haar gehoord had, zei hij, dat ze ongetwijfeld aanleg had, maar dat 't beste zou zijn, haar eerst een paar jaar privaatles te laten nemen.
Maar bij een meester; juffrouw Van Baerle erkende trouwens zelve, dat ze haar leerling niet veel verder kon brengen.
Het speet haar erg, want ze was bizonder aan 't kind gehecht, en... 't geen ze er niet bijvoegde, elke les was er één; er gingen wel af, maar er kwamen er geen bij.
Niets is erger dan een middelmatig artisten-talentje!
Als juffrouw Van Baerle den moed had gehad om, al was 't maar enkel tegenover zichzelf, waar te zijn, dan had ze moeten bekennen, dat ze 't met naaien of als handwerk-onderwijzeres verder zou hebben gebracht.
Doch ze hield zich groot en bracht de illusies, welke ze omtrent haar eigen loopbaan had gekoesterd, langzamerhand op Toontje Withamer over...
Waar ze in dankbaren bodem vielen en welig gedijden.
Toontje, of gelijk ze haar op de muziekschool noemden, Tonia, had een onbegrensde verwachting van haar toekomst als artiste en hoe meer moeielijkhede ner aan verbonden bleken, des te vaster zij op haar stuk bleef.
Toon vader weigerde, het geld voor de muziekschool en voor de noodige privaatlessen te betalen, nam zij juffrouw Van Baerle weer in den arm.
Deze, die nooit één gunst, in welken vorm ook, voor zichzelf gevraagd had, ging weer willig de rij harer kennissen af en bedelde zóó lang op schrift en in persoon, tot ze het gewenschte aantal begunstigers bijeen had.
Eén dame beloofde f 25 per jaar bij te dragen, een andere


inhoud | vorige pagina | volgende pagina