Thérèse Hoven: Artisten-droom Hollandsche novellen (jaargang 1, nr, 14) Voorburg: Uitgeverij Voorburg, 1905 (pag. 841-873)
[853:]
f 20, een derde schonk een gift inens van f 100; een vierde gaf een pak muziek en zoo kwam he ter. Juffrouw Van Baerle drukte 't Tonia goeed op het hart, dat zij er veel verplichting door maakte, dat zij er zich 'n groote schuld door op de schouders laadde en dat zij dus genoodzaakt zou zijn, dubbel haar best te doen. Maar ze trok er zich niets van aan; ze dacht slechts aan het gulden doel en telde licht de middelen, die er tot 't bereiken er van, werden aangewend. Ze koesterde wel een vaag gevoel van dankbaarheid jegens haar onbekende weldoeners, maar het bleef uiterst vaag en al hetgeen er door juffwoue Van Baerle en door anderen voor haar gedaan werd, zag zij slechts dat eene motief - zij was een begaafd meisje met veel aanleg. Wat al die menschen deden, beschouwde zij minder als 'n gunst aan haar persoonlijk bewezen, dan wel als een billijke hulde aan haar ontluikend talent. Als ze eenmaal een kunstenares van naam zou zijn, als honderden zich zouden verhasten aan haar prachtig spel, dan zouden degenen, die haar nu hielpen, zich ruimschoots beloond achten. Met haar eerste concert zou ze haar schuld afdoen en dan zouden allen, die belang in haar gesteld hadden, er trotsch op zijn, aan de ontwikkeling van haar muzikaal talent te hebben meegewerkt. Zij zelve beschouwde het als een schat, die aan het licht moest worden gebracht. Het zou een schande zijn geweest, zoo men dien bedolven had gelaten. Intusschen deed zij haar best en studeerde zij ijverig. Al heel spoedig had haar nieuwe vioolmeester gezegd, dat er nog heel veel aan haar ontbrak. Als ze later, als artistem in hoogere kringen wilde optreden, moest ze zich vroegtijdig aan den omgang met leden uit die kringen gewennen. Met het plan van haar ouders om haar, nu dat ze de lagere school verlaten had, niets meer te laten leeren, behalve naaien en breien, was hij het heelemaal niet eens. Ze moest, zoo spoedig mogelijk, vóór het schooljaar te ver was verstreken, naar een deftige school. Tonia vond 't maar half; ze had het veel prettiger gevon
[854:]
den, om zich enkel aan de muziek te wijden; maar haar leeraar vond vooral de studie van vreemde talen onmisbaar. Ze werd dus, al weer tot toedoen van juffrouw Van Baerle, op kosten van haar onbekende vrienden - op een zoogenaamde jonge-juffrouwen-school gedaan. Vader vond 't ergerlijken onzin en verklaarde luider dan ooit, dat het een schande was, een burgerkind zoo uit haar plaats te lichten. Tenminste wou hij geen medeplichtige van 't schandaal zijn. Alles wat in 't redelijke was, zou hij voor zijn kind doen, maar meewerken tot haar verderf - was meer, dan iemand van een vader verwachten kon. Hij vond 't b a r d e r a s b a r, dat een kind uit 'n spekslagers-winkel zoo in de hoogte werd gestoken en voorspelde er weinig goeds van. Moeder schrikte als hij er over begon, 't werd een m a a n i e van den goeden man. Ze wist wel, waar 't hem aan schortte, ze begreep wel, waar de schoen 'm knelde. Sedert kort was er vlak aan den overkant, in de schuinte, een spekslagerij geopend; een prachtige, nieuwe, zoo op z'n moderns ingericht, met veel wit marmer en nog meer geel koper, dat in de zon glomp, alsof 't goud was. En der was een kas met zoo'n nieuwewetsche reken-machine, waarop de vertering werd aangewezen... en wat nog de kroon spande en vader heelemaal uit zijn humeur maakte, was een alleraardigst winkel-juffertke met 'n kraakzindelijk hartjes-schort voor en witte mouwen aan. 't Was de dochter van den spekslager en ze was niet veel ouder dan Toontje. Nou - en dat was vader een doorn in 't oog; een ergernis van alle dagen. Moeder had er toch zoo'n verdriet van, dat vader 't zoo opname en 't zijn eigen zoo aantrok, want zij had er nou wel schik in, dat Toontje zo ovooruit kwam en zoo de hoogte ingong. Ze ging op school met allerlei meisjes uit den eersten stand; 't eene der Pa was kolonel en der waren twee freuletjes bij. Niet van die Haagsche nuffen, die zich maar zoo lieten noemen, maar echte adel, met kroontjes en zoo.
[855:]
En een van der had eens een boek aan Toontje geleend en daar sting der naam in; zoo'n heele sjieke was 't, zooals vader der geen een onder zijn klanten had. Vader had gelijk, dat 't miserabel ging in de zaak; met die vegetaries tegenwoordig, die maar beweerden, dat groentes en fruit, en zelfs kaas beter was dan vleesch, aten de menschen hoe langer hoe minder worst en die soort dingen, op de boterham. Ze aten een ei of kaas of koek en s e l e i en ook wel havermout... alles liever dan iets hartigs en dat was toch maar je ware. - Onderlaatst nog was der een dame in de winkel geweest, die met een gezicht van oude lappen gevraagd had of ze wel wist, dat ze zondig deed door te leven ten koste van de arme beesten, die geslacht werden? Of ze geen medelijen had met de varkens? En toen ze gul-uit bekende van nee, schudde 't mensch met 't hoofd tot je der naar van wierd en toen vroeg ze met een grafstem, of ze dan ook niks voelde voor de arme ezeltjes - want ze had wel eens gelezen, dat saucisse de Boulougne van ezelsvleesch gemakt werd? Nou - vader was van jongsaf in 't vak en hij had der nog nooit van gehoord. 't Dee der dan ook niet toe; als 't maar niet schadelijk was en als je der maar van verkocht. 't Mensch had zelf geen cent verteerd; ze scheen der maar alleen gekomen te zijn om zoowat te preeken. Nou - en dat was heelemaal niet noodig, daar was de dominee voor, Zondags in de kerk. Maar wat ze zeggen wou - de zaak ging achteruit en dat vader der over tobde, was niet meer dan natuurlijk, maar ze geloofde nou niet, dat Toontje der wat an had kunnen doen. Ze vond, dat 't kind nou maar gelukkig moest zijn met haar viool en dat was ze. Juffrouw van Baerle, die altijd nog een goee klant bleef, ofschoon ze veel meer Duitsche worst en sult en goedkoope waar kocht dan ham of rookvleesch, was der altijd over uit. Ze gaf der nou geen les meer - omdat Toontje een meester moest hebben en iemand, die der verder in was, maar ze
[856:]
mocht elken dag bij der komen studeeren - en dat was der veel waard, omdat vader der niks van hebben most. Elken middag, ale ze uit school kwam, mocht ze bij de juffrouw komen en dan had moeder 't zoo verzonnen, dat ze daar der nette schooljurk uitdee en een oud huisjurkje aantrok en der mee thuiskwam. Want ze vond, dat ze op school, fijn, als een jonge-juffrouw voor den dag moest komen, maar vader hield niet van die nuffigheid, zooals hij 't noemde. 't Was een heel ding voor moeder, om goeie vrinden met allebei te blijven, want vader en Toontje die stonden nou precies pal tegenover mekaar. Vader was al voor de burgerlijkheid en den eenvoud en voor Toontje kon 't niet mooi en niet sjiek genoeg zijn. En ze had het altijd druk over der vriendinnen op school en gaf hoog op van de juffrouwen. En toen ze der een jaar op was, leerde ze al Fransch en Engelsch en Duitsch. Ze zei ook wel eens een vers op in zoo'n vreemde taal, maar daar verstond ze natuurlijk niks van. Toen moe jong was, had je dat zoo niet. Op de muziekschool ging 't ook best; ze was nou nog maar op de koor-klasse, zoo als 't heette, maar als ze wat ouder was, zou ze der heele dagen op gaan. Moeder vond 't wel wat lang duren - en ze dacht ook wel niet, dat ze gauw aan 't verdienen zou gaan, maar 't was nu eenmaal haar wensch en 't kind voelde zich er zoo gelukkig in. En Tonia was gelukkig - van 't oogenblik af, dat ze 't gehate winkel-schelletje 's morgens - bij 't weggaan had gehoord, tot ze er 's middags weer inkwam. Dan viel 't weer op haar, al 't kleinburgerlijke van haar omgeving; dan werd ze bij alles aan haar afkomst herinnerd. Op school was alles zoo anders; bij de meisjes thuis leek 't ook zoo anders te zijn. Ze wist 't maar van hooren zeggen, want ze was eigenlijk nooit bij een van haar klasgenootjes op visite geweest. Eerst dacht ze, dat 't misschien zoo geen gewoonte was op een deftige school, maar al heel gauw merkte ze, dat de meisjes juist heel vaak een middagje of 'n avondje bij elkander
inhoud | vorige pagina | volgende pagina