Nji-Sri: Een nonna Feuilleton in het Bataviaasch Dagblad, juli-september 1902 aangevuld met romanuitgave bij Becht, 1902
[roman] [05-09-1902:]
[216:]
En zonder te wachten, loopt hij naar buiten en springt in den wagen. Een oogenblik later klapt de zweep, men hoort wielengerol en alles is stil. Tjarda staat nog altijd op dezelfde plek en staart in de duisternis. Een honend lachje plooit om zijn lippen. Hij heeft zich ingehouden, uit alle macht heeft hij zich beheerscht tegenover dien man, wiens schuldenaar hij is. Nu komt de reactie. "Ploert, intense ploert!" stoot hij uit en schudt de gebalde vuist, alsof hij een onzichtbaar voorwerp wil vermorselen. "Mag ik nu sluiten!" klinkt Karta's stem zachtjes. "Neen, steek de lamp weer aan, boven mijn schrijftafel en ga dan slapen!" Hij valt op den stoel neer voor den lessenaar, met geweld schudt hij de op hem indruischende gedachten af en grijpt naar pen en papier. Machinaal doet hij zijn zaken af, een request van
[217:]
den ouden tjamat, om verhooging van pensioen, wederinpacht van een vischvijver, reparatie van een passang grahan... Daar kraakt de achterdeur. De toekan sepen nadert, de aromatische geur van heete koffie verspreidt zich door het vertrek. Hij kijkt even op. 't Is klaarlichte dag buiten. De jongen zet het blad op tafel in de voorgallerij, zet twee kopjes klaar, twee wipstoelen... 't Blijft zo stil daar binnen. Tjarda werpt een blik op de slaapkamerdeur en luistert. Zou ze nog slapen? Doch 't is waar ook! Ze wou immers vroeg weg naar Pendjalò van wege de papieren. Zeker stiekem door de binnendeur weggeslopen. Hij staat op en sluropt zijn kodffie. Dan weer vlug naar de schrijftafel! Hij draait de lamp uit en met geweld tracht hij zijne gedachten bij 't werk te houden. Doch 't wil niet meer vlotten. Hij geeuwt, over een eenvoudigen zin zit hij te suffen. Neen,'t gaat niet, 't is onmogelijk! Hij voelt zich zoo moê, zoo verstijfd, als geslagen. Vóór hoort hij rinkelen me tde kopjes. "Sahà, età?" "Abdi noen!" "Kadieu! Zorg dat alles stil blijft in huis. Ik wil gaan slapen." "Mangga noen!" Hij gaat naar binnen. [218:] Zwaar als lood valt hij op 't bed neer. BInnen een paar minuten is hij vast ingeslapen.
[218:]
't Is laat in den namiddag als hij ontwaakt. Hij springt op, neemt een bad, kleedt zich en gaat naar de voorgallerij. De zware druk is geweken, hij voelt zich verkwikt. Hij had honger, in der haast heeft hij wat gegeten. Nu wandelt hij de lange gallerij op en neer. Tevreden kijkt hij rond. Alles is hier opgeruimd, frisch en gezellig. Ziedaar, de kale muren zijn nu versierd, enkele planken in heldergewitte potten langs het ijzeren hekwerk, een bouquet rozen op tafel, een beetje verlept al... "Kassian!" mompelt hij. Karta brengt een kop thee. "Djoekoelan djoeragan istri!" "Djoeragan istrt?" vraagt de jongen onnoozel. "Nona!" schreeuwt hij woedend. "Nteu aja, noen!" "Wat? Nog niet terug?" Daar hurkt een koeli op de benedentreê van de opgangtrap. Omslachtig haalt hij een in een rooden zakdoek gewonden brief uit den gordel. Karta snelt toe en overhandigt de soerat. Tjarda is bleek geworden. "Koe shaha?" vraagt hij zenuwachtig.
[219:]
"Koe njonja Katpèn di Pendj-alò, Gamparan!" bericht de koeli. De contrOleur werpt hem een zilverstuk toe en scheurt haastig de envelop open. "'t Is al betaald, Hoog Edele!" zegt de man aarzelend. "Ngeus!" Tjarda wenkt hem ongeduldig af. Hij vouwt 't papier open, 't beeft in zijn hand. Hij leest:
Geliefde, Ik heb alles gehoord van nacht. Ik zal je geluk niet in den weg staan. Als je dezen brief ontvangt, ben ik ver weg. Nonnie.
De brief ontvalt zijn handen, hij blijft roerloos zitten, de loppen op elkaar geklemd, de oogen op één punt. Dan springt hij op, in wilde vaart vliegt hij naar achteren. "Wiria!" schreeuwt hij tusschen de pilaren door. "Zadel mijn paard, dadelijk!" Juist keert de staljongen met de bruine merrie van de kali terug, het dier werpt dartel de achterpooten omhoog, ondanks den kortgehouden halster, het vel staat nog ruig van hetpasgenomen bad. Ongedurig loopt Tjarda de smalle gallerij langs de bijgebouwen op en neer, telkens kijkt hij naar de vorderingen van het optuigen, met een snauw spoort hij den zenuwachtig zich reppenden toekan koeda tot grootere haast aan. Eindelijk wordt het paard vóórgebracht.
[220:]
Hij grijpt naar zijn pet, springt de trap af en met één zwaai zit hij in 't zadel. Voort galoppeert hij in suizende vaart. De avondzon verguldt de witte pilaren van het stille huis te Pendjalò, als het snuivende, met zweet bedekte paard bij de voorgallerij stilhoudt. Hij gluurt naar binnen, rekt zich naar alle zijden, of hij niemand ontwaart. Daar achter den pilaar links beweegt zich iets, eene vrouwelijke gestalte zit daar voorovergebogen in 't halfdonker, het hoofd in de handen. Ze staat op, komt langzaam naar voren - Mevrouw Heyse. "Is Nonnie thuis?" roept hij haar toe. "Nonne is weg!" zegt ze kortaf, met doffe stem. "Weg? Waarheen dan?" "Ik weet niet!" "Och kom! Maak nu geen gekheid! Waar is Nonnie?" Ze komt nader. "Neen, ik zeg niet! Nonnie geeft niet. Nonnie is weg, ver weg. Nonnie wil niet meer met u! Ze is van u weggeloopen. Van morgen vroeg kwam ze thuis, 't was nog niet licht. Toen heeft ze haar goed gepakt, Djoemi moest een karretje bestellen. Ze wilde niet eten. Kassian! "'t Is niets Ma; hij heeft geen schuld," zei ze alleen." "U weet toch, waar ze heen is gegaan?" houdt Tjarda vol. "Ik mag niets zeggen, Nonnie geeft niet!" is haar antwoord.
05-09-1902 Een oogenblik blijft ze zwijgend op den grond staren, doch plotseling komt ze vlak voor hem staan, de rood beschreide oogen boos tot hem opgeslagen: "Alsof ik het niet begreep!" barst ze los. "Alles is uw schuld ! Wat een soesah hebben we al gehad sedert u hier in huis kwam! Wat hebben we u toch gedaan? Kassian, Nonnie, mijn arm kind!" Overstelpt van smart keert de weduwe zich om en snikt zachtjes, het gezicht in de handen verborgen. Vol wroeging ziet hij op haar neder. Daar flitst plotseling een lichtstraal in hem op, hij wendt snel zijn paard en zonder groet is hij om den hoek verdwenen. Hij vliegt over den weg, zonder ophouden. Slechts eenmaal, bij de dessa Djemploeng, maakt hij een korte halte onder de postloods, waar hij het vermoeide dier een bos padi en een emmer water laat geven. Dan gaat het verder in gestrekten galop, langs sawahs en djagoengvelden, dwars door koffieplantsoenen, wildhoutbosch, over kloven en heuvelruggen. 'Het wordt donker, de maan haast driekwart vol, half- verscholen achter zwarte wolkgevaarten, werpt een flauw schijnsel op den glooienden weg. De nacht is zoel, de lacht drukkend, de snelle rit jaagt hem een suizende luchtstroom langs de slapen. Hoe laat zou het zijn, hoe ver nog van Passir Kidang, zijn einddoel? Beneden aan de helling houdt hij even de teugels in, strijk even een lucifer af, om op zijn horloge te kunnen zien. Halftien! een kwartier nog en hij heeft de kota bereikt! Hij veegt zich het natte voorhoofd af, klopt het paard bemoedigend op den hals en rijdt verder. Allerlei geheimzinnige geluiden slaan aan zijn oor, een vlucht krijschende kalongs strijkt boven zijn hoofd. Allengs komt hij in een meer bewoonde buurt, een enkele dessaman gaat voorbij, ginds llikkeren lichtjes door het groen der boomen eener verwijderde kampong, in de verte keft een hond. Daar beneden aan den voet van den hellenden weg, rechtuit, stapelt zich in flauwe omtrekken een zwarte massa op. Een oogenblik stemt het paard de voorpootea tegen den grond en blijft met gespitste ooien staan. Dan snelt het voort en laat een luid gehinnik hooren. De ruiter buigt zich voorover en spiedt in de verte. AlleDgs onderscheidt hij de donkere gevaarten. Een span bergpaardjes staan op zij van den weg te grazen, eenige passen verder ontwaart hij een voertuig. Ja, het is een inlandsch karretje, liet gebroken wiel los er tegen aan geleund. Daarachter beweegt zich iets, een man die bezig is met een bamboe de beschadigde zijde te stutten. "Gawè naoën, si lam?" roept de controleur even stilhoudend. "Tjelaka! gampáran! De as van het wiel is gebroken, nu is mijn temen naar de kota gegaan, om den smid te roepen. Ik wacht hier met mijn paarden totdat er hulp komt van Passir Kidang." Tjarda zet zijn paard aan, een blij voorgevoel doortrilt hem. De karwarts suist door de lucht, hij buigt zich voorover en tracht het vage schemerdonker te doorboren. Goddank! hij heeft zich niet vergist. In de schaduw der zware kibodasstammen stapt vlug een gestalte voort. De afstand wordt kleiner en kleiner, nu is hij vlak bij. Ja, ze is het! Het slanke Figuur, dE zacht wiegende gang! Zij en niemand anders! Zijn hart klopt, hij springt uit het zadel en onbekommerd om alles laat hij de teugels glippen en snelt vooruit. "Nonnie!" roept hij juichend. "Nonnie!" Ze heeft zich omgekeerd en staart hem doodsbleek in het opgewonden gelaat. "Bernard, jij?" stamelt ze toonloos. Hij heeft haar beide haNden gegrepen, trekt de wederstrevende langzaam dichterbij, buigt zich diep tot haar neder. "Nonnie! Wat heb je uitgehaald, ondeugend kind?" Zijn stem trilt van aandoening. "Neen, laat mij! Heusch, het is beter zoo!" Hij houdt haar handen vaster. "Dacht je dat ik je ooit weer vrij zou geven?" "Ik mag dat offer niet aannemen, Bernard. Ik weet dat het maar medelijden van je is. Je hart hangt aan Florence! Je wilt mij mijn eer terug geven! Ik dank je duizendmaal voor dat woord! Maar ik zie het in rnet zoo'n nonna kan een man als jij niet gelukkig worden. Och, als je wist hoeveel strijd en tranen het mij heeft gekost tot ik zoo ver kwam. Waarom heb je mij niet laten gaan?" "Waarom? Omdat ik je liefheb, jou alleen! Waarom? Uit puur eigenbelang! Voor het eerst in mijn leven wil ik eens gelukkig zijn, zoo echt, echt gelukkig! Wat liefde is, ware onbaatzuchtige liefde, dat heb jij mij getoond. Wat kan de wereld mij schelen? Wat is eerzucht, carrière, protectie? Uit eigen kracht wil ik vooruitkomen, alles, iedereen wil ik trotseeren als ik jou maar mag behouden. Medelijden? Als je wist, kind, hoe wanhopig, hoe radeloos ik was vandaag ? Nooit had ik gedacht dat een mensch zoo dwaas kon zijn! En nn ik je weergevonden heb, nu wou je me terugstooten? Neen, ik houd je vast en niemand zal je me ooit weer ontnemen!" Nonnie stoot een zachten juchkreet uit, lachend ea schreiend hangt ze aan zijn hals. Hij heeft haar vast in zijn armen gesloten. "Mijn lieveling! Mijn alles!" Einde.
vorige pagina | inhoud