Melati van Java: Eigen schuld Amsterdam: L.J. Veen, zonder jr. [eerste druk: 1884:]
[58:]
VIII.
Den volgenden morgen na het ontbijt was het oogenblik van het vertrek der beide meisjes gekomen. "Mogen we nu afscheid van Oom nemen?" vroeg Emma aan Jacob. "Ik zal het eens vragen." Een oogenblik later kwam hij met bedrukt gelaat terug en zeide: "Of juffrouw Emma maar alleen wil komen." Verlegen en bedroefd bleef de arme Dorine achter; het schreien stond haar nader dan het lachen; zij had haar beste kleedje aan, want het ander was niet meer te dragen, en dit zag er nog slechter uit dan het huisjurkje van Emma, ofschoon zij er altijd mee geloopen had. Emma kwam bij het bed van haar oom die haar zijn klamme hand toereikte. "Die ondeugende meid wil ik geen goeden dag zeggen," sprak hij; "haar verblijf in mijn huis kost mij meer dan f 600. Haar vader zal 't weten, en dan kan hij zijn dochtertje een betere opvoeding geven." Onverwacht kreeg Emma een aandoenlijke bui en begon het uit te snikken. "Maar lieve kind, wat scheelt er aan?" "Och, oom! U moet het Dorine vergeven; zij kon het heusch niet helpen. Dat schaapje .
[59:]
"Het dier is niet verantwoordelijk, maar wel dat wilde kind met haar boersche manieren, Wie laat ooit een dier, dat in de schaapskooi t'huis hoort, in een salon? Spreek haar niet voor, Emma; 't pleit voor je goed hart, maar ik wil liet niet. hooren, of anders word ik ook kwaad op jou!" Nu zweeg Emma verlegen stil, en oom ging voort: "'t Ga je goed, kind; hier heb je een klein cadeautje; pas braaf op en leer vlijtig! Volg vooral niet het voorbeeld van je ongemanierd nichtje. "En mag zij u werkelijk niet groeten, oom?" "'t Zal haar wat kunnen schelen of zij den ouden knorrepot nog eens ziet, zij heeft al die dagen niets anders gedaan dan mij ontloopen, nadat ze beproefde mij te vergiftigen met haar bloemen." Emma nam altijd door schreiend, afscheid van oom; daarna stapte zij met de troostelooze Dorine weer in het jachtwagentje, zoodat onze beide reizigsters onder algemeen gesnik het landgoed verlieten, dat zij zoo vroolijk en vol verwachting betreden hadden. Waarom Emma nu zoo bedroefd was, kon Dorine niet begrijpen. Vond zij 't werkelijk zoo hard afscheid te nemen van oom; hield zij nu reeds meer van hem dan van haar geheele familie? In elk geval, 't meisje liet zich over haar gevoelens niet uit en de reis liep heel kalm en bedaard zonder ongevallen af.
[60:]
Tante haalde ze van den trein; papa was naar zijn werk; de jongens op school. Een zucht was het eerste wat de tante ontsnapte toen zij Dorine's ontredderd toilet zag en de parapluie miste. "Arme meid! wat ben je weer te pas gekomen!" zeide zij. "Ach tante, ik ben zoo ongelukkig. Wat zal..." "Ja, van morgen is de brief van oom gekomen. 't Is weer net iets voor jou! En Emma? Natuurlijk juffrouw Wijsheid heeft niets verloren, niets bedorven, niets gebroken." "Vindt u dat niet goed, tante?" "Wel zeker kind, als je er je maar niets op laat voorstaan." Thuis gekomen kwam tante Bertha tot nog meer treurige ontdekkingen: de kam, een paar pantoffels, de noodige zakdoeken, zelfs een rok waren niet meer in den koffer aanwezig; al het goed was er in gerold, schoon en gebruikt linnen lag op elkaar, niets was meer op zijn plaats. "'t Is ook niets aardig van je, Emma, dat ge je nichtje niet eens hielpt met inpakken; je weet dat zij er geen verstand van heeft. Waarom keek je de kamer ook niet na, of zij er wat in liet liggen?" knorde tante Bertha. "Ik heb genoeg met mijn eigen zaken te doen," gaf het meisje ten antwoord, op zoo bitsen toon, als niemand op Bergerode het ooit van haar had gehoord. "Ik kijk naar wel alles om; waarom kan Dorine het ook niet?" "Zeker, Dorine moet zich ook verbeteren; op deze manier
[61:]
gaat zij haar ongeluk zeker tegemoet; zij kan niet op eigen beenen staan; maar als je werkelijk een lief, hartelijk nichtje waart, Emma, zou je het hart niet hebben haar over te laten aan haar lot en zelf voor al die dingen te laten zorgen." "Natuurlijk ben ik weer de oorzaak van alles; 't is mijn schuld. Nu er op mij niets te zeggen valt, moet ik ook nog boeten voor de schuld van die sloddervos. Als men een hond wil slaan, vindt men altijd een stok." "Maar kind, wat voor toon sla je tegen mij aan? 't Schijnt dat je op Bergerode je heel anders voordeedt; oom is ten minste vol lof over je beleefdheid en je zachte manieren, waarvan ik niets bemerk; de arme Dorine heeft alle ondeugden." "Ik werd daar ook heel anders behandeld dan hier; u geeft mij de schuld van alle mogelijke kwaad doet Dorine uitvoert en weet niet wat mij toekomt." "Heb je van mijn leven! Verbeeld ge je misschien dat je al de eenige erfgenaam van je oom bent! Ik zou maar wat wachten en je niet met een dooden vogel verheugen." "Ik kan 't niet helpen dat u meer van Dorine houdt dan van mij, maar 't is niet mooi dat zoo te laten blijken." Tante Bertha kon haar ooren niet gelooven; zoo had zij haar nichtje nog niet gezien, en zij besloot er met haar broer over te spreken. Toen de heer De Ridder t'huis kwam, begroette hij de meisjes zeer ernstig, en Dorine aanziende, sprak hij:
[62:]
"Kind, kind, ik heb een zwaar hoofd in je toekomst. Verwijtingen zal ik je niet doen, want ik denk dat je al verdriet genoeg zult hebben van het gebeurde; maar laat het je een les wezen voor het vervolg." De heer De Ridder was altijd even bedaard; hij werd nooit driftig, maar elk zijner woorden klonk steeds zoo goed doordacht en beslist, dat het een diepen indruk maakte op zijn kinderen, veel dieper dan zware straffen of bittere verwijtingen. Dorine deed bij zich zelf de belofte, die zij reeds herhaaldelijk gedaan had, beter op te passen en meer zorg voor haar goed te hebben. Over Emma sprak tante Bertha toch niet met haar broer; want dan zou zij ook alles moeten vertellen wat haar lieveling misdaan had door het vergeten van haar goed; zij liet Dorine aan Jacob schrijven, en het achtergelatene werd haar nagezonden. Voor de broers was het natuurlijk een groote teleurstelling dat Dorine zooveel van die heerlijke dingen had moeten achterlaten; toch waren zij tevreden met al 'tgeen zij nog meebracht, en als zij aan het vertellen was over de merkwaardigheden van Bergerode, dan vergat zij al haar zorgen voor een oogenblik, en ook de minder prettige wijze, waarop zij het landgoed verlaten heeft. Overigens was zij nu minder wild en slordig dan voorheen; zij legde zich met ijver op haar studiên toe, met veel meer
[63:]
ijver dan Emma, die lusteloos en nadenkend scheen en altijd met looden schoenen naar school ging. Zoo verliep een maand na hun reis, toen, terwijl de familie aan tafel zat, een telegram werd binnengebracht. De heer De Ridder las het met een zeer ernstig gezicht en zeide daarna op plechtigen toon: Kinderen, uw oom Bergerink is van nacht overleden." Emma werd doodsbleek; Dorine sloeg de handen in elkaar. "Och, die arme oom! Wie had dat kunnen denken, reeds zoo spoedig! Ben je erg bedroefd. Em? je hield zoo veel van hem!" Maar Emma bleef er bleek en peinzend uitzien, van droefheid zag men echter geen spoor. "Ik moet morgen vroeg vertrekken, Bertha," sprak de heer De Ridder; "pak dus mijn goed in, ook mijn rok en wilte das, want reeds overmorgen wordt hij begraven." "'t Spijt me dat oom mij geen excuus heeft kunnen geven voor het breken van die vaas; dat zal me altijd verdriet doen," zeide Dorine. "Kom kind, dat kon je immers niet helpen, wat dat schaap uitvoerde," trooste tante Bertha. "Ja, maar oom dacht er anders over, en nu is hij gestorven zonder dat hij 't begrepen heeft." Den volgenden morgen reeds zeer vroeg vertrok de vader naar Bergerode; Dorine en Emma gingen als naar gewoonte naar school. De laatste was echter bijzonder stil en afgetrokken:
[64:]
telkens als er gebeld werd scheen zij op te schrikken. "Wat scheelt je toch; Ik heb je nog nooit zoo gezien!" zei tante Bertha. "Verwacht je iets?" Tante scheen niet erg bedroefd over oom's overlijden. 't Was dan ook moeilijk, want zij kende hem nauwelijks. In haar gedachten ging zij na, hoe geheel anders hun omstandigheden nu zouden worden; want zij, haar broer en Emma waren de eenige bloedverwanten, welke de oude man had! Alles ging nu veranderen: zij werden rijk en behoefden niet meer te passen en te meten om rond te komen; een zucht ontsnapte haar bij de gedachte aan haar schoonzuster, Dorine's moeder, die niets dan zorgen en ziekten had gekend. Reeds bij haar leven had Bertha het huishouden waargenomen, en zij beminde Dorothea als haar eigen zuster. Welk een zegen echter voor haar broer, zijn jongens nu een goede flinke opvoeding te kunnen geven en niet langer gedrukt te worden door de zorg voor Emma! "Ik wed dat Emma nog een legaat krijgt," dacht tante Bertha. "Arme Dorine, dat schaap heeft het hare verspeeld! Oom is altijd een zonderling man geweest; toen broer Dirk stierf en zijn dochtertje in bekrompen omstandigheden achterliet, wilde hij zich haar niet aantrekken, onder voorwendsel dat haar vader over zee was gegaan. En nu is hij met dat nest zoo ingenomen geraakt, - meer dan zij verdient." Daags daarna moest Emma schoolblijven, want zij kende
[65:]
geen harer lessen; zij klaagde over hoofdpijn en Dorine, die met haar in een bedje sliep, merkte op dat zij 's nachts onrustig was en weinig of in het geheel geen slaap scheen te hebben. Den derden dag was het Zondag, tegen den avond zou de Heer de Ridder t'huis komen; tante Bertha wachtte hem met een kop thee en een boterham, want de kinderen hadden reeds gegeten, Bij den eersten oogopslag bemerkte zijn zuster dat hij er ter neergeslagen en bezorgd uitzag; op al haar vragen gaf hij slechts een kort antwoord en reeds om negen uur zeide hij tot tante: "Zend de kinderen nu maar naar bed, Bertha!" Zij gehoorzaamden allen onder den indruk van 's vaders ernstige stemming. "'t Is geen wonder dat papa stil is; papa komt ook van een begrafenis," zei Dorine. "Bah," zei een der jongens, "ik heb geen trek naar Bergerode te gaan. Ieder komt er zoo stil van terug, Emma keek als een oorworm, en zelfs Door scheen haar zondagsoortje versnoept te hebben; dat komt van de lucht daar." Toen de kinderen allen in hun bedjes lagen, ging tante naar beneden terug, naar de huiskamer, waar de Heer de Ridder met de hand onder het hoofd blijkbaar in treurige gedachten verdiept zat.
[66:]
Emma was stil naast Dorine gaan liggen, maar de slaap ontvluchtte haar oogen; nog geen vijf minuten later was haar nichtje in kalme rust verzonken en nu stond Emma onhoorbaar zacht op, trok haar sokjes aan, sloop de kamer uit, gleed de trap af en na zich overtuigd te hebben, dat niemand haar zag, bleef zij aan de deur der huiskamer staan luisteren. "Maar hoe," hoorde zij tante zeggen, "hoe is dat mogelijk, alles zegt ge! alles!" "Op een paar onbeduidende legaten aan de bedienden en eenige goede instellingen na, verder f 1 000 aan elk der jongens en een jaargeld van f 500 aan u." "En aan u en Dorine niets!" "Neen, Dorine is veel te lichtzinnig en te slordig en ik geef haar geen goede opvoeding." "Maar hoe onrechtvaardig toch! Die arme, goede meid, hij moest ze beiden maar eens kennen, zooals ik ze ken. Welk een teleurstelling toch, dat er een testament was." "Klagen er over helpt niets, Bertha! Oom was vrij, met zijn geld te doen wat hij wilde en nu hij goed vond Emma tot zijn universeele erfgenaam te maken mogen wij niet klagen." Het hartje van Emma scheen niet meer te kloppen, nu was het haar of zij duizelde, of zij zich moest vasthouden om niet te vallen. "Dat kind heeft het er op aangelegd; zij begreep, dat die oude man haar kon bevoordeelen en daarom heeft zij zich
[67:]
zoo lief mogelijk tegenover hem voorgedaan, 't Is zoo'n doorslepen schepsel," "Foei Bertha, zoo moogt ge niet oordeelen. Emma heeft er niets kwaads mee bedoeld; zij is beter in oom's smaak gevallen dan Dorine, dat is haar schuld niet en 't zou natuurlijker wezen als gij 't haar dan de goede Emma kwalijk naamt." "Dorine kan niet veinzen, zij is helder als glas, zooals zij hier is, zoo heeft zij zich ook in Bergerode getoond; maar Emma, hoe jong zij ook is, zit vol berekening, Ik vertrouw haar niet." "Nu praat ge weer heel liefdeloos, Bertha; natuurlijk spijt het mij ook erg dat het zoo afgeloopen is, maar ik kan er niets aan doen en ik zal er het kind niet minder liefde om betoonen." "Verwonderlijk, dat oom u nog als bestuurder van haar goederen heeft benoemd." "Hij kon er niets aan doen, ik ben haar voogd, door haar eigen vader aangesteld; het voogdijschap kon hij me niet ontnemen." "Maar wat zullen we nu beginnen! Wilt ge het haar vertellen? Ik geloof niet, dat het goed zal wezen; 't geeft haar nog meer verbeelding dan zij al heeft." "'t Zal toch wel dienen; de wensch van oom is, dat zij op Bergerode komt wonen tot hare meerderjarigheid." Emma hoorde dat haar oom opstond; vreezende ontdekt
[68:]
te worden als luistervink, kroop zij weer even zachtjes de trap op, als zij die was afgekomen en stopte zich naast de rustig slapende Dorine onder de dekens. Nu eerst werd het haar duidelijk welk groot nieuws zij daar vernomen had. "Erfgename van Bergerode, schatrijk, zij de arme wees van gisteren. 't Was niet om te gelooven! Hoe jammer dat zij nog zoo jong ,vas, dat zij afhankelijk bleef van oom en tante Bertha, nog bijna negen jaren. 't Was lang, maar 't deed er niet toe, zij was rijk, zij behoefde niet meer te studeeren voor haar examen, niet meer dankbaar te zijn aan oom en tante. Al dat prachtige zilvergoed en die bosschen en dat groote huis, 't was alles van haar, alles, alles! Zij zou lust hebben gehad het uit te schreeuwen, Dorine wakker te schudden, maar toch was er iets, wat haar belette zoo geheel gelukkig te zijn, als zij wilde. Kom, dat zou ze wel vergeten, ze had niets anders kunnen doen, daarbij zij kon het niet helpen, dan maar liever gedacht, wat zij zou doen met haar rijkdom. "Een mooie zomermantel koopen met echte, spaansche kant en een hoedje met groote witte veer en dan een paar gouden armbanden en ten minste tien japonnen voor elk seizoen; dan zou ze alle dagen uit rijden gaan in het mooie mandewagentje. Zou ze oqk leeren paardrijden, wel zeker, waarom niet;
[69:]
het stond toch zoo mooi zoo'n lange amazone; dan zou iedereen denken dat ze al lange rokken droeg en een heerenhoed op, wat zou haar dat chique staan. En alle dagen wilde zij odeurtjes gebruiken, jockey-club en heliotrope en ilang-ilang, nooit meer Eau de cologne, foei, dat was zoo ordinair. Ook zou zij op reis gaan, 's zomers naar een badplaats, waarvan de meisjes Penners vertelden, daar zag men zulke mooie toiletten, en daar wandelden de dames met groote waaiers, in plaats van parasols; 's winters ging zij naar Parijs om de opera's te zien. Zij zou dan heel veel diamanten dragen en als de menschen vroegen: Wie is dat mooie blonde meisje met die prachtige juweelen? dan antwoordde men: "Dat is die rijke eigenares van Bergerode. Wie weet of er dan geen prins zou komen om haar ten huwelijk te vragen; Dorine zou ze meenemen om haar gezelschap te houden; hoe jammer dat zij zoo onhandig was. anders was het veel pleizieriger een nichtje dan een vreemde tot kamenier te hebben, maar ze zou haar toch nooit als er anderen bij waren Emma mogen noemen. Neen, dan moest ze mademoiselle zeggen of madame. Ze wilde Bergerode ook heel nieuw laten opbouwen, een mooi wit huis met spiegel ramen en balkons en dan meubelen geheel naar den nieuwen smaak.
[70:]
En zoo maakte zij zich luchtkasteelen en toen zij eindelijk in slaap viel, droomde zij van niets anders dan van haar nieuw geluk en rijkdom.
inhoud | vorige pagina | volgende pagina