Melati van Java: Fernand Uitgeverij H.A.M. Roelants te Schiedam, 1878 (eerste dr. 1874)
III.
Op Leeuwenburgh zag het er vroolijk uit; de helder verlichte huiskamer was goed verwarmd, een welriekend poeder op de kachelplaat gestrooid vervulde het vertrek met een frisschen geur; juffrouw Emilie zat aan een zeer fijne tapisserie te borduren voor een werktafeltje in den linkerhoek; rechts onder een andere lamp stond een groote tafel, Fernand zat hier te schrijven, terwijl zijn mama tegenover hem gezeten een haakwerk in de hand hield, dat echter niet veel vorderde, want zij luisterde naar 't geen een mager bleek heertje, niettegenstaande de warmte in overjas en bouffante gewikkeld, aan haar zoon uitlegde. Het waren rekenkundige vraagstukken, die hij met zijn vlug verstand snel begreep, terwijl ook haar geestige oogen teekenen gaven, dat zij alles volgen kon. Soms wanneer de meester door overmaat van duidelijkheid onverstaanbaar werd, nam zij de redeneering van hem over en legde ze op haar manier aan 't knaapje uit. Zijn oogen flikkerden en dadelijk weer voortschrijvend, riep hij vroolijk uit: "Dat versta ik heel goed." Mevrouw haakte even door, de meester begon te cijferen totdat Fernand weer vroeg: "En nu?" Daar werd gebeld; juffrouw Emilie, die veel van afleiding hield kreeg een electrieken schok, de meid maakte open en kwam kort daarna met de boodschap: "Een heer om mevrouw te spreken." Een trek van misnoegen gleed over haar trekken en zij sprak: "Ga eens kijken als het u belieft, Emilie." Niets deed de nieuwsgierige juffrouw liever; zij ging heen en kwam spoedig met een geheimzinnig gelaat terug en sprak half fluisterend: "Och, mevrouw, 't is iemand die voor u komt." Met een lichten zucht stond mevrouw op, legde haar werk neer en begaf zich naar de deur. "Mama," riep Fernand en snelde naar haar toe, "blijf niet te lang weg, als u er niet is vind ik het zoo leeg." Zij glimlachte en die zeldzame lach gaf haar een aantrekkelijkheid meer. "Neen, jongenlief, ik kom dadelijk terug! Zorg dat mijnheer Bruno tevreden over je is." Hij hield haar vast en zag haar aan.
[13:]
"Mama," hernam hij, "wat is u van avond toch mooi." Haar glimlach verdween. "Kom, ga werken, malle jongen, of anders moet je morgen school blijven," en toen ging zij de kamer uit. Haar sleep ruischte achter haar over de steen en van de gang, als droeg zij een zijden kleed in plaats van een doodeenvoudige lustre japon. "Wat is mevrouw toch slordig," zuchtte Emilie en legde het haakwerk in een mooi mandje. "Slordig, mama slordig! Wat zegt u daar, juffrouw Emilie, niemand is zoo netjes als mama, weet u dat wel?" "O ja zeker, als ik er ben; maar ik zou wel willen weten hoe 't er hier uit zou zien als ik er niet was." Hij wierp haar een minachtenden blik toe, haalde de schouders op en begon weer te werken. Zij ging niet meer aan haar werktafeltje zitten, maar knoopte een gesprek met mijnheer Bruno aan over allerlei stadsnieuws en over de Oostersche familie, die in dat nare huis van Keilers woonden en er geen slag van hadden in Holland te leven. Hij was te beleefd om haar in haar woordenstroom te stuiten en Fernand rekende door, totdat bij meer oprecht dan galant Emilie vroeg, wat voor overeenkomst er was tusschen een groote juffrouw met zwarte krullen en een schooljongen? "Nu, wat dan?" was haar vragend antwoord. "Dat beiden beginnen te kakelen, zij als mama, en een schooljongen als de meester weg is." "Onbeleefde jongen!" beet zij hem toe, maar hij nam zonder moeite Bruno's aandacht weer in bezit en zij zette zich zwijgend aan haar werktafeltje. Mevrouw bleef lang weg; eindelijk ging de voordeur toe en zij trad binnen; zij was bleker dan zoo straks, haar oogen glinsterden buitengewoon maar zij sloeg ze neer en nu zij opnieuw bij Fernand zat was 't blijkbaar dat zij meester Bruno's redeneringen niet meer volgen kon. Er lag iets mats, iets vermoeids in haar houding en toen Fernand haar vroeg: "Is u niet wel, mama?" schudde zij het hoofd en antwoordde: "Ik heb wat hoofdpijn in de koude zaal gekregen; ik ga vroeg naar boven." "Mevrouw had mij gezegd, mijn boeken gereed te leggen om ze van avond na te zien," zeide Bruno eerbiedig. "We zullen dat morgen doen, niet waar? Ik ben nu er niet toe gestemd." "Gaat u nu al naar boven, mama?" vroeg de knaap. "Ja, Fernand, maak je werk eerst af en dan kunt ge met de juffrouw en mijnheer soupeeren." "Maar gebruikt u van avond niets, mevrouw?" "Breng me straks een kop thee, Emilie." "Dat zal ik doen," zei Ferdinand.
[14:]
Een uurtje later kwam hij met de warme thee boven in de slaapkamer zijner moeder; zij had de lamp opgestoken en in den open haard brandde een houtvuurtje; zij zelf zat er voor aan een klein tafeltje, waarop haar caissette stond, en schreef. "Mama!" riep het jongetje verschrikt, "u schreit." Zij zette het kopje thee voor zich op tafel neer en sloeg haar armen om hem heen met meer hartstocht, dan zij in haar gewone afgetrokkenheid aan den dag legde en zij snikte zacht, terwijl haar hoofd aan zijn hartje rustte. "O Fernand," sprak zij eindelijk, "hoe zal je mij ooit kunnen vergelden, wat ik voor jou..." "Voor mij, mama? Wat heeft u weer voor mij gedaan? Wacht maar, lieve mama, over een paar jaar dan ben ik een man en dan hoeft u niets meer voor mij te doen. Ik doe alles voor u. Alles!" "En zal je altijd van mij 't meest houden, Fernand, meer van mij dan van... al je vrienden?" "O mama!" en hij streelde haar hoofd, "wie van mijn vrienden kan gelijk staan met u? Is het daarom dat u schreit, is u daar bang voor, mama? Wees toch gerust, ik zal nog meer van u houden dan alle menschen op de wereld." Zij antwoordde niets en bleef nog een oogenblik zoo op haar zoon rusten, toen kuste zij hem goeden nacht en beval hem naar beneden te gaan. Ondertusschen had juffrouw Emilie met een veelbeteekenend knipoogen aan mijnheer Bruno gezegd: "Ik weet wel wat die visite beteekent; wie kan zeggen, wat er nu nog gebeuren zal?" en toen Fernand binnenkwam vroeg zij belangstellend: "Slaapt mama al?" "Zal ik u wat zeggen, juf," antwoordde hij geheimzinnig, "mama is... is..." "Nu, wat dan?" "Zal u het niemand zeggen?" "Neen, zeker niet!" "Mama is... mevrouw Van Leeuwenburgh." "'t Is onuitstaanbaar wat kwade streken die jongen toch al niet op die school leert. Kom, mijnheer Bruno, we moeten nu maar gaan soupeeren. Och, trek uw overjas toch uit, ik zal u een warm kopje thee schenken en de kachel eens flink oppoken."
inhoud | vorige pagina | volgende pagina