Melati van Java: Fernand Uitgeverij H.A.M. Roelants te Schiedam, 1878 (eerste dr. 1874)
VI.
Bruno Gortz ontving den volgenden morgen een boodschap van zijn mevrouw, dat zij hem noodzakelijk spreken moest. Hij rukte zich los van zijn werk, dat vandaag juist bijzonder goed vlotte, en begaf zich naar het hoofdgebouw; in de huiskamer vond hij mevrouw, die met haar caissette voor zich eenige papieren in orde bracht. "Ha, mijnheer Gortz, 't doet me pleizier, dat u gekomen is, en nog wel zoo spoedig; neem plaats, we zijn alleen thuis. Emilie is naar haar naaivereeniging en Fernand de stad in, we kunnen dus eens gemoedelijk, zonder gestoord te worden, een woordje spreken." Bruno boog zwijgend en vroeg zich min of meer ongerust af, waarheen mevrouw wilde. "Ik zag juist na," ging mevrouw voort, "hoeveel diensten ik zooal van u genoten heb, De lijst is niet klein, Gortz." "O, mevrouw! hoe zou ze lang genoeg kunnen zijn... U weet, hoe ik altijd Fernand en u... ach, u weet het... altijd heb ik mijn best gedaan om. . . ." "Ik weet het, mijnheer Bruno, ik ben er van overtuigd en ik zie de noodzakelijkheid in u te beloonen, recht koninklijk te beloonen." "Mevrouw," en hij maakte een beweging als om op te staan, "nu bedroeft u mij!" "Dat volstrekt niet! Ge weet mijn plannen nog niet eens, en nu wilt ge reeds u daartegen verzetten. Met geld beloont men zulk een vriendschap als de uwe niet; cadeaux heb ik u genoeg gegeven. Wat blijft me over? Ik wil u het hoogste schenken, waarop de mensch hier beneden aanspraak mag maken. Geluk!" "Maar ik ben gelukkig; mevrouw, wat zou er aan mijn geluk ontbreken? Fernand dagelijks zien, u behulpzaam zijn, mij verheugen in zijn triomfen, en verder leven tusschen mijn goede boeken, wat zou ik meer wenschen? Een ding slechts," en de goede man kneep zijn oogen toe en plooide zijn mond tot een glimlach, die geheimzinnig heeten moest, overtuigd als hij was iets recht aangenaams te zeggen, "hier vroolijke kinderstemmen te hooren. Een tweeden kleinen Fernand opnieuw onderwijzen..." Hij kon niet zien hoe mevrouw ongeduldig met haar eene voetje over het andere streek en dus vermoedde hij niet, welke moeite zij had om haar gelaat den gewonen kalmen plooi te doen behouden. "Dat is een zaak van latere zorg; maar, Bruno, ge zult mij niet doen gelooven, dat gij op uw leeftijd, want ge zijt nog sterk
[64:]
en ziet er niet oud uit, geen andere wenschen hebt. Wat zoudt ge zeggen van een nette, lieve woning, een vroolijke huiskamer, die op uw studeerkabinet uitkwam, een vrouwtje, dat gij het uwe kondt noemen en wie weet... nog een paar engelenkopjes misschien om u heen." Een lichtstraal blonk even op het perkamenten gelaat van den geleerde, doch dadelijk weer schudde hij het hoofd. "Een mooi vizioen, dat u mij voortoovert, mevrouw! Maar ach! 't is het vizioen van den kleinen Columbus; dat geluk past mij niet meer, ik ben te oud er voor. Ik zou me niet kunnen plooien naar de wenschen en de gewoonten eener vrouw, hoe goed zij ook was. Wellicht zou ik haar niet gelukkig kunnen maken!" "Zij zal uw geluk moeten nastreven, Gortz, en dat zal ze ook uitmaken, als zij haar karakter slechts naar het uwe weet te voegen, als zij zacht, geduldig, niet veeleischend, in haar meisjes leven weinig gewoon is, als zij uwe studiën begrijpt en uw talent hoog vereert." "Maar zulk een vrouw ken ik niet." "Dat zullen we eens zien. Laat me oprecht spreken; 't is altijd één mijner illusiën geweest, dat gij en Emilie... O schrik zoo niet, mijnheer Bruno... ik zie nu wel in, dat zij niet waard is in uw schaduw te staan, dat zij u alleen zou willen nemen om van haar oudvrijsterschap verlost te worden, en was ze eens uw vrouw, dan maakte zij u rampzalig door haar kleingeestigheid, haar weinige ontwikkeling; maar ik ken er één... Zeg, mijnheer Gortz, vertrouwt u mij als ware ik uw zuster?" "O, mevrouw! dat weet u wel!" "Nu, herinnert gij u niet, dat een vriendelijke hand eens uw kamer uit de grootste wanorde tot een keurig interieur herschiep? Dat zij met verstand uw boeken wist uit te zoeken en te rangschikken. Weet ge van wie die hand was?" "Nog niet!" "Toch zeker van iemand, die meer eerbied heeft voor uw eigenaardigheden dan Emilie bijvoorbeeld. Ik weet wie het meisje is, dat hoog tegen u opziet, dat zonder moeite zich zou kunnen verzoenen met de gedachte, haar leven naast u door te brengen. Wat zegt ge van zoo'n lief, net, verstandig vrouwtje?" Hij schudde het hoofd. "Ge kent haar goed, zij komt nu en dan bij u op de kamer en als een fee brengt ze alles in orde om u heen. Raad nu eens, Bruno!" "Toch niet... Nora?" "Zeker. Nora, dat lieve, vriendelijke kind, heeft met onze meiden uw kamer getransformeerd, zonder iets in de war te brengen; in haar bescheidenheid wilde zij het niet eens voor u weten. Kom nu, mijnheer Gortz, wat dunkt u, zou zij nu niet alle vereischten hebben, die u wenschen kan in een echtgenoot?"
[65:]
"Maar, mevrouw, ik heb er nooit aan gedacht. Nora is zoo jong, zij zou mijn dochter kunnen wezen." "Des te beter. Jeugd schikt zich in alles, dus ook in uw zonderlingheden." "Maar ik ben haar veel te ernstig." "Nu, Nora is ook geen dartel kind, zij heeft haast geen jeugd gekend; de zorgen hebben haar vroeg tot ernst gestemd." "Zij zal niet willen." "Dat moeten we nog eerst zien. Wil u?" "Maar, mevrouw, mijn hoofd is zoo verward door dat onverwachte denkbeeld. Ik weet niet hoe het op te nemen: ik heb sedert mijn jeugd nooit aan trouwen gedacht." "Voor goede dingen is het nooit te laat. We zullen uitspreken, niet waar? Hier hebt u den plattegrond van Leeuwenburgh. Dit is uw huisje, nu zullen we hier," en zij trok met haar potlood een lijn, "een afsluitingsmuurtje maken, dat stuk van den moestuin zal ik u afstaan, en dan laat ik uw cel tot den grond toe afbreken en op de plaats daarvan een huisje zetten van twee verdiepingen; twee ramen en een deur aan de voorzijde, drie vensters op zij, een veranda achter! We zullen het kooitje zoo lief mogelijk maken voor uw aardig vogeltje." "Mevrouw, u is wel goed, u is te vriendelijk! Maar ik kan geen vrouw onderhouden; wat ik bezit, dat weet u wel, vliegt door mijn vingers, 't is voor mijn boeken." "Of voor uw armen, niet waar, goede mijnheer Bruno? Maar als men zooveel jaren gewerkt heeft voor anderen, dan wordt het ook eens tijd aan zichzelf te denken. Trouw met Nora, maak haar gelukkig, en 't overige volgt van zelf. Verbeeld u maar, dat zij mijn dochter is, dan begrijpt u wel, dat zij niet zonder een bruidsgift het moederlijke huis verlaten zal." "U maakt mij de zaak zoo gemakkelijk, mevrouw, dat ik niets te doen heb dan maar aannemen." "Ik zal ze u nog gemakkelijker maken, als u wilt; ik zal spreken met den vader en dan, als u van zijne toestemming zeker zijt, dan behoeft u slechts een visite in gala bij het meisje te maken en de zaak is beklonken." "Laat mij wat tijd, mevrouw, om over uw voorstel na te denken. 't Is zoo verrassend! Nora trouwen, ik had er nooit aan gedacht, ofschoon ik haar altijd een lief, zacht kind heb gevonden." "Dat is zij zeker! O, ik zou u beiden zoo gaarne gelukkig willen zien; wie weet of ik, als u getrouwd zijt, geen betere betrekking voor u vinden kan; ik heb een zwager in den Haag, die zeer veel invloed heeft bij het ministerie, misschien zal hij kunnen bewerken, dat gij bibliothecaris wordt aan de een of andere landsinrichting." Bruno stond op; hij beefde van ontroering en leunde met de eene hand op de tafel. "Zoo beloon ik," vervolgde mevrouw, "aan u is het er gebruik
[66:]
van te maken. Wil u zich nog bedenken, of geeft u mij volmacht de familie te polsen?" "Iets beslissends doen, omevrouw!" "Neen, neen, niets dat beslissen kan! Een eenvoudig onderzoek, waarna wij verder zullen zien en nog eene de zaak in overweging nemen. Och, Bruno, wat zal het Fernand genoegen doen te hooren, dat u mijn plan goedkeurt; maar ik leg u een diep geheim op, vooral tegenover hem." Nauwelijks was Bruno heengegaan of mevrouw Van Leeuwenburgh schreef haastig eenige regels en riep een der meiden om deze naar kapitein Van Noorden te brengen.
inhoud | vorige pagina | volgende pagina