Melati van Java: Fernand Uitgeverij H.A.M. Roelants te Schiedam, 1878 (eerste dr. 1874)
III.
Fernand bracht veertien dagen bij den resident Molvink door en het was hem, of hij elk slechts twaalf uren lang geweest waren. De uitspanningen volgden elkander op; een rhinoceros-jacht, bals, soirées, een piquenique, er werd niets gespaard om hem genoegen en eer aan te doen. Het was dan ook een opgewonden brief of liever een brochure, die hij zijn moeder zond. Maar nog grooter was zijn geestdrift toen hij te Batavia eenigen tijd doorbracht; 't duurde niet lang of hij werd door vrienden bij verschillende familiën geïntroduceerd en woonde ook een bal in de societeit de Harmonie bij. De schitterend verlichte zalen, die bij zijn binnentreden reeds overvol waren, maakten een verblindenden indruk op Fernand; de dames, in den arm hunner cavaliers, zweefden over den marmeren vloer, de gaskronen goten stralen van licht door de galerijen en verhelderden de gestalten, die allen even schoon, even frisch en gelukkig schenen; een geur van bloemen en parfums steeg hem tegemoet en in verrukking zag hij om zich heen, vol bewondering voor het heerlijk perk met bloemen, dat hij in deze zalen vond. Zijn vriend wees hem deze en gene aan. "Dat is de dochter van den directeur der... of de vrouw van den koopmanmillionnair... die mijnheer is de pas benoemde inspecteur van... en die daar, die lange boonenstaak, is de referendaris... je weet wel over wiens benoeming ze zooveel hebben geschreven." De dames, met uitzondering der chaperonneerende mama's, waren in het licht gekleed, sneeuwwit, zacht robe, teer lila, hemelsblauw of fijn zeegroen, zoodat het oog onwillekeurig getrokken werd door een figuur geheel in zwart gaas gehuld. Fernand, zonder haar gelaat nog gezien te hebben, vroeg zijn vriend: "Wie is toch die raaf onder al die duiven?" "Een raaf, foei, Leeuwenburgh, neem dat woord toch gauw terug of ik zal tot straf, je niet bij haar introduceeren; ze is de mooiste naar mijn smaak van alle dames, die hier in de zaal zijn en de geestigste zeker." "Wie is ze dan?"
[91:]
"De kleindochter van den oud-hoofdambtenaar Van Vaerne, maar je moogt haar niet te veel aanzien, ze is geëngageerd met dien stijven referendaris Verheide, een rijke kerel, die pas een paar ton uit Europa geërfd heeft, maar ik zeg je toch dat het jammer is van 't meisje, zie, daar komt ze ons langs; haar oogen kunt ge niet zien, maar dat haar, en echt, vriend, alles echt." "Heb je de confidenties van haar kapper ontvangen?" vroeg Fernand lachend. "Maar dat zie je wel, als je wat dichter bij haar komt, tenminste als ge eenig verstand hebt van coiffures." "Danst ze met haar galant?" "O foei, die danst nog minder dan een kermisbeer; daar staat hij bij de deur, die op de galerij uitkomt, ik geloof, dat hij uitvalt bij zijn quadrillepartijtje." De muziek hield op en de paren wandelden op en neer. De cavalier der dame in 't zwart bracht haar spoedig naar een canapé naast een deftige dame in zijde en fluweel, die haar vergezelde; de heer, die als haar verloofde was aangewezen, kwam bij haar staan. "Mijn tante is de dame op de canapé," zei de vriend tot Fernand, "ik zal u aan beiden voorstellen." De ceremonie had plaats, Fernand was in de gelegenheid een schoon, belangwekkend gelaat te zien. Als een marmeren buste door zwarten onyx omlijst, vertoonde zich haar blank gelaat, door de beweging van het dansen niet veel hooger gekleurd, in de donkere lijst van haar japon en lokken; een donkerroode roos van iets hoogere kleur dan haar bloedkoralen oorbellen en ketting, stak in dat haar en verder droeg zij geen sieraden, 't scheen of zij slechts door eenvoud alle oogen wilde trekken. Even lichtte zij de oogen op toen Fernand voor haar boog, maar een oogenblik slechts, dadelijk weer ging zij voort met haar kleinen waaier te spelen; als een schildwacht stond de gedistingeerde, maar droge, stijve figuur van Verheide naast de canapé. Wie heeft niet somtijds een gevoel ontwaard bij den blik van een persoon, of het eerste gezicht van een landschap, of andere onverschillige handelingen, een gevoel, dat met de snelheid van een bliksemstraal onze ziel doorkliefde, als hadden wij dien blik, dat gezicht, dat gebaar meer ontmoet, zonder dat we ons echter rekenschap konden geven, of dat in ons werkelijk verleden geschiedde of slechts een herinnering was uit een sinds lang vervlogen droom? Soms echter is den indruk levendiger, wij zien duidelijk een beeld uit ons vorig leven oprijzen uit de nevelen der herinnering, zonder echter te weten, welke geheimzinnige keten het tegenwoordige juist aan dat misschien reeds half vergeten oogenblik verbindt. Welke overeenkomst kon er bijvoorbeeld bestaan tusschen de neergeslagene oogen van de jonge aanstaande bruid en den woesten
[92:]
storm, die hem in het gebergte had overvallen en toch; Fernand kon de gedachte daaraan niet van zich afzetten; 't was of de vroolijke stemmen om hem heen als het loeien der wouden klonken, en de slagen van de groote trom, die de muzikanten tot hun werk riep, als het ver gerommel van den donder. Hij verzette er zich tegen; hij sprak met de tante van zijn vriend over onverschillige zaken, hoe 't hem op Java beviel, of men in Holland ook veel danste en zoo al meer, vroeg vervolgens aan Theodore om een dans, welken zij, altijd zonder de oogen op te slaan, weigerde, daar zij niet alle dansen maakte en de overige reeds beloofd had. Verheide bood haar den arm; zij nam dien aan en zij wandelden samen door de zaal. 't Was ontegenzeggelijk een knap paar, doch zooals zij daar samen gingen tusschen de woelige, vroolijke groepjes, scheen het wel of zij zich reeds bij voorbaat oefenden voor hun tocht door het leven, zoo onberispelijk wandelden zij naast elkander, doch ook slechts naast! Hij had geen moeite haar den arm tot ondersteuning te geven, maar zij vroeg dien ook niet. Slechts voor de wereld waren zij vereenigd, maar hun harten zouden niet smelten tot één, niet gerust op elkander vertrouwen, zij met de zachte onderwerping harer liefde, hij met de opheffende teederheid zijner kracht. Fernand bleef een oogenblik met de tante praten. "Die Theodore is een zonderling meisje," sprak zij, "ik was erg boos dat zij zich zoo toiletteerde, Had ik 't vooruit geweten, dan zou ik haar niet hebben meegenomen, maar zij kwam heel gekleed bij mij aan huis, en verbeeld u wat zij tot reden opgaf: "Ik wil een vlek maken op al de witheid, die mijn oogen vanavond zeer zal doen." "Maar 't is of je rouwt," zeide ik. "Dat doe ik ook half en half," antwoordde ze, "en elke bruid moest dat doen. Haar jeugd eindigt en dat is meer een rouwkleed waard, dan de dood van den een of anderen ouden oom, van wien men misschien erven moet." 't Is een geëmancipeerd meisje, haar grootmama heeft te veel op haar gelet en toch ook weer te weinig, en haar grootpapa bederft haar in den grond." De goede dame dacht er misschien niet om, hoe weinig waarde deze uitleggingen hadden voor iemand als Fernand, die nog nooit iets van Theodore noch van haar familie gehoord had. Juist kwam ze langs en fluisterde haar geleidster toe dat zij in de galerij ging wandelen; meteen viel haar roos uit het haar juist voor Fernands voeten, hij raapte die op en bood ze haar aan, Voor 't eerst zag zij hem in het gelaat; een oogenblik slechts rustten haar groote grijze oogen op de zijne en 't was hem of hij het weerlicht over de toppen der bergen zag flikkeren, en dat te midden dier lichtstroomen de kleine figuur van Keesje Vlug als den aartsengel Michaël op een hoogte verscheen. 't Was onbegrijpelijk hoe hij aan die gedachte kwam. Theodore nam
[93:]
de roos, dankte met een onverschillig gelaat, en hield haar toen in de hand, daar zij geen kans zag ze weer in haar kapsel te steken. De avond vloog om; Fernand danste verscheidene malen, amuseerde zich uitstekend, ledigde met oude en nieuwe vrienden menig glaasje champagne en dacht niet meer aan Theodore voor dat zijn vriend, die hem naar 't hotel vergezelde, in een bui van vertrouwelijkheid tot hem zeide: "Een knappe meid, die Theodore, hé. Ik zal 't je ronduit zeggen, ik behoor tot de arme lui, die tendres soupirs hebben geslaakt om haar bezit, maar dat is lang geleden, ik was toen pas hier gevestigd en had niet veel praktijk. Ze is al zeven jaar in de wereld, ze wordt oud, denk eens aan, reeds drie-en-twintig, en niemand was haar goed genoeg, totdat ze eindelijk moe van het weigeren dien stijven Klaas genomen heeft. Wat een smaak, niet waar? Een kerel waar niets aan is in de conversatie, die uren lang zwijgt en haar alleen trouwt uit ijdelheid; maar ze doet toch erg zonderling, ze rijdt alleen met haar nagemaakten groom soms uren lang door de stad, schijnt nu eens op elk bal, dan weer in maanden niet, doet alles waar ze lust in heeft,en ziet er toch uit of alles haar eigenlijk te min is. Enfin! ik ben blij, dat zij mij niet vereerd heeft met het kolossale cadeau van haar hand; mijn vrouwtje kan niet rijden, zelfs niet dansen, en toch wat 'n intérieur hebben wij! Ik wensch Verheide al het mogelijke geluk toe, maar je zult slaap hebben, hé; wel te rusten, morgen kom je bij ons hoor. Adèle rekent er op." Vergeefs riep Fernand de slaap ter hulp om hem af te leiden van al de tegenstrijdige gedachten, die zich in zijn brein verdrongen; het ging niet. 't Meest kwelde hem die zwarte figuur tusschen al die witte en rooskleurige wolken, met die oogen, welke hem terug' deden dunken aan de benauwde oogenblikken, in het bosch doorgebracht.
inhoud | vorige pagina | volgende pagina