doorzoek de gehele Leestrommel
Leestrommel
Leestrommel

a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

Melati van Java: Fernand
Uitgeverij H.A.M. Roelants te Schiedam, 1878 (eerste dr. 1874)


IV.

In het groote huis der Van Vaernes, op Salemba gelegen, liep de dochter des huizes 's middags om vijf uur nog op en neder in haar négligé.
Zij zat nu eens een oogenblik op een der rotting-canapés in de achtergalerij, ging dan de trappen af naar de bijgebouwen; speelde met een groote kakatoe, die zich in zijn ring schommelde, en wilde juist op het grasperk achter de woning zich gaan amuseeren met de kippen tot zich te roepen, toen een ontevreden vrouwenstem haar toeriep:
"Maar, Théo, 't is allang over vijven en je drentelt daar nog heen en weer, alsof je niet wist dat over een halfuur Verheide komt.

[94:]

De stem kwam uit een hoek der galerij, waar op een tafel het theegoed gereed stond en waarnaast een oude heer en een iets minder oude dame in twee leuningstoelen zaten.
"Och, Anne, laat het kind maar begaan, dat vrije leven van haar zal toch spoedig genoeg gedaan zijn," zeide de oude heer zacht.
"Een kind! Ja, soms kinderachtig als een meisje van tien jaar, maar anders mensch genoeg. Hebt je mij niet gehoord, Théo? Ga toch naar de badkamer!"
"Ik heb vandaag geen trek mij te kleeden, ma! Zeg maar aan Verheide, dat ik niet wel ben."
"En waarom niet? Dat zijn niets dan kuren; wanneer zul je die. toch eens afleeren? Weet je dan niet, dat we van avond receptie hebben?"
"Dat ook nog? Reden te meer om mij niet te kleeden, wat dunkt u, pa?"
"Kom, kom, Théo, laat dien armen jongen toch niet vergeefs komen. Ach, ik weet nog zoo goed hoe hard dat is; hier mijn oude Anne, die nu zoo wijs tegenover jou is, had in haar tijd ook wel kuren. Ik kon maar eens in de week te Haarlem komen, en als ik dan reeds in de verte haar gezicht in het spionnetje zag, dan dacht ik: "O jé, 't is weer mis!" Weet je nog, An, die Zaterdagmiddag, ik had juist mijn exà..."
"Kom, papa, haal alsjeblieft die oude dingen niet meer op, want dan wordt je vervelend, en spreek niet tegen als ik Théo iets zeg. Zult ge nu eindelijk gaan, Théo?"
"Jawel, ma, ik zal vandaag eens probeeren hoe men zich gevoelt als men eens zijn zin niet gedaan heeft."
"Ja, probeer het maar, wie weet hoe dikwijls je later dat moet doen."
"Om Verheide, ma? Denkt u dat? Nu, dan bedank ik hem nog van avond."
Zij stond bij de balustrade der galerij. die eenige voeten hooger dan de grond was geplaatst en stak haar gelaat tusschen een der ijzeren krullen.
"Voorzichtig, Théo, ge klemt je," zei de vader.
"O neen, pa, geen nood! Wat dunkt u, zal ik er toe moeten overgaan?"
"Gekke meid, ga je baden, bedenk dat papa en ik ook nog hun toilet moeten maken."
"O, 't is waar ook, nu, ik ben dadelijk klaar," en zij wipte weg.
"We zullen dat kind erg missen," sprak Van Vaerne en blies uit zijn geurige havana eenige wolkjes rook, die langs het gelaat zijner vrouw streken.
"Wees toch voorzichtig, papa, u weet dat ik dien rook niet velen kan. Haar missen, 't zou wat! We zullen haar geen piano meer hooren spelen, niet door 't huis zien springen, geen chaperons behoeven op te zoeken, om haar naar bals te geleiden, maar overigens..."

[95:]

"Ik ben aan haar gewend geraakt; 't huis zal me leeg voorkomen zonder haar," hij tikte de asch van zijn sigaar weg, "wat zullen we met die ruimte doen?" Hij dronk zijn kopje thee leeg, altijd hopende, dat zij nu wat zou antwoorden, "en voor wie vermoei ik mij nu dag aan dag?" Zij glimlachte ongeloovig. maar meer niet.
"Zeg, Anne, was het dan niet beter, dat we dan eindelijk gingen rusten?"
"Waar, op Tana-abang?"
"God bewaar me, neen! Ik bedoel in een heerlijk buiten bij Velp, of als je liever wilt in Bloemendaal of in den Haag, of waar dan ook, in 't lieve vaderland."
"Ach, man, hoe kun je toch zoo kinderachtig zijn en verlangen naar een land, dat je sedert - laat eens kijken, onze Albert was, toen we hier kwamen, tien jaar oud; hij stierf met zijn drie-en-twintigste en Théo is nu ook drie-en-twintig, dus zes-en-dertig jaar. Denk je nu, dat je ooit. weer in Europa gewennen zult, na zes-en-dertig jaar aan één stuk op Java te zijn geweest? Je vindt er niets dan graven en een heel andere levenswijze dan die, waaraan je gewoon bent, Ik zeg niet dat ik zooveel geef om Java, er is altijd veel geweest, dat me erg tegen stond, maar ik weet wat ik hier heb en wat zal me daar wachten?"
"Vrouw, zes-en-dertig jaar is zoo lang niet, er zal zooveel zijn van vroeger, dat nog hetzelfde is."
"Kom, kom, sentimentaliteit! Je ziet tegen Théo's trouwen op, maar ik ben er blij om, nu zijn we meteen van de moeder af, daarvoor kan ze nu zelf zorgen en wat zullen we 't nu veel rustiger hebben, nu zij eindelijk heengaat."
"Eindelijk, 't is mij nog veel te vroeg."
"Moet ze dan altijd thuis blijven met al haar kuren en gekke streken, die reden geven tot allerlei praatjes? Kom, kom, papa, zie 't zoo donker niet in! 't Is de derde bruid, die uit ons huis trouwt, en we schikten er ons altijd weer in."
"Ja, de eerste was Antoinette, een knappe, flinke meid, ze had veel van Théo, zij was stiller, zij kon zoo uitgelaten niet zijn als soms Théo, maar ze was toch een lief, mooi ding. Jammer, dat ze zich in het hoofd heeft gesteld boos op ons te worden. De tweede, Marie, nu als Théo's huwelijk zoo rijk gezegend moet worden, dan zal haar vroolijkheid ook wel langzamerhand er afgaan."
"Marie is de eenige van wie wij pleizier hebben, zij is dan ook mijn dochter."
"En de mijne niet, An?"
"Nu, je hebt weinig gelegenheid gehad haar te bederven, zooals de anderen; maar je sprak van Antoinette, weet je dat haar zoon hier is?"
"Och, neen, zeker niet, Hoe weet je dat?"
"Hij is gelogeerd bij de De Reimers; misschien brengen ze hem van avond mee."

[96:]

"Dat zou me pleizier doen."
"Maar nu heb ik een verzoek aan je, hij weet misschien niet eens dat we familie van hem zijn, want dan kwam hij zeker niet; laat er dus ook niets van merken, houd je zoo dom mogelijk, vraag niet naar zijn mama; ik zal wel alles wat ik weten wil van hem hooren."
"En waarom toch?"
"Ik heb er mijn redenen voor."
"Grootma, de badkamer is vrij," zei Théo, de galerij binnenkomend, frisch als een ondine.
"Nu, kleed je dan gauw aan."
"Altijd commandeeren; grootpa, wat zal u toch commando's uit te voeren hebben als ik weg ben, want ma heeft niet genoeg aan al haar bedienden om ze te bevelen."
"Brutale meid, is dat een toon tegenover mij?"
"U is uw bestemming misgeloopen, ma, u had generaal moeten worden."
Ze ging naar haar eigen kamer en bekommerde er zich niet over, dat de grootmoeder voortging met knorren.
't Was een kostbaar gemeubeld vertrek met een grooten psyché en een toilettafel met parfumerieën, etagère-voorwerpen en alle soorten van snuisterijen overladen. Een oude meid stond voor de marmeren tafel en strooide geurige, droge bloemen tusschen eenig wit goed voor dat zij ze in de mahoniehouten kasten rangeerde.
"Ajo baboe!" zeide Théo, "we moeten ons haasten."
"Uw kleeren liggen klaar, nonna."
Werkelijk was op de sofa een volledig toilet uitgespreid, tot aan de bottinnes, die op de mat de voetjes, welke zich in hen steken moesten, schenen te wachten.
"Maak je mijn haar op, baboe?"
"Ga maar zitten, nonna."
Théo zette zich voor de toilettafel, nam een boek ter hand en liet de oude meid haar krullen uitkammen, hier en daar opsteken, een kam van granaten en een diamanten speld er in steken, toen pas keek zij in den spiegel.
"O foei, baboe, dat is leelijk, diamanten en granaten, neem die speld er uit."
"Nonna, dat staat juist zoo lief! Een bruid moet mooi zijn."
"Ik ben een veel te oude bruid, baboe, die mag zoo koket niet zijn als een jonge, Droeg mijn mama als bruid veel ienten-ienten?" [Juweelen]
"Uw mama was zoo mooi."
"Natuurlijk, anders was zij niet met papa getrouwd; en toen zij voor den tweeden keer bruid was?"
"Ach, toen had ze te veel tranen in de oogen om juweelen in het haar te dragen."

[97:]

"Dus dan ben ik nu een even vroolijke bruid als mijn mama toen ze hertrouwde?"
"Nonna huilt immers niet?"
"Neen, dat wel niet, maar toch, baboe, 't is niet prettig te trouwen."
"Nonna's moeten het doen."
"En als ze niet willen?"
"Dan is 't niet goed, neen, mijn hart is zoo blij dat ik eindelijk mijn nonna als penganten [Bruid] mag zien, dat ik daags na de bruiloft een groote sedekah [Godsdienstige maaltijd] zal geven. De kokki wil mij helpen koken, en de koetsier zal zorgen, dat ik de wagenkamer kan gebruiken."
"En als ik niet gelukkig ben, baboe?"
"Waarom zou nonna niet gelukkig zijn, uw toewan is immers een toewan blanda."
"Ach, goede baboe, je meent het best, maar ik kan je alles niet zeggen; zeg, baboe, hoeveel mannen heb je gehad?"
"Twee; een heb ik te Padang achtergelaten en met den andere ben ik hier getrouwd, dat was een bangsat [Schurk], hij heeft mij al mijn ringen en geld ontstolen en is toen met een officier naar Ambon gegaan, ik heb er niets meer van gehoord. Maar de toewan blanda doen dat niet; kom, nonna, kleed u nu aan, toewan Pereida zal dadelijk komen."
"Maar ik trek die blauwe japon niet aan, die is te opzichtig, geef mij mijn donkerroode en mijn zwart kanten fichu."
Snel ging zij voort met haar toilet.
"Baboe, ben je niet blij," vroeg zij weer, "dat je nu bij mij komt wonen?"
"Allah! nonna! daarom ben ik zoo blij; als u hier niet was, zou ik geen dag willen blijven, de njonja besaar (groote mevrouw) is niet goed voor de menschen."
"Zal ik 't wel zijn, baboe?"
"Pestie (zeker), nonna heeft een goed hart en al knort ze, dan weten de menschen wel dat zij het niet zoo meent."
Théo stond nu voor den psyché en draaide zich heen en weer om te zien of de plooien onberispelijk vielen, de baboe kroop op den grond, om den rok rechts en links wat neer te trekken, bewonderend zag zij haar nonna aan en sprak goedkeurend:
"U is mooi als een njonja resident."
"Laat Verheide dat niet hooren," dacht zij, juist reed een rijtuig de lange laan klapperboom en in, die van het bek naar het huis voerde door een grasperk, dat menige Hollandsche weide jaloersch kon maken.
"Daar is hij!" sprak Théo met een lichten zucht, en zonder een laatsten blik te werpen op den spiegel, ging zij naar de voorgalerij.


inhoud | vorige pagina | volgende pagina