Melati van Java: Fernand Uitgeverij H.A.M. Roelants te Schiedam, 1878 (eerste dr. 1874)
[216:]
X.
"Mijn lieve kind! en vrees je dan niet Fernand een al te zwaren slag toe te brengen door je besluit? Hij heeft je zoo innig lief." Dit vroeg mevrouw Van Noorden haar dochter, na Théo's oprechte ontboezeming te hebben gehoord. "Mama, ge denkt dus dat ik hem toch trouwen moet, en alzoo oorzaak worden van zijn ongeluk? Zou dit het beste voor hem zijn?" "In elk geval, 't is verschrikkelijk hard voor hem, als jij je engagement afbreekt en welke reden wil je daarvoor opgeven?" "Laat dat aan mij over. Ach! ik ben immers een volleerde tooneelspeelster. Maar, geloof mij, ik moet van hem afstand doen, wil ik hem geen treurig, diep ongelukkig leven bereiden. Nu zal ik den eersten tijd nog mij kunnen inhouden tegenover zijn moeder, maar haar afkeer tegen mij zal steeds toenemen, totdat ook ik mijn geduld verlies. Het komt dan tot een uitbarsting en dan..." "Kind, laten we dat niet denken; maak geen zorgen voor den tijd." "O mama, zag u dan niet hoe bleek Fernand was, hoe somber zijn oogen stonden?" "Omdat je niet wel zijt." "Neen, daarom niet; hij lijdt, omdat hij zijn moeder verdriet doet en niet anders kan handelen. Hoe zal 't wezen wanneer wij getrouwd zijn; zal hij niet eens het oogenblik verwenschen, waarop ik hem mijn woord gaf?" "De zaak is te ver gedreven, Théo, het zou Fernand rampzalig maken." "Neen, ik ken hem te goed. Een zware slag zal hem neerbuigen, maar hij is jong en krachtig, hij kan zijn gevoelens uitstorten op het papier en is eens de smart in dien vorm gegoten dan knaagt ze niet meer zoo pijnlijk aan het hart. Maar leven in dagelijksche kleingeestige kwellingen, tusschen ongelukkige, vrouwelijke jaloezieën; het zal de dood zijn voor zijn talent, zijn levensgeluk. Morgen vroeg ga ik heen." "En naar wie?" "Naar mijn grootouders." "Naar Java dus? O Théo!" "Mama, het zal een korte scheiding wezen: ik zal zorgen dat uw man een betrekking krijgt op Java en dan verlaat ik u niet meer. Nooit meer, ik heb uw liefde zoo noodig." En zij verborg haar hoofd in den schoot der moeder. "En wat zal uw lot daar wezen? Je kunt niet leven zooals andere meisjes, in beuzelingen en tijdverspillingen." Bevend sloeg zij de handen voor het gelaat.
[217:]
"Ik weet het niet, mama, wat ik doen zal en kan; maar dit is zeker, ik zal trachten altijd zoo te handelen, als Alwine's stervende hand mij leerde: het geluk van anderen stellen boven het mijne!" "God zegene je!" snikte de moeder, "beide dochters moet ik dus verliezen op één dag!" "Nora kan hier blijven; zij moet het zelfs! Eens zal zij misschien ook bij een ander mijn plaats innemen." "Morgen dus ga je van hier?" "Ja, mama; mijn grootouders wachten mij overmorgen; maar Fernand mag niet weten, waarheen ik ga. Eerst als ik in zee ben zal hij den brief ontvangen die hem mijn besluit mededeelt." Mevrouw Van Noorden boog het hoofd. "Laat ons dan beginnen met uwe toebereidselen, mijn arme Théo!" "Beklaag mij niet mama, want o, ik ben zoo zwak; ik zou niets liever doen dan naast u zitten en schreien den heelen nacht door over mijn vervlogen levensgeluk." Even wischte zij de tranen weg, die onophoudelijk over haar wangen rolden en opende toen vastberaden hare kasten. "Mag Nora het ook niet weten?" vroeg mevrouw. "Neen, niemand dan u. Laat zij morgen heengaan, met den eersten trein evenals hij; den kapitein kan u wel 't een of ander wijs maken over mijn koffers." Men kwam aan de deur kloppen. "'t Is Nora," zei mevrouw Van Noorden en zag vragend haar oudste dochter aan. "Binnen!" sprak Théo en liet zich weer op den fauteuil vallen, in haar witten mantel. "Zoo, onwel; Théo?" vroeg Nora, die een brief in de hand hield, vriendelijk, "waarom ga je niet naar bed?" "Och, Noortje, 't zal wel spoedig beter zijn; ik ben van plan morgen lang te slapen. Hoe was het bij 't diner?" "Niet zeer amusant. Ik geloof dat mevrouw iets met Fernand gehad heeft; ze aten haast niets en hun conversatie beteekende ook niet veel." "En wat zeiden ze er wel van dat ik niet kwam?" "Niets, ten minste niets bijzonders." "Nora, mama heeft je toch geen jokken geleerd? Ik hoor het aan je stem, mevrouw Van Leeuwenburgh heeft er iets hatelijks over gezegd. Wat is het dan?" "Wel, wat zou zij er van zeggen? 't Is je schuld immers niet, dat je niet wel zijt?" "Nu, houd het dan maar voor je, als je het zoo ongaarne zegt.Van wie is die brief?" "Van je grootmama, geloof ik. 't Is vandaag de tweede reeds; het gaat erg druk." "Och, maak hem open en lees mij voor." Nora las. "Hun vertrek is vervroegd; de wind is van morgen veranderd, zij gaan over twee dagen heen."
[218:]
"Dus morgen moet ik weg. Nora, ik ga om tien uur op reis." "Alleen?" "Met wie dan?" "Fernand zal het alles behalve pleizierig vinden, als je zoo stil vertrekt." "Hij komt immers pas Zaterdagavond hier," merkte mevrouw op. "Nu, dat is ook jouw zaak. En je zijt zoo onwel?" "Dat is minder! Ik zal tot acht uur in bed blijven morgen ochtend, en dan ben je reeds weg. Noortje, omhels mij; je ziet mij net meer terug!" "Ten minste niet als Theodore van Vaerne." Nora was verheugd dat het haar tegenwoordig zoo gemakkelijk viel een recht zusterlijken toon aan te nemen tegenover Fernand en Théo. "Nora, wees steeds een goede dochter voor mama; je zijt het altijd geweest, langer dan ik, maar ik ben toch de oudste; op tafel ligt mijn horloge, wil je dat als een souvenir aannemen?" "Dat kostbare savonnet ? Maar, Théo, dat mag ik niet; 't is zoo'n zeldzaam stuk." "Moet ik je dan iets gewoons geven? Mama zal het je brengen met de ketting." "Théo, wat doe je?" berispte mevrouw Van Noorden, "dat is niets voor Nora, die ketting zou een koningin niet misstaan en zij is maar een secondante." "Bewaar ze dan, mama, tot op den dag, wanneer zij als bruid voor u staat!" "O, in dien tusschentijd kon je hem naar hartelust afdragen," lachte Nora. "Hoe weet je dat? Misschien ben je het eer nog dan ik." "Kom,Théo." "Ik zal je goeden nacht kussen. Zie ik je dus morgen niet?" "Neen, dan slaap ik immers nog." Lang en innig was de omhelzing; mevrouw Van Noorden stond met afgewend gelaat, om haar ontroering te verbergen. "Nu, Théo, we zien elkander spoedig weer," zei Nora eindelijk. "God geve het, Nora ! of liever, wat zou het beste zijn?" Nora verliet de kamer en dadelijk stond Théo op. "Al twee, die mij na aan 't hart liggen. Kom, mama, nu maar doorgewerkt. Ik zal veel hier laten; al mijn winterjaponnen. Daar kan u met de meisjes nog lang pleizier van hebben en ik zou ze toch niet gebruiken kunnen." Mevrouw Van Noorden pakte zwijgend en soms zacht schreiend alles in de groote koffers, die nog op Théo's slaapkamer stonden. Zij had haar bijouteriekistje genomen en zocht zorgvuldig alles uit, wat zij van Fernand had ontvangen. "Den tweeden keer dat ik dit werkje doe," zeide zij met een droevigen glimlach, al die fraaie kleinigheden bijeenpakkende, "maar hoe verschillend met de eerste maal gaat het mij nu af!"
[219:]
Toen nam zij al het overige en koos slechts eenige stukken, de eenvoudigste, er uit. "Mama," sprak zij nu, "verdeel dit tusschen u-zelf en de kinderen, of liever, laat het verkoopen, om het geld voor hen op rente uit te zetten. Hier heb ik nog een paar effecten van mijn goeden grootvader gekregen en wat geld. Ik zal zoo veel nemen als ik noodig heb voor de reis; koop voor het overige iets moois voor uw huishouding en wat fijne sigaren, om den kapitein in een goed humeur te houden." "Neen," zei mevrouw Van Noorden, "dat nooit! Dat goud is van jou; jij moet het ook dragen of wil je alles vaarwel zeggen? Neen, Théo, ik neem het niet aan." "En ik bid er u om, mama! U heeft weinig liefde, weinig dienst van uw oudste dochter gehad, laat mij u ten minste eenige stoffelijke welvaart geven." Mevrouw Van Noorden sprak niets meer, doch pakte het kistje zooals zij dacht ongemerkt in, maar Théo hield haar in het oog en toen zij de kamer verliet, nadat Théo haar beloofd had spoedig in te slapen, was het haar eerste werk 't kistje weer uit te pakken en in een der kasten te sluiten. Afgemat gaf Théo zich nu eenige uren rust. Zij sliep vast en stond verkwikt op, gewekt door het gedruisch van kinderstemmen in de beneden vertrekken. Nora ging heen, de kapitein zou haar wegbrengen, tot Théo's groote vreugde. Zij zette zich voor haar schrijftafel en schreef twee brieven; de eene was aan Fernands moeder gericht en kostte haar moeite noch tijd. De andere werd echter drie, viermalen begonnen, verscheurd en dan opnieuw geschreven; eindelijk was ook die af en met een zucht van verlichting stond zij op en maakte haar toilet. Zij scheen geheel kalm en bedaard, zelf verwonderd dat zij zoo weinig moeite had zich goed te houden. Haar mama trad binnen, bleek, ontdaan, met roodgeweende, oogen. "Arme, lieve mama!" en zij sloot de kleine afgesloofde vrouw in. haar armen, "troost u maar; 't is voor korten tijd, en dan zult ge uw land terugzien, uw schoon, uw heerlijk land; Nora's liefste wensch zal vervuld worden en u zal allen gelukkig zijn." "Behalve jij!" "Ik ook! Ik zal gelukkig zijn door uw aller geluk." "Maar het gelukkigste van allen is mevrouw Van Leeuwenburgh. 't Is eigenlijk voor haar, dat jij je opoffert." Théo haalde de schouders op. "Als zij gelukkig kan zijn na het lezen van mijn brief, wel, dan benijd ik haar dat geluk niet. Is alles ingepakt, mamaatje?" "Alles!" "Nog iets! Hier in dit pak liggen alle souvenirs, die ik van Fernand ontving; iets wil ik houden. Dit zal hij mij toch wel
[220:]
gunnen, Die gravure, mama, ach, doe die ook in mijn koffer!" Mevrouw Van Noorden zag haar dochter teeder aan. "O kind! Hoe gelukkig ben ik dat gij ten minste daar troost zoekt!" Heel gekleed in reistoilet ging Théo naar beneden. "Is mijnheer Van Leeuwenburgh ook vertrokken?" vroeg zij aan de kinderen. "Ja,"antwoordde Josef, "ik was aan het station om papa en Nora weg te brengen; bij ging op reis en kwam niet bij papa en Nora zitten." "Hij zag er uit of hij van nacht niet geslapen had," meende Marietje en keek Théo van terzijde aan, maar de oudste zuster zag er frisch en flink als gewoonlijk uit. Na het ontbijt omhelsde Theodore de kinderen een voor een; in de gang stond baar moeder; lang hielden beiden elkander innig en sprakeloos omklemd. Voor het eerst voelde mevrouw Van Noorden wat het is zijn, krachten te verliezen; alles scheen haar in een sluier gehuld. Een laatste kus, een laatste omhelzing en Théo was alleen in het rijtuig gestapt, dat haar verre van de plaats voerde, waar zij zoo gelukkig was geweest. Toch voelde zij nog niet den geheelen omvang van hetgeen zij gedaan had; de geestkracht ondersteunde haar, de opgewondenheid, waarin zij zich sedert gisteren bevond, was nog niet geweken; zij bevond zich nog onder den invloed van den eersten indruk, die zooals gewoonlijk haar al te haastig deed handelen. Eerst later als de teerling werkelijk geworpen was en niets meer haar overbleef, zelfs geen hoop, zouden de smart, de ontmoediging en de lusteloosheid baar zieloverstroomen, en 't ergste van alles nog, de twijfel, daarbinnen sluipen, die haar zelf deed afvragen of 't geen zij gedaan bad, noodig en verstandig of zelfs goed was geweest.
inhoud | vorige pagina | volgende pagina