Melati van Java: Fernand Uitgeverij H.A.M. Roelants te Schiedam, 1878 (eerste dr. 1874)
VII.
"Maar wat een besluit, mama," zei Fernand den volgenden morgen, "waarom wil u niet langer hier blijven? Ze bouwen druk in Meerburg, hoe lastig zal het daar voor u zijn, met al die werklieden over den vloer." "Dat is minder, beste jongen, of je moest het lastig vinden mij alle dagen bij je te hebben." "O neen, integendeel, dat weet u wel, maar als u hier is, dan kan Theodore vrij op Leeuwenburgh komen, en dat is pleizieriger dan wanneer zij je bij de Van Noordens moet ontvangen, maar denk dat deze moeilijke verhouding nog maar eenige weken duurt en dan ben je vrij met haar te gaan, waar je wilt." Zij zag er treurig uit; Fernand scheen er niet op te letten en na een korte poos zwijgens vroeg hij: "Met welken trein denkt u te gaan?" "Niet den trein van tienen." "Dus gaan we samen?" "Zeker." "Gaat u nog even afscheid nemen bij... mevrouw Van Noorden?" "Ik zal en passant mijn kaartje afgeven." Fernand beet zich op de lippen en neuriede wat. "Zal 't ooit goed gaan?" dacht hij, "enfin, 't is mijn schuld niet, noch die van Théo!"
[200:]
Hij zette zijn hoed op, groette en ging het huis uit. Mevrouw Van Leeuwenburgh keerde met een bezwaard gemoed naar haar kamer terug en na zich overtuigd te hebben, dat alle voorbereidselen goed ten uitvoer gebracht waren, trok zij haar reistoilet aan. Emilie hielp haar en verkwistte den tijd met allerlei nieuwtjes te vertellen. Plotseling werd beider aandacht getrokken door een hard geschreeuw, het rammelen van wielen, dadelijk daarop gevolgd door een heftigen schok. Emilie schoof het raam omhoog. maar kon niets zien door het dikke gebladerte der dennen en sparren. De tuinman liep den weg op. "'t Is zeker een hollend paard," zeide Emilie. "En Fernand!'" riep de moeder angstig. "O hij is reeds lang bij zijn meisje." "God geve 't! Mijn handen trillen zoo. Een glas water, Emilie." Zij zette zich op de canapé neer. Emilie gaf haar water en Eau de Cologne, maar zij bedaarde nog niet. "Ga naar beneden, Emilie. ga eens zien!" Niets liever deed de nieuwsgierige juffer: zij ging dus de trappen af, het huis uit en na eenige minuten, die mevrouw Van Leeuwenburgh wel uren toeschenen, was zij nog niet teruggekomen. Toen besloot zij zelf te gaan, en liep zoo snel zij kon den tuin door, en den weg op. Daar zag zij op een honderdtal passen verder een groep menschen staan, een paard door eenige mannen vastgehouden, een ontredderde tilbury en de krullen van Emilie fladderend in den kouden herfstwind, als getuigen van haar bewogen gemoedstoestand. In een oogenblik was zij bij de plaats van het ongeluk. Haar voorgevoel had haar niet bedrogen; daar lag Fernand doodsbleek, bebloed, ondersteund door den tuinman, terwijl Théo naast hem knielde, wit als de zakdoek waarmede zij zijn gelaat afwischte. "Wat is er gebeurd! Laat mij door!" en zij stiet heftig allen ter zijde om zich naast Fernand te dringen. "Mijn jongen," zeide ze zacht en teeder, "zie mij aan, herken je mij?" Fernand glimlachte even. "Ik zal wel opstaan, 't is niet erg. Mijn hoofd doet wat zeer." "We zullen hem dragen," riep men. En eenige sterke mannen tilden hem op. Mevrouw Van Leeuwenbnrgh bleef zijn hoofd ondersteunen en instinctmatig weerde zij Théo van zijn zijde. "Fernand," zeide ze en drong zich naast mevrouw Van Leeuwenburgh, "hoe voelt ge u?" "Hinder hem toch niet!" sprak mevrouw bits. Op 't landgoed gekomen, werd hij dadelijk te bed gelegd, een
[201:]
dokter moest gehaald worden en voorloopig waschte zijn moeder met haar zekere, zachte hand zijn wonden uit. Théo zat ondertusschen in de voorkamer aan de hevigste aandoening ten prooi. "Laat mij hem even zien," bad zij Emilie, "ik zal nooit vergeten, hoe ik hem daar vond, bleek, bebloed! O mijn God, als hij eens sterven moest!" "O neen, wees maar niet ongerust, lieve juffrouw, zoo ver is het niet. 't Was maar een schram." Daar kwam de moeder met een kom azijn binnen. Zij schrikte toen zij Théo ontwaarde; er was niets trotsch meer in haar gang, in haar oogen. "Och, lieve mevrouw, laat me even bij Fernand, even maar; is het erg? Zou hij zwaar gewond zijn, laat me hem even zien, ik bid u er om." "Neen," was het koele antwoord, "dat past nu niet. Ik alleen mag bij hem blijven." En te midden van haar angst en zorg gevoelde zij zich nog dankbaar, dat dit ongeval nu gebeuren moest, nu Théo nog geen onbetwistbare rechten had om een plaats aan zijn ziekbed in te nemen en 't haar, haar alleen, toekwam hem te verzorgen. Théo keerde zich om en snikte. "'t Is wreed van u!" zeide zij, "zeer wreed! U heeft hem niet gezien als ik toen hij op den grond lag, een doode gelijk." Mevrouw deed of zij 't niet hoorde en verliet de kamer, Emilie ging haar na. "Och. mevrouw, als u er bij is, dan vind ik er niets ongepast in, dat zij even naar haar aanstaande komt zien. Zij is zoo zenuwachtig, want zij houdt toch innig veel van hem, zij vloog op haar pantoffels het huis uit, zonder hoed, zonder doek en zij wierp zich toen zoo hartstochtelijk op hem, dat de tranen mij in de oogen schoten. Doe haar zin maar, mevrouw, Fernand zal u ook dank daarvoor weten." "Dit is mijn zaak, Emilie, meng er u niet in," was het korte, beslissende bescheid dat zij ontving, tot loon voor haar medelijdende woorden, die echter diep, zeer diep in het hart van Fernand's moeder drongen. Van dit oogenblik af twijfelde zij niet meer aan Théo's liefde voor Fernand. Het ongeval had overigens geen ernstige gevolgen; hij moest twee dagen zijn kamer houden en zoodra hij in de huiskamer kon opzitten, liet hij Théo verzoeken, hem eens te komen zien. Hun samenkomst wekte mevrouw Van Leeuwenburgh's jaloezie wederom krachtig op. Geen twijfel meer: Nora had zich vergist, dat Théo veinsde kon zij niet meer aannemen. Ondertusschen maakte Nora haar toebereidselen, om in haar nieuwen werkkring te treden.
[202:]
Théo overlaadde haar zuster met geschenken en liefkoozingen en ook Nora hing met teedere gehechtheid aan haar. Ze zaten beiden in Théo's gezellige kamer, voor het open haardvuur. De dikke gordijnen lieten een getemperd licht door, en de jardinières vol bloemen gaven aan het vertrek een herinnering aan de lang vervlogen lente. "Die brief zal ons huwelijk weer doen uitstellen," zei Théo, een weinig ongeduldig, "grootmama heeft altijd van die grillen; eerst moest ze naar Brussel om er een dokter te spreken, laat dan de mailboot vertrekken en nu eindelijk besluit ze er nu toe, met een schip de reis te maken." "Wanneer is hun vertrek bepaald?" "De volgende week en nu schrijft ze mij, dat grootpapa mij nog vóór hun vertrek in Rotterdam verwacht." "En hoe heeft dit dan invloed op je bruiloft, deze is toch over vier weken bepaald?" "Ja ik zou den volgenden Woensdag naar Meerburg gaan; Fernand is nu heel beter, en dan kan 't huis ons daar geschikter ontvangen. Nu kan zelfs mevrouw Van Leeuwenburgh er niet logeeren." "Waart ge van plan er eenige dagen door te brengen?" "Ja, we zouden daar ondertrouwen." "Maar de plechtigheid zal toch hier plaats hebben?" "Zeker niet! Zijn mama wil 't niet hebben." "Hoe vreemd!" "Maar is dan niet alles vreemd aan haar?" "Ja, doch dit idee is al heel bijzonder." "Sedert Fernand's ongeval is zij nog eens zoo onvriendelijk, eens zoo stug tegen mij." "En zie je er niet tegen op, met haar samen te wonen?' "O neen, als ik Fernand bij mij heb!" Zij zwegen een poos. "Nora," begon Théo zacht, "Nora, gun je Fernand nu aan mij, meer dan eenige maanden geleden?" Kalm zag Nora haar oudste zuster aan. "Ja, Théo, ik ben zeker, dat je hem gelukkig, zult maken." "Ik dank je, Nora, ik dank je voor dat woord. Je begrijpt mij beter zelfs dan mama," en Théo omhelsde haar zusje hartelijk, "ja, ik heb mijzelf niet gekend, vóór ik wist hoe ik beminnen kon." "Je past voor elkander," en zacht trilde Nora's stem; "gij zijt elkander waardig!" "O Nora, als zijn moeder dacht zooals gij, dan zou geen schaduw op ons geluk rusten!" "Er is iets, dat mij berouwt, Theo, ik zal het je bekennen, misschien dat je dit veel opheldert in het gedrag van je aanstaande schoonmoeder. Zij heeft wij, voor dat zij haar toestemming gaf, dringend gevraagd of gij van Fernand hieldt." "En wat hebt ge toen gezegd?"
[203:]
"Wat toen waar was! Neen!" "Dan verwondert mij haar gedrag niet meer; zij stelt nog geen vertrouwen in mij!" Den volgenden morgen zou Nora vertrekken; zij wilde dien avond afscheid nemen van eenige kennissen en nog een paar boodschappen doen. Théo vergezelde haar. "Kom je over met onze bruiloft, Nora?" vroeg zij. "'t Zal moeilijk gaan, Théo, ik ben dan zoo pas in een nieuwe betrekking en het maakt dadelijk een verkeerden indruk, als men zoo spoedig vacantie vraagt." "Meer werd er over dit onderwerp niet gesproken en Théo drong niet verder aan. Fernand had dien morgen beloofd haar en Nora te komen afhalen voor het diner, waar beiden geïnviteerd waren, doch toen zij van hun wandeling terugkwamen, hoorden zij dat Fernand er al geweest was. "Dat is toch erg vroeg, dunkt mij," zeide Nora. "Hij zal de stad zeker zijn ingegaan. Zullen we naar Leeuwenburgh gaan, Nora?" "Ik heb geen tijd, ik moet eerst die kleinigheden nog een plaats geven." "Zal ik dan maar gaan? Mevrouw is nu alleen en zij zal 't hartelijk vinden, als ik haar gezelschap kom houden." "Goed, dan volg ik over een half uur." 't Half uur duurde drie kwartier en toen Nora eindelijk in de kamer van Théo kwam om eene chale te zoeken, zag zij Théo tot haar groote verwondering op de canapé liggen; ze naderde haar zacht. "Wat is er toch, Théo?" vroeg zij bezorgd, "zijt ge nog hier, ik dacht dat ge reeds lang in Leeuwenburgh waart." "Nora, och kind, ik ga er niet heen, ik heb zoo'n hoofdpijn, zeg het aan Fernand." "Maar wat zal hij dat onpleizierig vinden. Dan ga ik ook niet!" "Neen, gij moet gaan, ik wil 't; hoor! is Fernand daar niet beneden? Ga met hem meê en maak mijn excuses." "En wilt ge hem aan niet eerst spreken?" "Ik ga dadelijk slapen, ik kom niet beneden, ik gevoel mij zeer onwel." "Ja, je ziet erg bleek. Zal ik mama roepen?" "Liefst niet, je papa is thuis en die zou alles in rep en roer brengen. Ga naar beneden, bid ik je en amuseer je zoo goed mogelijk. Maak mijn excuses aan Fernand en aan zijn mama! maar zeg hem in Gods naam niet, dat ik op weg naar Leeuwenburgh geweest ben." Fernand was niet spoedig tevreden te stellen, maar de herhaalde verzekering van Nora, dat Théo onmogelijk uit kon en dat niets dan rust haar verlichten kon, deden hem eindelijk er toe
[204:]
besluiten, zonder haar gezien te hebben, met Nora te vertrekken; eerst echter schreef bij haar een paar regeltjes vol zorg en liefde, die hij haar mama ter hand stelde. Toen Théo de deur hoorde openen, snelde zij naar het raam en zag Fernand met Nora naar buiten gaan. Hij keek om en scheen naar haar raam te zoeken. Zij verborg zich achter het gordijn; zoolang ze kon, zag zij beide gestalten na, maar toen een kromming van den weg hen aan haar oog verborg, sloeg zij met een wanhopig gebaar de handen voor het gelaat en liet zich luid snikkend op de canapé neêrvallen.
inhoud | vorige pagina | volgende pagina