Melati van Java: Fernand Uitgeverij H.A.M. Roelants te Schiedam, 1878 (eerste dr. 1874)
VIII.
Nadat Fernand den eersten keer gekomen was om beide zusters af te halen en de boodschap ontvangen had, dat ze uit waren, ging hij even naar huis om zijn mama te zeggen, dat zij niet onmiddellijk haar gasten behoefde af te wachten. Tot zijn teleurstelling. zag hij niemand in het salon en in de huiskamer dan Emilie die de morgenwijnen op tafel arrangeerde. "Waar is mevrouw?"vroeg hij. "Dat zal ook spoedig uit zijn," dacht Emilie, "het spreken van zijn mama als mevrouw als er twee mevrouwen hier zijn, dan zal hij wel een andere benaming moeten bedenken." "In haar kamer, denk ik, mijnheer!" Sedert Fernand geëngageerd was, noemde zij hem niet meer familiaar, zooals vroeger, bij den naam. "Boven dus?" "Ja, in haar zitkamer, met mijnheer Gortz?" "Om dezen tijd met Bruno? Wat beteekent dat?" "Mevrouw wilde niet gestoord worden." Hoe langer hoe meer verwonderd ging Fernand de trappen op en daar de deur niet geheel dicht was trad hij zonder kloppen binnen. Mevrouw zat voor haar secretaire en eenige stappen van haar af zag Fernand voor een tafeltje Bruno zitten, met de administratieboeken voor zich. Beiden zagen den binnenkomende verrast aan. "Derangeer ik u, mama?" vroeg hij, "ik begreep niet wat u te doen had." "O neen, nu je mij overvallen hebt, mag je alles weten. Zeg hem, Bruno, wat mijn plan is." Gortz nam bedaard zijn bril af, veegde de glazen goed schoon en begon toen, afgemeten als gewoonlijk: "Mevrouw uw moeder wilde, met het oog op uw aanstaand huwelijk, de geldzaken tusschen u beiden regelen, en daarom vroeg ze mij inzage der boeken."
[205:]
Ongeduldig ging Fernand op en neêr. "Maar moet ik dan niet daarvoor zorgen, mama, en wat moet er geregeld worden? Ik begrijp er niets van." "Zeg hem toch alles, Bruno, en zoo volledig mogelijk!" "Welnu dan, mevrouw is er op gesteld, dat alles wat u toekomt, in uw bezit zal zijn wanneer u gaat trouwen; daarvoor is het noodig dat wij de boeken nazien." "Moet er dan iets veranderd worden aan de zaken? Gaat alles dan zoo niet goed?" "Mevrouw wilde gaarne Leeuwenburgh en den tuin voor zichzelf reserveeren en al 't overige aan u overlaten." "Mama, is dat waar?" "Zeker; zoolang ik leef, wensch ik niets anders te bezitten dan het vruchtgebruik van Leeuwenburgh en zoo heb ik nog genoeg om hier van mijn pensioen te leven." "Maar, mama, u denkt er toch niet aan, hier alleen te blijven, terwijl Théo en ik in Meerburg wonen?" "'t Is juist mijn plan." "Dus niet samen wonen, scheiden dan? O, mama,dat meent u niet!" "En waarom niet? Je hebt immers je vrouw en wat zal ik als fàcheuse troisième tusschen je doen? Nooit heb ik er aan gedacht, bij je mijn intrek te nemen." "Mama, dat kan niet zijn! Ach, maar dat zal ik immers niet kunnen uithouden; 't valt me nu toch reeds zoo zwaar, thuis komende niemand te vinden." "Je vrouw zal er zijn." "Maar u is er niet en zonder u kan ik niet leven!" "Je zult het wel leeren!" "U kan dat niet meenen, mama; alleen in dit akelige Leeuwenburgh blijven, met Emilie en Bruno tot eenig gezelschap." "Nora zal bij mij komen." "Maar Nora is u niets en ik ben immers uw alles. Dat u er toch zoo'n genoegen in vindt, mijn geluk te verbitteren!" "Fernand, heb ik dat verwijt verdiend? O, gij egoïst, zie je dan niet, hoeveel het je moeder kost dit besluit te nemen? Denk je niet dat het mij hard, verschrikkelijk hard zal vallen, een leven, waaraan ik sedert jaren ben gewoon geraakt, vaarwel te zeggen? Maar ik zie beter in dan jij, wat je geluk vereischt; eerst als ik er niet ben, kan je vrij en gelukkig zijn met je Théo; zoo lang ik in je nabijheid blijf ben ik een hinderpaal voor haar nog meer dan voor jou, om het leven te genieten Heb je nog niet genoeg leeren inzien, hoe wij nimmer zullen sympathiseeren? En dus is 't aan mij, op zijde te gaan en je gelegenheid te geven met volle teugen je huwelijksgeluk te genieten." "En aan wie ligt de schuld?" vroeg Fernand warm geworden, "als je niet met elkander sympathiseert? Aan Théo zeker niet." "O neen, aan mij natuurlijk; 't is aan de oude vrouw zich te buigen, aan 't meisje te bevelen."
[206:]
"Er is geen sprake van buigen of bevelen, maar elk vriendelijk woord tegen haar is u te veel, en Théo is voorkomend, lief..." "God geve dat je niet moogt inzien, hoe zij je bedriegt!" "Mama, zeg dat niet, ik bid u zeg dat niet, 't zou verschrikkelijk wezen als ik vergeten moest, welken eerbied ik u verschuldigd ben." Bruno was alles behalve op zijn gemak in het hoekje, dat hij niet verlaten kon en telkens stak hij zijn bevende handen uit om de heftige woordenwisseling te doen bedaren. "Diep hebt ge reeds lang vergeten, toen wij een schoondochter opgedrongen werd van een familie, die ik verafschuw, een meisje, dat ik doorgrond en dat ik met open oogen je naar bet ongeluk zie slepen. En al wilde ik ook bij je wonen, ik zou het niet kunnen; het verteert mijn hart als ik zie, hoe zij je behandelt, hoe zij je bedriegt; maar ik heb reeds alles verloren, mijn geluk, den invloed op mijn zoon, zijn liefde zelfs. Zij heeft mij alles ontnomen." "Maar hoe is 't mogelijk, mama, dat u zoo tegen mij spreekt? U die zoo verstandig is; u wil Théo niet kennen en daarom geloof ik u niet. Ik kan haar niet opgeven, ik aanbid haar." "Ga naar haar, val haar te voet, bid haar aan als je afgod en vergeet mij! Denk niet meer aan alles wat ik voor je gedaan heb, 't was immers mijn plicht. Wees gelukkig met haat en zie niet meer naar mij om! Het korte eindje leven, dat mij overblijft, zal ik wel voortslepen. O Bruno, wees toch dankbaar, dat ge alleen op de wereld zijt, dat je geen zoon bezit, een eenige zoon, die na jaren en jaren je geluk geweest te zijn, plotseling voor een vreemde alles vergeet, alles verzaakt." "Dat is niets dan zenuwachtige opgewondenheid, zal ik maar denken, mama, want u kan 't niet meenen." "Niet meenen? En waarom niet? Geloof je misschien dat ik in opgewondenheid al deze boeken zou nazien?" "Laat ze liggen, mama! U maakt mij krankzinnig; wat wilt u dan van mij? Wat moet ik doen om u genoegdoening te schenken? Ik wil alles beproeven, maar zeg niets van Théo. Ik heb uw toestemming en die mag u niet intrekken." "Laat mij mijn weg gaan en bekommer je niet om mij; ik kan je niet zien naast dat meisje, op de bruiloft zelfs zal ik niet kunnen komen. Ik heb 't nu ondervonden, dat ouders niets anders van hun kinderen te wachten staat dan ondankbaarheid en verdriet. Zij is je meer waard dan ik. Steeds is 't mijn schrikbeeld geweest, dat dit oogenblik zou komen en 't ie gekomen." "En ik zeg u, dat het een onrechtvaardigheid is van u, een onbillijkheid, waarvoor ik geen naam kan vinden. Tegen ieder meisje, waarop mijn oog zou kunnen vallen, loop ik gevaar, dat u zulk een antipathie opvat; doch 't is mij onverschillig. Théo en ik, wij zullen u niet dwingen bij ons geluk tegenwoordig te zijn.
[207:]
Geen enkele vrouw geeft mij zooveel waarborgen voor een gelukkig, edel leven als zij." "En ik alleen verstoor het, ik heb te lang geleefd, reeds sedert maanden moest ik dit inzien." En zij brak in tranen los. Fernand zag haar aan met een mengsel van medelijden, verontwaardiging en toorn; doch de toorn was het sterkst; hij snelde de kamer uit, vloog de trappen af en kwam in de huiskamer, juist.op het oogenblik, dat Théo door de openstaande deur der serre daarbinnen trad. Zij zag hem onstuimig, rood en verward in de kamer stuiven; hij kon haar echter niet zien, verborgen als zij was door het groen. Hij wierp zich op een der fauteuils neêr en liet het hoofd op de tafel vallen, terwijl zijn geheele lichaam trilde. Gaarne was zij nader gekomen, om hem te vragen wat er gebeurd was, maar er kwamen stappen nader, en zij verschool zich. Bruno verscheen aan de deur. "Fernand!" zeide hij zacht. "O Bruno," en levendig richtte Fernand het hoofd op. Duidelijk zag Théo, dat er tranen op zijn wangen lagen en zij herinnerde zich wat hij eens gezegd had over vrouwen- en mannentranen. "Bruno, 't is een hel en dat zal altijd zoo voortgaan. Ik heb mama innig lief, maar zonder Théo kan ik niet leven; nooit hebben we elkander zoo toegesproken." "Zij lijdt er verschrikkelijk onder; zij is niet tot bedaren te brengen, ga naar boven, Fernand; ach God! hoe kan op zulk een huwelijk zegen rusten?" "Maar, Bruno, is het dan niet onbillijk van haar zoo tegen mijn meisje gestemd te zijn? Ik wil alles voor mama doen, doch haar opgeven, nooit!" "Het zal haar dood zijn." "Neen, neen, mama zal zich schikken..." "Dat denk ik niet!" "Maar hoe moet het gaan? Hoe zal ik leven tusschen beide vrouwen, die ik op zoo verschillende wijze bemin, en die nooit elkander willen begrijpen?" "Ik hoor haar snikken. Ga naar haar, Fernand!" "En wat zal ik haar zeggen?" "Zeg iets wat uw hart spreekt, ik weet het zelf niet; het eenige wat haar troost." Fernand zuchtte diep en liet zijn hoofd vallen op den schouder van Gortz. "Goede Bruno," hoorde Théo hem zeggen, "wat ben ik ongelukkig!" "O, hadt ge toch nooit dat meisje gezien, met haar noodlottige gaven!" "Geef haar geen schuld, Bruno, zij is een engel." Beiden verlieten de kamer, Fernand om naar boven te gaan,
[208:]
Bruno om door de voordeur het huis te verlaten. Ook Théo kwam uit haar schuilhoek. Zij liep de woning om. Niemand zag haar, Emilie kleedde zich, de meiden waren in de keuken; door de achterdeur wilde zij ontsnappen. Zij was diep ontroerd en liep voort als in een droom. Juist bij de heining, waarin zich de achterdeur bevond, ontmoette zij Bruno. "U hier, freule?" zeide hij verwonderd. Zijn gelaat stond nog betrokken door de herinnering aan het tooneel, dat hij pas had bijgewoond. "Ja, mijnheer Bruno! O, zeg toch niemand, dat u mij hier heeft ontmoet en dat ik alles heb gehoord." "Wat zijn mama gezegd heeft, ook?" "Neen, dat niet, maar ik begrijp het toch! Zeg me, ik bid u er om, wat is er gebeurd?" Gortz zuchtte. "Die arme Fernand, hij is diep te beklagen." "Door mij?" "Ja freule, ten minste als hij u nooit ontmoet had, zou hij veel gelukkiger zijn." Théo zag hem aan, bleek, ontsteld, de handen in elkander geslagen; elk woord bestierf op haar lippen. "Wat is er dan gebeurd?" vroeg zij stamelend. "Och, eigenlijk niets. Mevrouw Van Leeuwenburgh wil hare zaken regelen en alleen hier blijven wonen." "En stemt Fernand daarin niet toe?" "Hij is daar krachtig tegen opgekomen en 't eene scherpe woord volgde op het andere." Hij schudde het hoofd en ging zwijgend, met den blik naar beneden geslagen, eenige stappen voort. Théo volgde hem. "U moet mij alles zeggen, mijnheer Bruno, alles! Heeft zij mij hiervan de schuld gegeven? Zal het om mijnentwille zijn dat zij zich scheidt van haar zoon?" "Natuurlijk, freule!" "Maar doe ik dan niet alles om haar het leven aangenaam te maken, ofschoon zij mij onophoudelijk doet voelen, dat ik hier te veel ben?" "Dat kan ik niet beoordeelen, freule! Ik weet maar één ding: dat ik dien armen Fernand diep beklaag. Hij is altijd zoo gewend geweest aan het geluk en nu te moeten leven tusschen twee vrouwen, die elkander haten en die hij beiden bemint." "Kan ik er dan iets aan doen?" Bruno ging zwijgend zijn weg. "Heb ik iets misdaan?" "Vraagt u mij dat, freule?" "Was het dan zulk een kwaad, een edelen man te beminnen en hem mijn hand te schenken?"
[209:]
"U heeft u geplaatst tusschen een moeder en een zoon, en beiden zijn daardoor ongelukkig." "Dat deert mij niet! Zijn moeder is een zelfzuchtige, dwaze vrouw, die 't geluk van haar kind stelt beneden haar eigen belang." "Hij bemint haar toch innig en ik weet, hoeveel hij haar verschuldigd is. Geen zoon is er wellicht, die ooit zooveel verplichtingen aan zijn moeder had als hij." Beiden stonden voor Bruno's woning. Hij draaide aan den knop zijner deur en trok aan zijn petje, om Théo te groeten. O, als hij durfde, hij zou wel meer zeggen, want al gaf hij mevrouw Van Leeuwenburgh volstrekt geen gelijk, al schrikte hij van de verandering, die in zijn verstandige, kalme meesteres was gekomen, toch vond hij 't onverantwoordelijk, dat voor zoo'n vreemd meisje zijn geliefde pupil verdriet moest hebben. "En als ik 't einde maar voorzien kon!" mompelde hij, "doch 't zal zoo gaan, dag aan dag, totdat die arme Fernand er onder bezwijkt." Théo nam afscheid van hem met de woorden: "Ik begrijp zeer goed, dat u mijn partij niet trekt, mijnheer Bruno; 't zou ook niet passen, als u het deed; maar de sympathie voor mevrouw Van Leeuwenburgh moet u niet onrechtvaardig maken. Goeden avond!" Zij boog even en wilde hem voorbij gaan, doch plotseling keerde zij zich om. "En nu nog iets, mijnheer! bij alles wat u lief en dierbaar is, bid ik u, zeg niemand dat ik het gesprek tusschen u en Fernand heb afgeluisterd." "Ik beloof het u." "Heilig?" "Ja." "Ik dank u, mijnheer Bruno, vaarwel!" "God zegene u, freule, en verlichte uw geest om u een besluit te doen nemen, dat dat alles ten beste doet keeren." Zij zag hem even aan met een verwilderden blik, die hem deed ontstellen en heftig riep zij uit: "Neen, neen, dat kan niemand van mij verlangen," en zij snelde heen langs het voetpad, dat naar 't achterpoortje van den tuin harer moeder voerde. Bruno zag haar verbaasd na. "Een wonderlijk meisje! Die twee vrouwen lijken te veel op mekaar en daarom zal het nooit goed gaan. Hoe heel anders is Nora!" Théo was in staat ongemerkt binnen te komen en haar kamer te bereiken, waar Nora haar in zulk een ongewonen gemoedstoestand aantrof.
inhoud | vorige pagina | volgende pagina