Melati van Java: Fernand Uitgeverij H.A.M. Roelants te Schiedam, 1878 (eerste dr. 1874)
V.
Tegen alle verwachting, nam mevrouw Van Leeuwenburgh's toestand een gunstigen keer. Langzaam doch zeker keerden haar krachten en levensmoed terug; Fernand deelde trouw met Nora de zorgen van haar langzame beterschap. Voor het uiterlijk was de verhouding tusschen moeder en zoon even innig en hartelijk als altijd geweest was. Maar ach! ze wisten het beiden te goed, zooals vroeger kon het nooit meer worden. De innige verhoudingen zijn kostbare vazen gelijk; is er een iets aan gebroken, dan tracht men het te verhelpen, maar ze herstellen in hun vroegeren staat is onmogelijk. De moeder wist dat haar zwakke toestand de machtigste voorspreker bij haar zoon was, dat medelijden vooral hem belette wrok te voelen tegen haar, die zijn levensgeluk verwoest had. Zij zag het genoeg aan hem, hoe levendig Theodore's beeld in zijn geest was gedrukt, hoe diep hij haar betreurde, hoe nimmer de herinnering aan dat treurige tijdperk van zijn leven op zou houden een droevige schaduw te werpen op zijn toekomst. En dit was haar een onophoudelijke wroeging. Nooit werd tusschen hen de naam van Theodore genoemd, maar dikwijls genoeg verraste zij hem en Nora op een gesprek, dat alleen over haar liep. Doch de tijd om hierover jaloersch te worden was bij mevrouw Van Leeuwenburgh voorbij; haar trots was gebroken, haar egoisme vernietigd, nederig nam zij de smart, welke haar Fernand's
[259:]
terughoudendheid veroorzaakte, als een boete aan voor haar vroegere zelfzucht. Zoo ging dus de winter om en toen de eerste bladen der lente kwamen, scheen een nieuw leven voor de drie bewoners van Leeuwenburgh te zijn aangebroken. Fernand vooral had de kalmte veel goed gedaan. Hij werkte veel, en schoon zijn dwaze, overijlde handelwijze hem nog steeds met schaamte vervulde, zoo begon hij toch weer langzamerhand meer achting voor zichzelf op te vatten, waartoe vooral Nora's stille bewondering veel bijbracht. Maar ook hij waardeerde haar meer en meer. Hij was geheel aan haar gewoon geraakt; het was hem een soort van verlichting, dat hij in geen tête-à-tête met zijn moeder behoefde te leven, dat er altijd een stille, lieve derde tusschen hen op en neer ging, want er was nog zooveel tusschen hen onbesproken, zooveel dat beiden in de verste verte niet meer wilden aanroeren, daar de geringste vingerwijzing naar die richting reeds pijn deed. En dan hoe vertrouwelijk, hoe troostend waren die lange gesprekken over Théo! Nora dweepte met haar; de lieve attentie om haar portret boven Fernands bureau te hangen, had hem innig getroffen; menige bijzonderheid, die Nora van haar moeder wist, deden hem hoe langer hoe meer beseffen, welken schat hij verliezen moest, doch tegelijk schonken zij hem een zoeten troost en versterkten Nora's eenvoudige woorden in zijn hart de hoop op een eeuwig wederzien. Op zekeren morgen kwam hij in de ontbijtkamer, waar zijn moeder alleen zat. "Hebt je het gehoord?" vroeg zij, "of heeft Nora het je nog niet verteld?" "Wat dan, mama? Ik heb haar vandaag nog niet gezien." "Haar broer is door zijn examen en zal dus binnen kort officier zijn." "Wel, wat zal haar dat pleizier doen!" "Maar mij doet het geen pleizier, ik zal haar nu spoedig moeten missen." "Missen, hoezoo?" "Weet je het dan niet, dat zij met hem naar Java zal vertrekken?" "Dat gaat niet, mama, u kan niet buiten Nora." "Ik zal 't wel moeten." "En ziet zij er niet tegen op." "Ze is zeer blijde haar familie terug te zien. Hier is zij onder vreemden en op den duur past het ook niet dat je beiden samen woont, al ben ik er ook nog." "Och, mama, u heeft altijd een juffrouw van gezelschap gehad, wat zou men er dus van zeggen?" "O ja, maar het verschil tusschen Nora en Emilie is nog al van belang. Heb je er wel eens op gelet, hoe allerliefst zij er tegen
[260:]
woordig uitziet; haar zwart en wit kostuum staat haar zeer elegant." "Ja 't is een engel van een meisje. Onbegrijpelijk hoe flink ontwikkeld zij geworden is; ze praat over alles mee; wanneer ik u beiden eens iets van mij voorlees, dan kan ik steeds mijn voordeel doen met haar opmerkingen." "Zij heeft veel gelezen tijdens mijn ziekte." "Maar zou er geen middel zijn haar hier te houden?" "Misschien een..." "En dat is?" Mevrouw Van Leeuwenburgh sloeg de oogen neêr; zij antwoordde niet, maar zuchtte. Fernand zag haar aan en 't viel hem vandaag bijzonder op, hoe verwelkt haar gelaat, hoe vergrijsd haar lokken waren, maar wat was die uitwendige verandering bij de algeheele omkeering, welke in haar gemoed had plaats gehad? Zij wenschte nu zelf een schoondochter en durfde het haar zoon niet zeggen, omdat zij meer dan iemand inzag, dat zij het recht op zijn vertrouwen had verbeurd. Hij herhaalde zijn vraag niet, maar begreep plotseling alles; die gedachte was nog niet bij hem opgekomen, zoozeer was hij tot nu toe niet de herinnering aan zijn Theodore vervuld geweest. Zwijgend stond hij op en ging de kamer uit. Mevrouw drukte haar zakdoek op haar oogen om een paar lastige tranen weg te wisschen. Lang bleef Fernand dwalen, eerst in den tuin, toen in het nabijgelegen dennenbosch. Hier zocht hij zoo gaarne herinneringen aan dien schoonen dag van zijn leven, toen Theodore, op een boomstam gezeten, hem half schertsend, half ernstig dat jawoord gaf, hetwelk zij later met zoo bittere smart weer zou terugnemen. Op deze plek bleef hij eenigen tijd staan, treurig en peinzend. Een zacht geschuifel van vrouwenkleeren tusschen de takken deed hem rondzien. Eenige stappen van hem stond Nora; zij had een bouquet viooltjes in de hand. "Zijt gij het, Fernand?" vroeg zij glimlachend, "ik dacht eerst dat het den tuinman was, ik zie je nooit buiten om dezen tijd." "Heb je viooltjes geplukt, Nora?" "Ja, zie eens hoeveel ik er gevonden heb; je mama heeft ze gaarne en ik vind het zoo prettig ze in alle hoekjes van het bosch te zoeken." "Ik moet je feliciteeren, Nora!" "Met het examen van Jan? Ik dank je, wat zullen papa en mama blijde zijn!" . "Maar wij zijn niet blijde, Nora, want nu ga je ons verlaten." "Over een paar maanden eerst." "Die tijd komt spoedig genoeg; zulk een uitstel geeft geen
[261:]
troost. Doet het u geen verdriet mijne arme mama te verlaten ?" "Je zijt er nu immers, Fernand, ik heb mijn belofte gehouden." "Ja, dat heb je, en meer nog dan dat. Ik zal het nooit vergeten, Nora; maar ik kan niet, zoo als jij voor haar zorgen. 't Is waar, zij is nu zoo goed als hersteld, doch ik ben een treurig kameraad en een tweede zooals jij, lieve, goede Nora, bestaat er niet." "Ja, het doet me ook verdriet aan, dat ik vertrekken moet, maar ik verlang mama terug te zien. Bovendien hier altijd blijven, dat gaat toch niet!" "Waarom niet, Nora?" en hij nam haar hand in de zijne, "er is een middel - zei mama - voor u om ons nooit te verlaten, maar ach! ik geloof, dat dit te veel van uw goedheid zal gevergd, zijn. In Indië vindt ge alles, misschien ook nog een schoone toekomst en hier kunt ge alleen blijven, wanneer gij er in toestemt mijn vrouw te worden." Nora trok verschrikt haar hand terug en wendde het gelaat om; toevallig zag zij naar boven waar de blauwe hemel tusschen de dorre takken doorscheen en dit gezicht deed haar terugdenken aan dat oogenblik van grievende teleurstelling, toen haar vader Bruno's aanzoek om haar hand overbracht, en nu was het Fernand zelf, die naast haar stond en haar vroeg of zij zijn gade wilde wezen. Welk een verleden lag er reeds binnen die enkele jaren! "Je trekt je hand terug, Nora," zeide hij treurig, "ik begrijp, er is niemand, die beter dan gij weet, hoe zwak en onmannelijk ik mij in den laatsten tijd gedragen heb. Je weet dat het nooit uit mijn geheugen zal gaan, hoe innig ik Theodore heb bemind en dat ik haar nog boven het graf liefde toedraag, maar toch geloof ik dat ik je nog genoeg genegenheid kan aanbieden en vooral, waardeering; antwoord mij nog niet, Nora! Bedenk je eerst." "Ik zal nadenken," antwoordde zij schier onhoorbaar. Bij het tweede ontbijt viel mevrouw Van Leeuwenburgh niets anders op, dan dat Fernand stiller dan gewoonlijk was; zij dacht, echter dat dit een gevolg was van haar woorden; dat hij reeds met Nora gesproken had, vermoedde zij niet. 't Was dus vol verwondering dat zij dien avond, toen zij reeds er ruste lag, Nora binnen zag treden en langzaam haar bed naderen. "Mevrouw," fluisterde zij, "zeg aan Fernand, dat ik zijn aanbod aanneem; ik ga niet naar Java." "Goddank!" sprak mevrouw uit den grond van haar hart, "dus ge offert hem alles op?" "Ach, en 't valt mij niets zwaar; dit doet mij wel verdriet aan, ik verlangde zoo hen allen terug te zien, maar nu... O mevrouw, of laat mij liever mama zeggen, ik heb hem altijd zoo innig liefgehad, hij is mijn alles, ik voel het nu meer dan ooit! sedert het eerste oogenblik, dat ik hem ontmoette en hij mijn broodjes van den grond raapte."
inhoud | vorige pagina | volgende pagina