doorzoek de gehele Leestrommel
Leestrommel
Leestrommel

a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

Annie Foore: Florence's droom
's-Gravenhage: Henri J. Stemberg, 1880
Guldens-editie, vierde dr. (oorsp. 1872)


XXX. (= 29)

O anges du ciel! recevez Bon áme, et
laissez-nous sur la terre le Bouvenir de
ses actions, le souvenir de ses pensées,
le souvenir de espérances!
Mme DE STAEL.

Nog steeds loopt Stikkel zijn tredmolen pas. Nog steeds heerscht in de ledige straten die doodelijke stilte, die de enkele voorbijgangers doet herkennen aan ,hun stap, diezelfde doffe gelijkmatigheid in daden en gedachten; dizelfde vervelend, eentoonige trek ligt op aangezichten, huizen en gebouwen; nog steeds is men er minstens tien jaar ten achter en klemt men er zich vast aan beginselen die een kwart eeuw geleden reeds verouderd waren, nog steeds acht men er zich gerechtigd enkelen te bespotten en uit te werpen, die, uit de een of andere groote plaats of uit een of ander werelddeel daar aangekomen, anders doen, anders denken en spreken, dan, volgens den eenmaal aangenomen regel der Sikkelaars, ieder denken, spreken en doen moet.
De bewoners van het lieve stadje zouden ons echter zeer verbaasd aanstaren, als we beweerden, dat in de twee jaren, waarin we Stikkel niet bezochten, daar niets veranderd is. Integendeel, er hebben groote veranderingen plaats gehad. De burgemeester heeft zich zoo driftig gemaakt in den raad dat hij tengevolge daarvan aan een

[298:]

zenuwberoerte is overleden; zijn opvolger wekt de algemeene ergernis, niettegenstaande men moet bekennen, dat hij zijn uiterste best doet - de man heeft nieuwe idéesl
Dit is niet de eenige verandering! Er zijn in het keurig onderhouden plantsoen eenige dennen aangebracht, daar waar vroeger beuken stonden; een bruggetje is gebouw over een gracht, hetgeen - altijd volgens de Stikkelaars - een prachtig effect maakt, zoo iets van een Zwitsersch landschap; er zijn eenige nieuwe huizen en een bewaarschool verrezen, en, op korten afstand van de stad, heeft graaf Deltrès een prachtige villa laten bouwen, die bewoond wordt door hem en mevrouw Van Slooten, en uit welker kamers men het uitzicht heeft op - het kerkhof.
En ja, dat is nu juist het groote nieuws in Stikkel - het kerkhof!
Daar was een plek - niet afgesproken, want dat had ze niet gewild - een plek, waar bloemen bloeiden en geurden, zoo liefelijk als het bloempje, boven welks vroegtijdig graf teedere handen ze hadden geplant!
Maar - en dit was het bezienswaardige, het belangwekkende dat de Stikkelaars logées en bezoekers deed voeren naar Florence's graf - te midden van rozen en vergeet-mij-niet verhief zich daar een groot en prachtig marmerbeeld. Het scheen door een kunstenaar in den waren zin van 't woord vervaardigd, want niet slechts was de vorm en bewerking van het marmer fijn en onberispelijk, maar ook het geheel was zinrijk gedacht; aan de voeten van een ranke meisjesgestalte zag men bloemen gestrooid, en in die bloemen schenen kleine slangen en adders te ontstaan, die, zich verheffend uit rozeknop en lelie, trachtten op te klimmen en naar boven te kruipen - te vergeefs echter! de slanke meisjesfiguur ontwikkelde zich tot het gelaat en de houding van een engel, die zich scheen te hebben losgemaakt van het voetstuk, van de aarde met haar bloemen en haar laster, om, met het reine

[299:]

lieve kindergelaat, door golvende lol,ken omkranst, opwaarts te zweven, naar den hemel!
Naar dit plekje op het kerkhof voerden de Stikkelaars hunne bezoekers, met trots wezen ze op dit schoone marmerbeeld!
Met trots? Gij, Stikkelaars; die daar Florence's graf wijst aan vreemden en bekenden, in plaats van u te verheffen in het bezit daarvan,moest ge het hoofd buigen en vol schaamte en zelfverwijt u verwijderen van de plaats.
Of weet ge dan niet waarvan het is dat dit monument spreekt'?
Het spreekt van u, Stikkelaars, - het verhaalt een lange geschiedenis van uw kleingeestige bemoeizucht, die geen jong hart ongestoord kan laten genieten van jeugd en vreugd en levenslust, die uw hatelijke vitlust botviert en de daden van elk uwer stadgenooten toetst aan denzelfden toetssteen, waaraan die uwer stijve grootmoeders en nog stijvere kleindochters getoetst werden. Het spreekt ook - niet van u allen, maar van enkelen onder u - die het arme kind, dat nu zoo rusti,g slaapt onder hare bloemen, hebben gewond en gegriefd, die misbruik hebben gemaakt van hare argelooze onvoerzichtigheid, om op meedoogenlooze wijze den argwaan te doen ontbranden in de borst van hem, die haar liefhad!.;..
Buig uw hoofd of wend het af met een traan en een blos van dit graf, gij kleingeestige, kwaadsprekende, nietige Stikkelaars, gij allen, kleinsteedsche bewoners van kleine steden, - want dat graf, waarin jeugd en schoonheid sluimeren, verhaalt een geschiedenis, die aan geen uwer vreemd kan zijn.
Immers, hetzelfde drama, dat twee jaar geleden in Stikkel werd afgespeeld wordt nu of dan, vroeg of laat, opgevoerd in alle kleine steden; een jong hart - hetzij het daar klopt in een zachten meisjes boezem of in de fiere borst eens jongelings - vol levenslust en levenskracht, de wereld blijde begroetend in het geloof, dat men leeft

[300:]

om te beminnen, te genieten en gelukkig te zijn, - niet om te letten op ieder woord, iedere beweging; niet om te vreezen, dat nijdige oogen en booze tongen gereed zijn om de minste onvoorzichtigheid op te merken en te verergeren, - om te gelooven en te vertrouwen en aan alle kanten zich bekneld te vinden door stijve vormen en verouderde begrippen, zich bespot te zien en bespied en besproken, eindelijk zich gehoond en belasterd te weten door stadgenooten.
Het is een drama, dat telkens en telkens weer zal worden gegeven in de kleine steden, zoolang nijd en afgunst daar wonen, zoolang verbitterde harten zich luchtgeven in verbittering, zoolang oude jufvrouwen en nietsdoeners hunne buren bespieden, zoolang er in fatsoenlijke gezelschappen nog kwaad gesproken wordt, zoolang de vrouwen geen betere en degelijker onderwerpen hebben voor hare gesprekken, dan de woorden en daden harer vriendinnen.
Maar de Stikkelaars begrepen of wilden volstrekt niet begrijpen, hoeveel zij hadden toegebracht tot het leed van het kind, dat zoo gaarne zou hebben blijven gelooven aan de schoone wereld en haar glans en haar genot; daar de gewone wandeling over de dichtbij gelegen plantsoenen en de nieuw aangelegde plantage voert, gaan zeer velen het kerkhof voorbij, de meesten zonder een blik of gedachte te wijden aan haar, die daar rust, anderen met een oog van bewondering het fraaie beeld aanstarend, weer andocen met een enkel woord van "kleine Flore" gewagend en maar zeer enkelen het hoofd afwendend - met schaamte en berouw!
Onder die enkelen behooren Terstaent en Louise. Zie hen langzaam naderkomen; zij leunt op den arm van den vroeg verouderden echtgenoot, en aan zijn hand houdt hij een knaapje, dat met wankelende schreden hun zachten stap bijhoudt. Het doet ons goed hen zoo te zien, ons, die hen dikwerf zagen, niet naast, maar tegenover el

[301:]

kander staande, met woorden en blikken, alsof het huwelijk een band ware, die de verbondenen tot altijddurenden strijd, in plaats van tot altijddurende liefde roept.
Zij verhaasten plotseling hun stap en gaan, wat al te haastig wellicht ,'oor het knaapje aan papa's hand, het stille kerkhof voorbij; het gesprek, straks levendig, kwijnt nu, maar het kind iSteekt zijn handjes uit naar het mooie witte beeld en de bloeiende rozen aan deszelfs voet.
Louise staat een oogenblili stil. Dan neemt ze haar zoontje op om hem het sta tue naderbij te brengen, en zegt op een zoo zachten toon, als wij maar zelden van haar hoorden, tot Verstaent: "Waarom zou je haar graf niet durven naderen, Willem? O, geloof me, als Florence nog op deze aarde was, zou ze je reeds lang de hand der verzoening hebben gereikt, - en Willem, je weet het, je hebt ieders en ook haar vergiffenis dubbel verdiend' - kom beste man! Geef papa een handje, Wim!"
En ze traden nu zeer nabij en staarden lang en ernstig in dat engelen gelaat, zich keerend naar den hemel, ze spraken van het verleden en van zooveel verkeerds dat achter hen lag, en, niettegenstaande die droeve herinnering, gevoelden beiden zich gelukkig, als ze opzagen in elkanders oog en daarin de zoolang gemiste liefde, het wedergekeerd vertrouwen lazen.
Maar eensklaps huiverde Louise, eensklaps drukte Verstaent de handen voor het gloeiend gelaat, 't was toen hun knaapje vroeg, in zijn kinderlijke taal: "wat dat beteekende, die slangen, zich losmakend uit de bloemen!" Kort na hen wandelde er een vroolijk en zeer gelukkig paartje langs het kerkhof; de jonge vrouw sprak slechts eenige weinige vriendelijke woorden over haar, die ze had getroost en beschermd op dien noodlottigen dag, toen Florence het ontdekken moest, dat haar geliefde was heengegaan zonder groet of belofte: daarop ging ze weer voort op haar vroolijk schertsenden toon: "We moeten naar

[302:]

huis, Bekvis, Jootje zal alweer roepen om mama!"
"Dat kan wel zijn, maar 't is zulk mooi weer, Christien!"
"Wat! moet het kind daarom dan verhongeren? Mijn hemel! als de papa's eens voor de kinderen zorgen moesten - ik geloof niet, dat er één groot werd!"
Bekvis is van hetzelfde gevoelen, maar vindt het toch 'onnoodig zooveel haast te maken.
"En ik wou nog aan Agatha schrijven van avond, mijn brief is pas half af en je moet er ook een woordje bijvoegen, Bekvis. Ik heb haar al heel veel verteld van kleine Jo en heb ook geschreven, dat ik me niet begrijpen kan, hoe ze, nu ze toch in de gelegenheid is geweest om te trouwen, maar steeds blijft verkiezen als oude vrijster te sterven. Ik heb haar voorgespiegeld, hoe prettig het is om getrouwd te zijn - ten minste als men zoo'n man en zoo'n kind heeft als ik - en, dat het nu wel heel aardig is om institutrice, maar nog veel aardiger om mama te wezen!"
"Je moet bedenken, Chris, dat ze nu zoo'n mooie betrekking heeft, dat ze die niet licht zal opgeven en ook - het is altijd haar lievelingsidée geweest, in eigen onderhoud te voorzien en zich nuttig te maken in de maatschappij; welnu, dat doet ze beide! wat kan men meer voor haar wenschen?"
"O ja, ik, geloof haast niet, dat ze gelukkiger zou kunnen worden, dan ze op dit oogenblik is !"
'"En dat ze goede zaken maakt, bewijzen de sommen, die ze mama telkens overzendt. En nu die uitnoodiging aan de meisjes!"
"Ja zeker, zeker! Nu, ik juich het van ganscher harte toe dat Dota en Marie naar Indië gaan - vooral, daar mama de passage niet behoeft te betalen - en ik twijfel niet of ze zullen daar wel spoedig eene goede partij doen. Ik wou alleen maar dat Agatha in plaats van Marie, Georgette had gevraagd om over te komen, want -

[303:]

vind je ook niet, dat Georgette in den laatsten tijd ondragelijk wordt."
"Ik geloof, dat ze zoo voortdurend uit haar humeur is omdat zo niet meer zooveel wordt uitgevraagd als vroeger!"
"Ja, de menschen schijnen het tegenwoordig zonder haar te kunnen stellen, en dat de Verstaents haar het huis hebben verboden, heeft haar geen goed gedaan. Maar, ze heeft het verdiend, al was hey alleen aan Florence!"
Ze traden nu hun kleine woning vol huwelijkszegen en geluk binnen, en toen Christien aan de eischen van den kleinen Joachim had voldaan, legde zij haar hand in die van den grooten. en zeide, met een van haar plotselinge invallen: "Wat is het toch een goed idée van ons geweest om zamen te trouwen!" en Bekvis stemde haar dit gaarne toe.
Het is heden de dag vóór het huwelijk van Estella Lerken met Jan Twint; tot nu toe werd het uitgesteld om den dood harer moeder, die zeer lang sukkelend bleef en wier humeur er niet op verbeterde, gedurende de ziekte. Estella heeft haar opgepast- en verzorgd met een liefde zoo trouw, zoo onvermoeid, alsof de zieke haar nooit iets anders dan genegenheid had betoond, en Twint, die het aanzag, hoe ze zich zelve vergat en verloochende, leerde zijn verloofde liefhebben en eeren als een heilige!
Eindefijk, na veel en morrend verduurd lijden, was er een eind gekomen aan het leven, dat meer dan één tot verderf en maar zeer weinigen tot vreugde was geweest, en, hoewel de dochter een zucht van verlichting niet kon weerhouden, toen de moeder de oogen sloot, schreide ze toch bittere tranen bij haar doodsbed, want niettegenstaande al haar pogingen, keerde de ziel terug tot haren Schepper, beladen met vele zonden, en zonder zelfs de gedachte aan berouw te hebben gekend.

[304:]

Morgen, op Stella's trouwdag, zou het een dubbel feest, een dubbele verbintenis zijn! Ferdinand had weer een van zijn dwaze dingen gedaan. Op een balavond - want hij kon nu weer met een gerust geweten aan alle pretjes deelnemen -- leerde hij een allerliefst blondinetje kennen, met een zacht gezichtje en een melodieuse stem - en vroeg haar.
Gelukkig voor hem, en tot groote geruststelling zijner zuster, bleek het, bij nader onderzoek, dat het blonde gezichtje niet haar eenige schat was - het lieve kind was gefortuneerd, en Ferdinand de gelukkigste onder de menschen!
Wat den ouden man betreft, hij was vrij wat opgeleefd, sinds de doordringende oogen zijner vrouw hem niet meer aanstaarden, sinds hij hare verwijtingen en bevelen niet nleer behoefde te hooren, en, toen hem de keuze werd gelaten, wie te volgen, Ferdinand of Estella, koos hij, hoewel ook zijn zoon hem gaarne zou hebben bij zich genomen, haar, en ze dankte hem voor die onderscheiding en maakte de vroolijkste kamer van haar nieuwe woning voor hem in gereedheid!
En nu - vóór ze gade wordt, voor ze haar jongemeisjesleven zoo rijk aan zorg en beproeving, maar zoo rijk aan zelfverloochening en plichtsbetrachting tevens, vaarwel zegt, wil ze nog eenmaal in de stilte van dezen vrieudelijken zomeravond haar herdenken, die door teedere vriendschap een lichtstraal wierp op dat kommervolle leven, wil ze zich nogmaals harer herinneren, die door kinderlijk vertrouwen en onschuldige scherts menigmalen haar hart verzachtte, wanneer het op het punt stond los te barsten in bitterheid over de wereld en het lot haar opgelegd.
Stella leunt dichter aan den geliefde en het gelaat van bruid en bruigom staat hoog ernstig als hij den naam noemt van hun beider vriendin.
"Ge zijt ook zoo goed voor haar geweest, Jan," zegt

[305:]

Estella eindelijk, op half fluisterenden toon, "ik geloof, dat ik daardoor het eerst leerde je lief te hebben."
"En ik - ik herinner me nog, wanneer ik op die gedachte kwam. Ik vond u te zamen, je laast haar voor uit den bijbel, geloof ik - en zij luisterde met gevouwen handen."
"Ja, ik las haar dikwerf daaruit voor. Ze was zoo van ganscher harte vroom, die lieve Flore! zoo zonder eenig vertoon en toch zoo innig.."
"Hoe had ze anders kunnen zijn, Stella, met zulk een moeder, zulk een vriendin!"
"Mijn beste Jan," zegt Stella, na een lange pauze, "wil je me, den avond vóór ons huwelijk, nog een groot genoegen doen, zeg me dan, hier, bij Florence's graf, - was zij het niet die je aanraadde mij te kiezen tot je vrouw?"
Hij drukt de hand, die rust op zijn arm. "Ja, ze ried het mij aan; ze vertelde me zoo veel goeds, zoo veel edels van je, dat "
"Die lieve, trouwe Flore! Nog' op haar ziekbed het geluk van haar vriendin te bewerken! O Jan, ze heeft me een onuitsprekelijk grooten dienst gedaan!" En Estelia ziet haar bruidegom aan met teedere liefde. "En mij niet minder! Ik dank er haar dagelijks voor in mijn hart… Ach, Stella, ik wenschte dat het lieve kind nog bij ons was!"
"Wenscht ge dat? Zeg, Twint, is er niet veel meer egoisme dan we zelve denken in dien wensch? Zoudt ge het dan een geluk vinden voor haar om terug te keeren tot de aarde? Ik zag hedenmorgen, toen we te zamen in den tuin waren, een vlinder fladderen van het eene perk naar het andere, hij zette zich nu op deze, dan op gene bloem, maar scheen nergens te vinden, wat hij zocht; eindelijk kwamen er kinderen, die het arme dier vervolgden, hij bewoog zich onrustig, vluchtte en beschadigde zijne fraaie vleugels aan de harde voorwerpen, die

[306:]

hij ontmoette, tot hij eensklaps zich verhief in de lucht. Daar fladderde hij niet meer, maar zweefde, op het koeltje gedragen, steeds hooger en hooger, buiten alle gevaren, schitterend in den zonneschijn met duizendvoudige kleuren.
"Die vlinder behoorlie te huis dicht bij de zon, dicht bij de blauwe wolken, en, zooals die vlinder, was het ook Florence te moede op deze aarde, die toch bij al haar bloemen ook zooveel steenen en ruwe doornen biedt. De aarde was niet schoon, niet liefelijk genoeg voor een zoo teergevoelige ziel als de hare; overal vond ze scherpe tongen, die haar wondden, ruwe handen, die haar droombeelden vernietigden, wreede harde waarheden, in plaats van zoete mijmerijen - neen, ik wensch het arme kind niet terug; zij kon slechts gelukkig zijn in een sfeer van liefde en vreugde, zij moest als de vlinder vertoeven, daar waar ze thuis behoort - in den hemel!"
't Is terwijl ze lang en veel over haar spreken, alsof de geest der afgestorvene hen omzweeft, alsof ze al de lieve en teedere woorden, die ze eenmaal tot haar had gesproken, kwam terugroepen voor hunnen geest, alsof ze weer was gekeerd naar de aarde, om op hen den heiligen den invloed te oefenen, die een zachte onderworpenheid en geloovige berusting, als de hare eenmaal geweest was, weet te geven.
Toen de bruid neerknielde aan het graf der geliefde vriendin en daar bad om zooveel, wat wij vrouwen behoeven op dat groote keerpunt van het leven, waarop we breken met het verleden en een geheel nieuwe toekomst tegengaan, was het, of de bloemen op Florence's graf zich openden en sterker geurden, om te spreken van liefde en geloof en onderwerping aan den heiligen wil des Vaders.. . .
De bloemen hadden zich gesloten en het marmerbeeld was nog slechts in flauwe omtrekken zichtbaar tegen den donkeren achtergrond; 't werd zoo stil en rustig op het

[307:]

kerkhof, dat men het geringste windje suizen, het lichtste blaadje ritselen hoorde, het aardrijl, was kalm en vredig, alsof het geen worstelende menschenzielen droeg, alsof geen afgetobde, gebroken harten rustten in zijn schoot; ieder geruisch, hoe gering ook, werd meer en meer hoorbaar en 't scheen eindelijk of de dooden waren opgestaan uit hun graven om zuchtend te fluisteren over het weleer, het weleer, zoo schoon en liefelijk, of wellicht ook zoo zwart bevlekt, dat ze het te niet zouden willen doen met uI de schatten die hen eenmaal ten dienste stonden.
Slechts de sterren flonkeren, als wilden ze het aan de arme stervelingen vertellen, hoeveel rustiger het eenmaal zijn zal Daarboven, en, naar die flonkerende starren zien dan ook de beide wandelaars op, die nog zoo laat in den avond den akker der dooden komen bezoeken.
Florence's droom is vervuld! Leunend op den arm van den graaf, wel veranderd maar toch met dienzelfden hoopvollen glimlach, met dienzelfden trek van stille berusting op het edel gelaat, nadert de beroofde moeder de laatste rustplaats van haar, die ze met afgodische liefde bemind, met zooveel droeve tranen beweend heeft.
Grijsheid en ouderdom zijn gekomen vóór den tijd, zoowel bij de kinderlooze weduwe, als bij den man, die nu zoo weinig meer heeft te hopen van het leven. Maar toch, als ze langzaam voortgaan en hij met zoo teedere zorg iederen steen, iedere oneffenheid vermijdt voor zijn gezellin, en zij zoo vol vertrouwen op hem leunt, dan is het hen aan te zien, dat Florence's droom waarheid is geworden in de schoonste en rijkste beteekenis, dat, zoo Hugo nimmer een moeder bezat, die hij achten en liefhebben kon, hij thans mevrouw Van Slooten eerbiedigt en vereert als een moeder, dat - zoo zij haar dochter missen moest, ze daarvoor in de plaats ontving een zoon, niet door de banden des bloeds, maar door die van de zuiverste vriendschap, de innigste genegenheid aan haar verbonden.
Er- is een bank geplaatst in het midden van het groen

[308:]

en daarop zet mevrouw Van Slooten. zich neder; langen tijd staat Hugo aan hare zijde, den blik gewend naar de fonkerende sterren, zonder dat tusschen hen beiden een woord wordt gewisseld.
Eindelijl, ontwaakt mevrouw Van Slooten uit haar gepeins.
"O, Hugo, ik zou niet wenschen al de raadselen der eeuwigheid, al de geheimen van het leven na dit leven, voor mij te zien opengelegd, maar ik zou willen weten, of de dooden bekend zijn met het lot van hen, die hen eenma,"ll dierbaar waren, ik zou willen weten of Florence aan ons denkt, ons ziet en hoort. . . ."
"Het is met dezen twijfel als met de meesten; hij doet ons pijn en we doen ons zeIven geweld aan om te blijven gelooven; maar toch... .!"
"Neen, neen Hugo... ik wil gelooven, ik wil mij vast overtuigd houden, dat zij alles weet, alles ziet, alles hoort, nog voor en met ons gevoelt; ik wil iederen twijfel, die daaraan mocht onstaan in mijn hart, weren met alle kracht! O 't Is zoo zoet, Hugo, te gelooven, dat ze van uit den hemel, heeft gezien, hoe we haar misten en betreurden, hoe we haar terug wenschten aan onze zijde. ., 't is zoo zoet te denken, dat ze u de vergiffenis heeft geschonken, die ge haar zoo dikwerf hebt afgesmeekt, toen ge eindelijk overtuigd waart van haar volkomene onschuld! - - -
"Is het geen gelukkige, geen heerlijke gedachte, Hugo, dat zij wellicht God heeft gevraagd uw wanhoop te bedaren, mijn smart te matigen; dat ze het wellicht heeft gehoord, hoe ik u verhaalde van haar onderwerping, haar stille, lijdzame droefheid. .. dat ge uw God en uw geloof en uw levensmoed hebt weergevonden, door den raad haar door u gegeven; kracht te zoeken in het gebed; door de herinnering aan hare vroomheid, haar kinderlijk geloof!
"Laat ons denken, Hugo, dat zij het weet, hoe ge haar hebt geëerd na haren dood; hoe ge hare moeder hebt verzorgd met een liefde en teerheid, gelijk aan de

[309:]

hare, hoe ge u beijverd hebt om, zoover als u dat mogelijk, was, mij te vergoeden wat ik verloor in haar. Laat ons gelooven, dat zij zich verheugd heeft, daarin, dat ik u van ganscher harte vergeven heb al het leed, dat ge mij onwetend hebt aangedaan, daarin, dat ge geleerd hebt den naam uwer moeder uit te spreken met gevoelens van medelijden en vergevensgezindheid, dien uwer vijanden zonder hadt of wrok; daarin, dat ge zoo ten volle waardig zijt den naam te drarzen, dien zij wenschte, dat ik u geven zoude, en waarmede ik u noem uit den grond van mijn hart: Mijn zoon!"
"O moeder, mijn lieve, lieve moeder!" - - -
't Is nog stiller geworden op het kerkhof; zelfs de dood en schijnen te hebben opgehouden met fluisteren; zelfs het verwijderd gerucht der menschenstemmen en het suizen van den wind zwijgt, maar nog steeds fonkelen de sterren aan rlen blauwen trans en, als moeder en zoon elkaar omvat houden in een lange stomme omarming, en zwijgend opzien naar het marmerbeeld, komt de maan zachtkens te voorschijn van achter de donkere wolken en een harer zilverstralen verlicht nu het engelengelaat, dat met heilige vreugde bezield, schijnt neer te zien op de beiden, die Florence's laatsten wensch hebben vervuld.


inhoud | vorige pagina