Annie Foore: Florence's droom 's-Gravenhage: Henri J. Stemberg, 1880 Guldens-editie, vierde dr. (oorsp. 1872)
[288:]
XXIX. (= 288)
Bin ich doch noch so jung, so jung! Und sol schon sterben! Schön war ich auch, und das war mein Verderben, Nah war der Freund, nun ist er weit; Zerrissen liegt der Kranz, die Blumen zerstreut. GÖTHE.
Florence zit niet meer aan het venster. Die lieve kamer, waarin eenmaal de gelukkige moeder haar kind had ontvangen, toen ze vol vreugde en levenslust en liefde terugkeerde uit Duitschland, was nu haar voortdurend verblijf geworden. Het had haar droevig veel gekost het plekje aan het venster te verlaten, dat plekje, als het ware vereenzelvigd met naar wachten en lijden; slechts met vele tranen had ze toegegeven aan de smeekbeden harer moeder en de raadgevingen van den geneesheer. Maar nu het eenmaal was doorgestaan, nu was ze tevreden over de verandering. Immers, het was zooveel genoegelijker in het rustige, zonnige kamertje met het vrije uitzicht op den tuin vol bloemen en zonnestralen, waar ze slechts het gezang der vogelen hoorde; zooveel genoegelijker dan in de groote voorkamer met het uitzicht, op de ledige, stoffige straat, die altijd dezelfde bleef, met het gerucht, hetwelks menschenstemmen en rijtuigen en vrachtwagens maken, en dat zoo vermoeiend voor haar werd op het laatst. Omdat tering de erfelijke kwaal der Van Slootens was, noemde men Florence's langzaam wegkwijnen bij dien naam, hoewel de doctoren bepaaldelijk verklaarden. dat geen enkele der verschijnselen, die zich bij die ziekte vertoonen, hier was waar te nemen; ze hoestte niet, ze had geen benauwdheden, ze gaf geen bloed op en toch
[289:]
toch zag de moeder haar kind verkwijnen en langzaam wegsterven, zag ze bet bleeke gezichtje fijner en tijner worden bij den dag! Ze ontving nu geen bezoeken meer. Een enkele maal werd EstelIa bij haar toegelaten, en dan spraken ze als vroeger over de toekomst, nu niet meer de toekomst aan de zijde des geliefden, maar die Daarboven. Want ze gevoelde en begreep het nu ten volle, de teedere bloempjes zijn niet bestemd om weerstand te bieden aan hageljacht en stormwind en de aanraking van ruwe handen, ze zijn geschapen voor dien liefelijken tuin, waar geen stormen loeien, geen noordenwind blaast, waar een trouwe, vaderlijke tuinier ze kweekt en verzorgt. Somtijds ook bezocht Twint haar, maar ze stelde niet als vroeger belang in alles, wat er rondom haar met vrienden en bekenden voorviel, en liefst zat ze zeer stil en rustig met gesloten oogen, Bello's kop in haar schoot, haar hand in die harer moeder. .. . Ze spraken zeer veel en zeer vertrouwelijk te zamen, moeder en dochter, en door baar tranen heen dankte de weduwe God, dat het hart van haar kind, zoo rein, zoo vervuld van edele en vrome gedachten was, en hoewel ze haar schat zoo gaarne had behouden, stond ze dien williger af aan den hemel, omdat hij daar beter thuis behoorde, dan op de zondige, woelige aarde. Florence schreide veel en bitter, toen het haar duidelijk was geworden, dat daar een einde zou komen aan haar wachtenstijd, maar het was niet de wilde smart van hen, die zich door duizend banden verbonden weten aan het leven en worstelen tegen de stervenspijn; zoo ze schreide, dan was het om haar, die ze moest achterlaten, de weduwe, welhaast de kinderlooze weduwe. Florence had het leven onuitsprekelijk liefgehad. Maar toen ze het liefhad, was de aarde, waarop ze dat leven slijten zou, een rooskleurig landschap, overgoten met de
[290:]
liefelijkste goud tint; - langzaam was er een lichte schemering gedaald over dat landschap, dat zich in den beginne zoo heerlijk ontrolde voor haar verruitten blik, tot eensklaps een donker rouwfloers was geworpen over rozerood en goud, een rouwfloers, welks dichte plooien haar ontsteld en huiverend deden terugtreden, voor hetgeen ze zoo had liefgehad. Eerst had ze geloofd, dat als Hugo maar tot haar terugkeerde, de aarde weer zijn lentedos, het leven weer zijn goudgloed zou aannemen - maar ze wist nu beter: het was niet Hugo's heengaan alleen, het was niet die éene teleurstelling, die haar den levenslust en het vertrouwen benomen had. Niet éene illusie was gestorven, maar zeer vele illusiën, niet éene verwachting was teleurgesteld, maar zeer vele verwachtingen! Ze had geloofd, in de menschen, ze had hen liefgehad, niet éen maar allen, arm en rijk, jong en oud, en diezelfde menschen hadden haar belasterd en gehoond, bespot en gegriefd, en ze had het hun sinds lang vergeven, maar ze had geen lust, geen moed meer, langer te leven met hen die zoo handelen konden. Ze had gehoopt op hét geluk, en het was haar ontroofd, juist toen ze meende het eindelijk deelachtig te zijn; na bangen worstelstrijd was het haar ontvloden. Ze had geleden, onuitsprekelijk veel geleden, maar ze had gebeden ook, en ze kon nu, al was het dan ook stamelend en met bevende lippen, die moeielijkste woorden van onze geheele geloofsbelijdenis uitspreken: " Vader niet mijn, maar uw wille geschiede!" . .,. . . . . 't Is een liefelijke zomeravond, stil en kalm als de uren moeten geweest zijn, kort na de schepping, toen de wereld nog sluimerde om straks te ontwaken tot zijn worstelen en strijden - de sterren flonkeren en glanzen aan de onbewolkte blauwe lucht, de avondkoelte is zoo
[291:]
onmerkbaar zacht, dat ze alleen de fijnste blaadjes sidderen doet, het gegons der insecten, het gezang der vogelen zwijgt, de rivier schijnt haar eeuwig stroomen te vergeten in die ongestoorde stilte, er wordt geen zucht, geen menschelijke stem gehoord 0 't is een avond om weg te zinken in liefdes zaligheid of terug te keeren tot den Schepper. Florence fluistert, als vreesde ze den slaap van bloemen en vogelen te storen - of hare stem niet in volkomen overeenstemming ware met die vredige kalmte! "En ge zult dus niet al te bedroefd wezen, mijn arm moedertje," vraagt ze. "Ik zal het beproeven, kind!" snikt deze. "Laten we dan kalm trachten te blijven, bij hetgeen ik u nog heb te zeggen Moe, allereerst dit, leg bloemen naast me als ik dood ben, bedoel ik; leg die groote witte roos, die nu nog in knop is, maar dan zeker in vollen bloei zal zijn, heel, dicht hij me. Knip niet al mijn krullen af, mama maar toch één voor Estella, één voor Ellen, die ge van mij groeten zult, één voor mama, de anderen zijn voor u en - hem!" "En o, wat ik u bidden mag, leg toch geen steen op mijn graf; plant er bloemen, rozen, violen en vergeetme-niet, maar vooral geen steen En ge zult dikwerf komen om het te bezoeken, niet waar?" "Ik zal spoedig naast u liggen, kind! " "Neen, neen, dat niet, gij moogt niet sterven. . . . immers, dan zou mijn liefste droom nooit in vervulling komen. En die droom is mij toch zoo dierbaar. . .. ik droom in den laatsten tijd bijna eIken nacht daarvan! Heden in den ochtendstond zag ik dat alles nog duidelijk voor me. Ik was reeds gestorven, en er bloeide een geheele tuin van rozen en vergeet-mij-niet op mijn graf. Ik zag u langzaam naderkomen; u waart heel oud en grijs geworden, maar ik herkende u toch, want u leundet op
[292:]
den arm van iemand, die u steunde en geleidde met groote zorg dat was Hugo... ." "Hugo?!" "Ja, hij was het, en hij was ook droevig veel veranderd, en zijn hooge gestalte was gebogen naar den grond. Er stond een bank, dicht bij de lieve plek waar ik lag, en daarop gezeten, spraakt ge heel lang over mij, en hij vertelde u hoe lief hij mij had gehad, en u zeidet hem dat ik nooit zoo slecht was geweest als hij eerst dacht,- en hij geloofde u. "Maar wat het beste van alles was, hoewel u schreide en hij heel bedroefd was, zoo was het u toch beiden aan te zien, dat u niet meer zoo wanhopig waart over mijn heengaan, omdat u troost en vergoeding hadt gevonden in elkaars liefde... ." "O, Florence!" "Mama.. och, maak den droom waarheid Bedenk toch, dat hij nimmer een moeder had, om lief te hebben en te eeren, bedenk welk een goed en liefdevol zoon hij zou geweest zijn, als zij ook goed geweest ware; hoe hij haar beweend heeft Zie mama, uw kleine Flore zal nog maar kort, nog maar heel kort bij u zijn en dan is daar een ledige plaats, die vervuld moet worden; dan is daar een wond in uw hart, die maar op éene wijze kan geheeld worden..." "Mama, Hugo is veel beter, veel edeler, veel verstandiger dan uw arme kleine Flore ooit heeft kunnen zijn en dan, hij is zoo ongelukkig! O mama, hij heeft zooveel geleden en had niet, zooals ik, een moedertje om hem te troosten. . .. hij heeft zooveel behoefte aan liefde Heb hem lief, mama! heb hem lief om mijnentwil " Ze sloeg de armen om den hals harer moeder en smeekte voor hem de liefde af, die ze in haar volheid gekend en altijd gewaardeerd had; en mevrouw Van Slooten beloofde. Wat zou ze niet beloofd hebben in dit uur! "U moet hem dan ook zeggen, mama - ik gevoel dat
[293:]
hij nu spoedig komen zal, maar misschien dat ik dan niet meer in staat zal zijn zooveel te spreken, - u moet hem zeggen, hoe innig lief ik hem heb gehad, en dat ik in die dagen, niettegenstaande mijn ijdelheid en coquetterie, hem toch teminde, boven alles en boven allen - en dat. . .. hoewel ik veel verkeerds heb gedaan, ik toch zulk een zware straf niet had verdiend "Maar denk er vooral om, moe, dat u hem niet merken laat, hoe zwaar die straf eigenlijk is geweest; u moet hem maar nooit spreken van dien vreeselijken dag, toen ilt ontdekte dat hij was heengegaan en ook niet van dien langen wachtenstijd - dat zou hem maar verdriet doen! "En zeg hem ook, - vergeet dit vooral niet, moedertje, - zeg hem dat, hoewel ik in die dagen van verstrooiing en ijdelheid wel eens vergat wat ik bij mijn belijdenis beloofd had.. ik na dien tijd zeer veel gebeden en mijn best gedaan heb om goed en vroom te zijn, en dat ik daardoor veel gelukkiger en kalmer werd gestemd. Hij zal misschien van iemand, die zooveel jonger en minder verstandig is dan hij, zulk een raad niet willen aannemen, maar zeg u het hem dan toch, raad u het hem toch aan om veel en ernstig te bidden - hij zal dan niet meer zoo somber zijn! Belooft u mij dat, mama?" "Ja, mijn lieveling, ik wil alles doen voor hem, dien ge zóó bemind hebt. . . .': "En u zult niet vergeten, niet waar, hem te vertellen hoe lief Stella en Twint en Annet Soutens voor me zijn geweest; en dat Louise berouw had van haar verraad. Zeg hem ook, dat hij niet hard of haatdragend moet zijn jegens dien armen Verstaent, die nu toch zijn best wil doen om van het slechte pad terug te keeren. Vraag hem vergeving voor mij, en voor het leed dat ik hem aandeed, zonder het te willen, en als hij wellicht twijfelen mocht aan mijn vergiffenis, zag hem dan dat ik nooit een oogenblik van bitterheid of toorn heb gekend jegens hem, en
[294:]
dat ik eIken avond ben neergeknield om zegen af te bidden over zijn hoofd... ." "Wees gerust, mijn kind, ik weet dit alles, ik zal hem ieder woord, dat ge voor hem gesproken hebt, herhalen. Maar ga nu een weinig slapen, Flore, ge zijt geheel afgemat !" "Ja, ik ben zeer, zeer moede. Maar het is zulk een gerust gevoel dat u nu alles weet, wat u hem zeggen moet en.. .. vooral, dat u hem liefhebben wilt! Die belof te, mama, is het laatste, maar niet het minste bewijs van liefde dat u me gaaft. . .. Het is toch wel hard voor mij, mama, om te moeten sterven, daar ik u voor nog zooveel liefde te beloon en had met mijn dankbaarheid "Nu ga ik slapen, mama, en als ik wakker word, dan moet hij hier zijn.. .. want anders zou ik hem niet meer zien vóór ik sterf, en zoo wreed, zoo meedoogenloos, kan God niet zijn, van mij ook dàt geluk te willen ontzeggen... .. Toen ze reeds was neergelegd in de zachte kussens, richtte ze nogmaals het matte hoofdje op. "Ik heb nog éen ding vergeten, moe. Zeg hem, dat hij u moet eeren en liefhebben als een engel, als een heilige, want dat ge meer dan dàt zijt gewéest voor mij..." Een lange, stomme omhelzing was het eenig antwoord der moeder, die tot zelfs in dit uur haar smart bedwong, om de sluimering van haar lieveling niet te storen.
Sluimer dan ook gerust in, Florence, sluimer in met dien kalmen glimlach op uw gelaat; ditmaal zal uw hoop niet verijdeld worden! Sluimer in met de kleine handjes gevouwen tot het gebed; ditmaal zal uw bede worden verhoord, want ge hadt gelijk - zoo wreed, zoo meedoogenloos kon God niet zijn, dat Hij u dien laatsten wensch ontzegde. Sluimer en glimlach en bid en droom voort; want ditmaal is uw droom bestemd om tot waarheid te worden! Wacht nog
[295:]
slechts een korte pooze'. . .. de geliefde nadert! - - - ' Wild en haastig, met den spoed die liefde en zielenangst doen maken, heeft hij de stille zeekust verlaten,; na het ontvangen van het zoo angstig ver,beide antwoord op zijn brief aan Twint. Woest en teugelloos is de vaart, waarmee het rijtuig,dat hem van het naaste spoorwegstation bracht, het stille stadje komt binnenrennen, maar woester nog is de haast, waarmee hij den koetsier beveelt stil te houden, het por tier openrukt en het huis binnen, de steile trap opvliegt, naar de wel bekende kamers van zijn vriend! "Twint! Is het te laat?" "Deltrès . . .. arme, arme jongen!" "Spreek, spreek dan toch! In tien naam van God. ... spreek!" Maar Twint wendt het hoofd en kan niet spreken, hij schreit als een kind De graaf heeft geen tranen, zooals hij; herhaaldelijk brengt hij de hand aan het brandend voorhoofd, herhaaldelijk beproeft hij één woord, één vraag te brengen over de doodsbleeke lippen; tevergeefs! Sluimer voort, Florence, en glimlacheên droom van zijn terulgkomst, want God kon zóó wreed, zóó meedoogenloos niet zijn, u te laten sterven zonder uw liefsten wensch te hebben vervuld; sluimer gerust voort, want hij, dien ge hebt liefgehad, is u zeer nabij. Zie, daar nadert hij; die man met gebogen hoofd en grijzende haren, die wankelende gestalte leunend op den arm van zijn vriend, dat is Hugo, uw Hugo! Arm kind, ge hebt zoo geweend, omdat ge hem niet wachten kondt voor uw venster en begroeten van uit de oude lieve plek, als hij zou wederkeeren van zijn zwerftocht - en wellicht hadt ge hem niet eens herkend, als hij zoo langs u was voorbijgegaan! - - - - - - Maar nu, sluimer niet langer voort, Florence, ontwaak; ! want de schel, die daar zoo zachtjes weerklinkt, wordt
[296:]
bewogen door zijn hand; ontwaak, want die bevende stem die daar vraagt naar u dat is zijn stem? Wat bezielt Bello eensklaps? Hij springt op van voor de sponde, waarop zijn jeugdige meesteres rust, en jankt en kermt, tot hem de deur van de kamer is geopend. Wat bezielt hem, dat hem als een gejaagde de trap af en de kamer binnen doet stuiven, waar de beide vrienden in angstige spanning wachten, tot hun bezoek is aangekondigd? O, Bello, gij hebt gedaan wat wanhoop en berouw, tot razernij toe, niet vermochten; de sterke man heeft geworsteld en gestreden, en zijn hart is opengereten en zijn ziel verscheurd in hem, maar hij heeft niet geweend; geen traan is ontrold aan die brandende oogen, vóór hij u tegen zich zag' opspringen, voor hij zijn van smart verwrongen gelaat heenboog over uw trouwen kop in haar huis! - - - - - - - - - - - - - - Ontwaak nu, ontwaak toch, Florence! Gevoelt ge het dan niet. dat hij het is, die daar staat naast uw legerstede, met de hand uwer moeder gevat in de zijne. dat hij het is, die daar neerziet op het gelaat hetwelk hij verliet als dat eener stervelinge en weervindt als dat eens engels? Ontwaak toch, Florence, of hoort ge het niet, dat hij is losgebarsten in een krampachtig snikken, dat bij is neergezonken aan uw voeten,.-en bemerkt ge het niet aan. het kloppen van uw hart, dat zijn hoofd daartegen rust? - - - - - - - - - - - - - - - Stil! Ze ontwaakt - om te glimlachen met dien zaligen glimlach, dien haar moerter niet heeft gezien in een gansch lang jaar; dien hij zich nog zoo goed herinnert van weleer ze ontwaakt, om op te zien in zijn gelaat, zooals de bloem zich voor de laatste maal keert naar de zon om zachtkens de namen uit te spreken die ze zoo dikwerf had genoemd in haar gebeden. . .. die van de trouwe moeder en van den geliefden vriend ze ontwaakt, om de handen van hen, die haar het
[297:]
liefst waren geweest in dit leven, te vereenen in een laatsten, langen greep en in te sluimeren voor de eeuwigheid.
inhoud | vorige pagina | volgende pagina