doorzoek de gehele Leestrommel
Leestrommel
Leestrommel

a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

Annie Foore: Florence's droom
's-Gravenhage: Henri J. Stemberg, 1880
Guldens-editie, vierde dr. (oorsp. 1872)


XXVIII. (= 27)

.... et il semble qu'une voix touchante
et resignée me dise: Vous que j'aimais,
m'avez-vous donc oublié?
Mme. De 'STAEL.

AAN DE ZEEKUST.

In Londen, in Parijs, smachtte ik naar de eenzaamheid! vloekte ik het geraas en gestoom, dat mij telkens in mijn gedachtenloop stoorde en nu, nu ik in de eenzaam

[278:]

heid ben, nu niets mij verstrooiing schenkt in dit stille dorp, nu verlang ik weder naar gerucht en menschenstemmen - omdat mijn hoofd dreigt te barsten... omdat ik aan niets anders kan denken dan aan haar en aan hem, den ellendeling!

Ik vroeg heden morgen aan den jongen man naast mijn deur waarom hij niet ging visschen, zoo als de anderen.
"Ik heb mijn arm gebroken en kan niet meer meevaren, maar nu ga ik dagelijks naar stad om de visch te verkoopen," zeide hij op vroolijken toon.
Waarom kan ik niet doen zooals hij, en nu het een mij ontzegd is, mij bezighouden met het andere! Ik kan niet meer beminnen - maar er is nog iets meer dan de liefde! Er zijn grootsche gedachten om voor te strijden, heerlijke droombeelden te verwezenlijken, heilige rechten voor te staan! Er is voor den zoo veelzijdig begaafden mensch nog een ander levensdoel dan dat van te beminnen, nog een andere bestemming dan die van gelukkig te zijn!

Het verwondert mij niet meer, dat er zooveel dronkaards zijn. Er bestaan toch maar twee middelen om, als alles voorbij is, als de hoop en het geluk en de liefde tot niet zijn gemaakt, zich zelven te ontrukken aan smartelijke gedachten, zich zelve te vergeten: het is de bedwelming van den drank - of van het werk.

Ik kies het laatste. Maar wat zal ik doen, voor wie, voor wat zal ik werken? Ik ben rijk, ik heb geen eerzucht, geen moeder, geen zuster, die belang kan stellen in hetgeen ik, doe? Gelukkige visscher, die daar zwoegt en sjouwt; - uw vrouwe n kinderen wachten op de vruchten van uwen arbeid!

Neen, dat kan de macht, die ons, menschen, neerwierp op deze aarde, niet bedoeld hebben dat een vrouwenhand

[279:]

de draden zou weven, die het bestaan van den man tot iets groots, iets edels of tot een niets maken, dat kan de oorspronkelijke gedachte niet geweest zijn van Hem, die aan elk zijner schepselen een vrijen wil schonk. En toch! hoe krachtig, hoe onweerstaanbaar grijpt die hand in ons leven!

Ik geloof dat er in ieder menschenleven een korte tijd komt - een korte tijd slechts - waarin de mensch zich gevoelt in zijne volle waarde; groot, omdat hij tot daden van moed en krachtsbetoon in staat is; machtig en sterk, omdat hij slechts afhankelijk is van zich zelven, en edel, wijl hij het dan meer dan ooit gevoelt, dat hij is van Gods geslachte; daarna komt die bange droom, waarin hij nu eens fier als de leeuw, dan weder hulpeloos als het kind is, om eindelijk te ontwaken, uitgeput en afgemat door den strijd, zich zijner zwakheid bewust, indien ik het nog eens beproefde - om sterk te zijn als weleer! Mijn God, ik heb altijd kracht gehad, kracht om te strijden, kracht om met opgeheven hoofd de wereld in het aangezicht te zien, kracht om mij los te rukken van haar, - zou ik dan nu geen kracht hebben om mij zelf te doen ontwaken uit dezen toestand van ledigheid en besluiteloosheid, van droef gepeins en knagend zelfverwijt?

De wind huilt, de regen klettert! Zij zal heden huiveren en haar bloemen naaI' binnenhalen en zeggen, met die liefelijke stem: - "mama, ik wenschte dat de zon scheen." AIsof de zon niet altijd schijnt, waar zij is!

Het was een vreeselijke storm heden! Ik was op de zee en het deed mij goed die woeste golven te zien jagen en bruischen, ze te hooren breken tegen de klippen met donderend geraas; het deed me goed de lucht te zien als een

[280:]

woedende lavastroom, nu en dan verhelderd door het felle licht der bliksemstralen. De anderen waren bevreesd en kermden van angst, ik werd kalmer, naarmate de storm luider en woester brulde om onze ranke boot; ik was kalmer en gelukkiger dan in langen tijd. Zou zij wellicht gebeden hebben voor hen, die in gevaar waren op zee? Ik weet, dat ze in de stormachtige nachten altijd aan de arme schipbreukelingen dacht!

Hoe vroolijk en onbezorgd was Twint altijd. Zouden zij, die niet diep gevoelen, die niet zoo ernstig nadenken, niet beproeven om door te dringen in de oorzaken en gevolgen der dingen, zouden zij, voor wie alles slechts spel en scherts is, niet de gelukkigsten zijn op aarde?

Zal het geraas en gerucht dat daar is, dan nooit meer ophouden? Des daags het geratel der wagens en karren, het gejoel der kinderen, het geschreeuw der menschen, het hameren en timmeren der werklieden - des nachts, het druppen van den regen, het ruischen van de zee, het gekras der uilen... . ik wenschte, dat ik het alles tot zwijgen kon brengen, dat ik stilte gebieden kon, volkomene, algeheele stilte wellicht, dat dan hare stem tot mij doordrong uit de verte!
En indien die stem dan eens verwijtend klonk, indien zij mij eens vroeg waarom ik haar verliet? O, neen, neen! Rol, ruisch, ratel voort, wagens en zee... alles is beter te verduren dan dàt!

O, dat was een vreeselijke nacht! Mijn moeder stond voor mij in een boetkleed en met tranen en gebeden smeekte ze mij om vergeving. En ik, ik stootte haar van me, ik verweet haar dat ze mijn leven had verbitterd en vernield door hare schuld, ik vloekte haar ! O, 't was en afgrijselijke droom, maar het ontwaken was nog afgrijselijker, want - ik ontwaakte met een vervloeking op

[281:]

de lippen en - ik kon, ik vermocht niet die terug te roepen!

Florence, ik ben niet waard dat uwe oogen ooit op mij hebben gerust! Wilt ge weten wie ik ben? Welnu, luister! Als mij de keus werd gelaten u een mes door de borst te steken, u aan mijn voeten te zien, badende in uw bloed, of u éen' kus te zien geven aan een ander - ik zou het eerste kiezen!

Mijn God, ik heb in langen, langen tijd niet gebeden! Ik bad, toen ik nog hopen durfde, toen ik nog vreesde thans is alles voorbij; ik heb U niets meer te vragen.., Ja, nog dit éene: zegen haar!

Ik heb het vergeefs beproefd! De mensch kan alles, behalve - vergeten!

Indien ik eens aan George, aan Twint schreef! Indien ik hen eens vroeg mij te melden wat ze. . .. dwaas! Ze heeft een ander gevonden in uwe plaats, en ze schertst met hem en lacht en… Waarom heb ik dien ellendeling niet vermoord, daar in het donkere bosch? Mijn hart zou dan niet zoo duldeloos lijden, mijn hoofd niet zoo gloeien en bonzen, als ik mij voorstel hoe hij haar aanziet, hoe hij wellicht! Het klokje luidt voor de kerk; ik ga niet! Er is maar een zeer korte tijd geweest, dat ik ter kerk ging. Het was toen zij haar engelengezichtje ophief naar den prediker en mij zoo met zich opvoerde naar den hemel. Och, indien de vrouwen het meer bedachten, dat zij den godsdienst werken in onze harten.

Als ik nog meer dan ik het tot nu toe was, een laf

[282:]

aard word, zal ik wellicht eindigen met zelfmoord. Ik wil dan in de zee sterven.
Florence, als ge wederom hoort naar het lied van de zee, als ge wederom peinzend luistert aan den oever, naar het klotsen der golven en de geschiedenissen die ze verhalen, - O, Florence, zult ge dan niet opschrikken uit uw gepeins als ge mijn stem daarin hoort?

Ik zag heden een jonge moeder; er lag een wereld van vreugde en zaligheid op haar gelaat. Hoe is het mogelijk dat, wanneer eene vrouw het eerste kloppen van het hart haars kinds gevoelt onder het hare, er in dat hart nog plaats kan zijn voor zondige gedachten, dat, als haar kind haar heeft toegelachen met dien vertrouwenden lach - ze nog trouweloos zijn kan? En toch! mijn moeder kon dat.

Als we jong zijn en zonder ondervinding twijfelen we aan, glimlachen we om menig woord, menige uitspraak in den bijbel. Maar als we geleefd en geleden en geworsteld hebben met ons zelven, dan spreken we die woorden na met bevende lippen en bloedend hart.

Hoe heb ik eertijds geschertst met het vonnis: "De misdaad der vaderen wordt bezocht aan de kinderen, tot in het derde en vierde geslacht," En nu - nu buig ik het hoofd en een stem in mij zegt: er is waarheid, een vreeselijke waarheid in dat woord. Immers, indien mijn moeder niet gezondigd had, zou ik geloofd hebben in de vrouwen - en niet rampzalig zijn.

De scheiding werkt hetzelfde als de dood. Hoe langer ik van haar verwijderd ben, hoe onschuldiger, hoe beter ze mij voorkomt, hoe dwazer en onrechtvaardiger ik mij zelven toeschijn.

Ik ontmoette heden een kind dat juist zulk haar heeft

[283:]

als zij. Ik gaf haar een goudstuk voor een lok… Maar dit kind droeg geen blauw lint in hare krullen... . Indien ze het hem eens niet had gegeven, indien hij het haar ontnomen had… onmogelijk!

Ik zou willen terugkeeren naar StikkeI! Niet om haar te maken tot mijn bezit, maar om haar te ontrukken aan een ander!

De maan bescheen dezen nacht de zee en 't was alsof de golven zachter daarhenen kabbelden, of iedere beweging, al wat daar stormachtigs sluimert in den schoot van den oceaan, bedaarde en rustte onder den teederen gloed van dien zilverschijn.
Een korten tijd scheen ook op mijn levenszee een zacht licht, dat de baren stilde in mijn borst - ze stilde, om ze later te doen losbarsten in zoo woeste drift, in zoo toomelooze vaart, dat ze alles meesleepten; alles, tot zelfs de hoop toe!
Ik heb mij in vroeger dagen, toen ik nog wijsgeerige bespiegelingen hield over 's menschen lot en 's menschenbestemming, dikwerf afgevraagd wat de hoogste graad is van rampzaligheid is. Ik weet het thans. Het is: te moeten leven - zonder duel of bestemming!

Er is een pink vergaan. De schipper, die verdronk, was man en vader en de weduwe schreit bittere tranen om zijn verlies. Waarom, indien de zee een offer eischte, waarom niet mij gekozen, ik laat geen weduwe, geen kind, neen, zelfs geen moeder achter om mij te beweenen!

Als het maar niet zoo ledig was in mijn hart! Als ik nog maar aan iets gelooven, op iets hopen durfde! Dan zou wellicht die kalme, stille watervlakte niet met zulk een onweerstaanbare kracht tot zich trekken!

[284:]

Ik herinner me, hoe ze op zekeren dag op een vleiend woord over haar heerlijke oogen, mij op dien half weemoedigen, half schertsenden toon, die haar, en ook haar alleen eigen was, antwoordde: "Ge weet wel, wat de fransche schrijver zegt, Hugo: "les beaux jeux sont faits pour pleurer."
Zouden die oogen nu wellicht reeds geschreid hebben? Zou ze misschien geschreid hebben over mij? - Neen, neen, dat niet!

Daarin bestaat het groote onderscheid tusschen de liefde van den man en die van de vrouw. De man zoekt genot, vreugde, voldoening van zijn ijdelheid, door de vereering van een geheel aan hem gewijd wezen; de vrouw vraagt slechts een hart, een hart om het hare in uit te storten, een hart, waaraan ze zich met al de kracht harer liefde hechten kan.
Indien ik bemind had als een vrouw, zou ik dan gedaan hebben, wat ik nu deed?

Als men de zee ziet in den zonneschijn, fonkelt ze van diamanten, schittert ze in duizendvoudige kleurenpracht; als de grauwe schemering zich over haar heeft uitgespreid vertoont ze niets dan een donkere, kleurlooze vlakte zonder tinten, zonder schoonheid. De zon scheen op mijn levenszee, toen de glans van haar oogen daarop rustte, nu is de grauwe schemering daarop neergedaald.

Er kwam hier hedenmorgen een schip aandrijven, zonder roer, Het was zeer zwaar geladen. Ook onder de menschen verliezen zij, wier hoofd gevuld is met een groote lading, met geleerdheid en vrijgeesterij, en twijfel en ongeloof, het eerst het roer.

"t Is middernacht, de wolken jagen aan den hemel,

[285:]

de golven beuken het strand, onstuimig, woest, teugelloos, als de gedachten mijner ziel!
O mijn God, wilt ge dan dat het schip zonder roer, niettegenstaande zijn worsteling en strijd, worde verpletterd tegen de rotsen?
O, mijn moeder, indien ge geboet hebt en uw boete is aangenomen, red dan uw kind, daal dan neer en koel mijn brandend voorhoofd, zooals andere, zooals de goede moeders doen… O Florence, Florence.. . mijn eerste, mijn eenige liefde!

Die worstelingen met mijzelven matten mij af. Ik trachtte hedenmiddag afleiding te vinden in sterke beweging en dwaalde uren lang tusschen de rotsen en zocht te vergeten - en kon het niet!
Eensklaps werd mijn oog getroffen door een klein houten kruis, en, alleen met het voornemen mij te ontrukken aan mijne gedachten, trad ik nader en las dit opschrift met onduidelijke letters geschreven:
"Poor true Clare, you need not wait any more,"
Ik dacht na over dit zonderlinge kruis, midden in de woestenij der rotsen, en zette me er bij neder, en bleef daar, ik weet niet hoe lang!
Eindelijk kwam mijn vriendinnetje, het blonde kind, dat mij een harer krullen gaf, mij opzoeken, zooals ze wel meer doet en ik vroeg haar naar de beteekenis van dat kruis.
Zij zag me verwonderd aan, met haar groote blauwe oogen. "Weet u dat niet, mylord - en iedereen weet het toch!"
"Dus gij ook! Vertel het mij. Daisy!"
" Er was hier oon meisje op het dorp," dus begon ze, "dat Clare heette; toen ze dood was, noemden de menschen haar True Clare, maar eerst heette ie alleen Clare: Ze was niet heel mooi, niet zoo mooi als Polly, bij voorbeeld,

[286:]

maar heel zacht en stil. Moeder zegt, dat ze ook heel lief was en iedereen die verdriet had troosten kon - toen mijn broertje gestorven is, kwam ze heel dikwijls bij ons en dat hielp vader en moeder nog meer, dan wat de pastoor zei - want ze had zoo'n lieve stem en net een gezicht, alsof ze gauw naar den hemel zou gaan."
"Was ze blond, Daisy?"
"Ik denk liet wel, mylord. Maar toen kwam er eens een verschrikkelijke storm - veel erger dan u het hier nog ooit hebt bijgewoond - en al de vrouwen schreiden, want er waren drie pinken uit. De pinken kwamen behouden terug, maar er moesten toch zeker ongelukken gebeurd zijn, want 's morgens kwamen er lijken en hout en allerlei tuig aandrijven - en ook een jonge man, die nog leefde. . . .
"Sommigen zeiden, dat hij een prins moest zijn, omdat hij zoo'n mooi man was, heel anders dan de mannen hier, maar hij was zeker heel rijk, want hij had een grooten riem om het lijf, die vol goud was. En Clare zag hem, en ze kwam nog wel 's avonds op het strand, maar ze praatte niet meer zooveel met de anderen en ging met hem naar een stil plekje en meestal zaten ze hier, waar nu het kruisje staat.. . .
"Eens op een avond, toen Clare weer aan het strand op hem wachtte, kwam de prins niet - en toen ze had gewacht tot het heelemaal donker was, ging een van de bootslui naar haar toe en ze. haar, dat hij den prins 's morgens had weggebracht naar een schip, dat op een uur afstands voor anker lag, en hij Clara zijn laatste groeten brengen moest. - En toen is het begonnen."
"Wat is toen begonnen, kind?"
"Dat met het lampje, dat, waarom ze haar true Clare hebben genoemd. Over dag zagen ze haar niet meer, niet aan het venster, niet aan het strand - maar's avonds zoodra het donker werd, zagen ze haar haastig opklimmen, naar dit zelfde pnnt en dan stak ze hier het

[287:]

lichtje aan dat was opdat hij, als hij terugkwam, weten zou dat ze hem wachtte…
"Maar, O mylord, hij was een slecht man - en hij kwam niet terug. Ze wachtte een heel jaar en iederen avond brandde het lichtje, maar hij kwam niet terug! En toen haar vader stierf en ze haast geen brood en geen kleeren meer had, liep ze nog rond door het dorp om wat olie te vragen - en er was geen arme vrouw, hoe arm ook, die haar dat weigerde… Eindelijk, op een kouden morgen, hebben ze haar gevonden, geheel stijf en verkleumd - en ze zeggen dat het lampje uitging op hetzelfde oogenblik dat zij stierf. En toen hebben ze dit kruis hier gemaakt."
Waarom heeft het kind mij dit verteld? Was er toch niet reeds genoeg, dat mij folterde en kwelde? Neen, Florence, neen! ik ben krankzinnig van te gelooven, dat gij zoo zoudt kunnen wachten!
Heeft Louise mij niet gezegd ? Ja, vergeten heeft ze mij, vergeten in de armen van een ander… O, kind ik wenschte het met zel,erheid te weten en toch!..

Indien ze ook eens wachtte, zooals true Clare? Indien zij ook eens wachtte, dag aan dag? Zij had me toch ook wel lief!
Ik heb den geheelen dag bij Clare's graf doorgebracht? Is het een voorgevoel of de geest van true Clare, die mij dreef om neer te knielen, en zoo vurig ie smeeken, dat zij niet zooveel hebbe geleden als dat arme visscherskind, dat ik haar lampje nog brandende vinde?
Ik heb naar StikkeI geschreven. Als het antwoord lang toeft, zal het aan een krankzinnige gericht zijn.. . O, moeder, waarom hebt ge mij 't geloof aan de vrouw ontnomen?


inhoud | vorige pagina | volgende pagina