doorzoek de gehele Leestrommel
Leestrommel
Leestrommel

a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

Annie Foore: Florence's droom
's-Gravenhage: Henri J. Stemberg, 1880
Guldens-editie, vierde dr. (oorsp. 1872)


IV. (= VI)

Wat wordt er niet voor gelaten, wat wordt
er niet voor gedaan, wat wordt er niet voor
vergeten om te kunnen meedoen?
BOSBOOM TOUSSAINT.

Welke is de gewichtigste dag in het leven der vrouw?
Indien aan mevrouw De Lerken op den ochtend van den 3den November deze vraag was gedaan, zou ze, zonder zich een oogenblik te bedenken, geantwoord hebben: die dag waarop ze haar wintertoilet uitkiest.
De gerenommeerdste der winkels, de sedert jaren als goed erkende firma Baks kan niet langer aan de eischen van bovengemelde dame voldoen; jufvrouw Baks heeft zich verontwaardigd teruggetrokken, miskend en gegriefd door den hoon haar aangedaan, en kort daarop verspreidde zich de mare dat er door mevrouw De Lerken een reiziger uit Amsterdam ontboden en met een menigte koffers

[56:]

gearriveerd was. Ditmaal was er waarheid in hetgeen men zeide. Wat meer is, de reiziger kwam, liet zien, en overwon.
Hij sprak niet slechts fransch - een fransch dat wel een weinig aan plat amsterdamsch denken deed, maar hij spreidde voor zijn nieuwe klant al datgene ten toon, wat oog en hart der zekere helft van het menschelijk geslacht bekoren kan.
Mevrouw De Lerken ziet al dat schoons met een waar kennersoog; haar wang kleurt zich hooger, haar handen beven in stille verrukking als ze over het zijfluweel strijken, dat zoo gedienstig voor haar wordt uitgespreid. Een wandelkostuum van dat fluweel! een wandelkostuum met zware zijden franje van dezelfde kleur en wit satijn in de mouwen!
Men zegt, en niet zonder reden, dat de maatschappij zoo veel meer rechten, genoegens en voordeelen toestaat aan den man dan aan de vrouw; - maar zou ook haar geene vergoeding worden geschonken? Ik bid u welk man kan bij het zien van de prachtigste broek- en vestenstoffen genieten, zooals mevrouw De Lerken geniet als ze even haar oogen sluit en voor zich het visioen laat verrijzen van zulk een kleedje?
Monsieur le commis-voyageur schijnt niet geheel onbekend met de zwakke zijde van het vrouwelijk hart; hij spreekt zoolang met warme bewondering over "la taille élancée de madame," die zoo bizonder goed zal uitkomen in "la toilette magnifique," dat hij haar voor "un prix très moderne" wil laten, tot mevrouw de overtuiging verlangt dat - wil ze hare taille élancée geen schreeuwend onrecht aandoen, zij zich het wandelkostuum moet aanschaffen.
Na eenige aarzeling verlaat ze het vertrek om hare dochter te raadplegen; deze schijnt echter niet zeer begeerig om het kleedje te zien, want ze toeft zeer lang met te komen en als ze eindelijk verschijnt, blijft ze onnatuurlijk kalm

[57:]

bij het gezicht van het lilas-fluweel en merkt alleen op, dat ze het meer geschikt vindt voor een jong meisje dan voor iemand van mama's leeftijd.
Mevrouw laat niet onduidelijk bemerken, dat zulke bekrompen, burgerlijke idée's omtrent het toilet volstrekt niet passen voor eene jonge dame van haar stand; de reiziger beijvert zich om met al de kracht die in hem is, aan te toonen dat het kostuum niet alleen bijzonder geschikt is voor mevrouw, maar ook "mademoiselle" allerliefst staan zou, daar het beider kleur is, voor iederen leeftijd geschikt, enz. enz.
Als "mademoiselle" kort daarop met een ongeduldig gebaar het vertrek verlaat, verzekert hij nogmaals aan mevrouw dat zoowel kleur als stof geheel bij haar jeugdig uiterlijk past; zij werpt een zijdelingschen blik in den spiegel, vindt dat hij gelijk heeft en - de koopman lacht in zijn vuistje: het lilas-fluweel is verkocht.
Ongeveer een uur later vinden we mevrouw in hare kleedkamer druk bezig met de kostbare stof om hare taille élancée te drapeeren; terwijl in een ander vertrek, waar een rijkelijk voorziene tafel voor de koffie is gereed gezet, een oud heer, met de handen op den breeden rug gevouwen, langzaam op- en nedergaat.
"Goeden morgen, papa," zegt zijne dochter op vriendelijken toon.
"'t Is waar ook, Stella, ik heb je van morgen nog niet gezien. Is de hoofdpijn over?"
"O ja, ik heb den geheel en morgen zitten studeeren."
"Je moet niet zooveel studeeren, meisje, daar krijgt ge die hoofdpijnen van. A propos, Stella. vertel me eens even, is hier een reiziger geweest, terwijl ik op 't kantoor was?"
"Ja; mama heeft hem uit Amsterdam laten komen en u begrijpt, ma heeft schrikkelijk veel gekocht. Een zijden japon, een sortie met bont, en dan een lilas-fluweel wandelkostuum."

[58:]

Iets dat het midden houdt tusschen zuchten en kermen is het eenig antwoord van den heer De Lerken. Zijn gezicht staat half boos, half treurig, als hij eindelijk vraagt: "En wat nog meer?"
Maar nu gaat de deur open om de vrouw des huizes binnen te laten.
Ofschoon niet ver meer van de vijftig verwijderd, is mevrouw De Lerken een knappe vrouw, vooral wanneer zij gekleed is; zij schijnt een bekwame naaister te hebben, want de zware zijden japon is op zuIk eene wijze gemaakt, dat de hoekigheid, die hare figuur hier en daar minder fraai maakt, er door bedekt en de rankheid van hare gestalte op het voordeeligst vertoond wordt. Ook mevrouw's kapper schijnt een bekwaam man te zijn, daar hij van het weinige haar dat zij bezit, door middel van crêpées, rouleaux en een groote hoeveelheid valsch haar, een zoo weelderige lokkenpracht wist te maken; zelfs de poederkwast heeft zich goed van zijne verplichtingen gekweten en het mogelijke gedaan om den goeden indruk, dien mevrouw De Lerken nu maakt, nog te verhoogen.
Met een zekere coquetterie, die haar als jonge vrouw misschien zeer goed stond, maar nu op een droevige wijze denken doet aan een schip dat de zeilen verloren heeft en toch nog varen wil, begroet mevrouw De Lerken haar man en zet zich naast hem.
"Hoe hebt ge het gehad, mon cher? Druk? nu ik ook, ik heb het schrikkelijk. druk gehad!"
"Ik hoor, ge hebt inkoopen gedaan," zegt mijnheer en beproeft aan zijn gezicht een onverschilligen plooi te geven.
"Ja, ik heb zoo een en ander gekocht, beste. Ik kon natuurlijk wel niet alles nemen, wat ik mij gaarne zou hebben aangeschaft en eigenlijk hoog noodig heb, maar enfin, ik heb gelukkig geleerd mij te schikken."
"En was die vreemde koopman duur, lieve?"
Hoe toch een gebraden kip iemands geheele aandacht kan innemen! mevrouw hoort niets van mijnheers vraag

[59:]

en snijdt een vleugeltje af, dat ze dan zeer oplettend begint te ontleden. "Ge moest eens naar een anderen poelier omzien, Lerken; alles wat Bies ons in den laatsten tijd levert, is taai en oud."
Nu is de kassier De Lerken een zeer goedhartig, maar bovenal een zeer vredelievend man. Niets van alle schatten der aarde is hem zooveel waard als de lieve vrede en hij stelt voortdurend alle pogingen in het werk om die, zoowel in zijn huis als op zijn kantoor, te bewaren; niet zoodra bespeurt hij dan ook, dat zijne vrouw de haar gedane vraag liever niet beantwoorden wil, als hij reeds berouw heeft over zijn onvoorzichtigheid.
"Mama, u hebt zeker niet gehoord dat…"
"O, het komt er niet op aan, Stella, het komt er niet op aan," zegt de kassier.
"Ge woudt weten of die groote firma duurder is dan de kleine winkels hier? Integendeel! De rekening zal alles en alles - laat eens zien, de sortie, het zijdje, het wandeltoilet en dan nog eenige kleinigheden het zal alles te zamen zeshonderd gulden zijn."
"Zeshonderd gulden...! En de betaling?"
"O; wees gerust. Hij komt pas over een half jaar met de kwitantie."
"God dank!" Verschrikt over den veelbeteekenden uitroep, die hem daar ontviel, ziet mijnheer rondom zich of ook iemand hem beluisterde en daaromtrent gerust gesteld, zet hij zijn koffiedrinken voort.
"Papa," zegt Stella, "ik hoop, dat ik u geen verdriet doe met daar nu over te spreken, maar jufvrouw Bals is erg boos, omdat mama haar wintertoilet niet bij haar gekocht heeft, als u er dus eens aan woudt denken om haar rekening te voldoen - zoo iemand brengt je anders al licht op straat."
"Estella, wanneer zul je toch eens ophouden met over die vervelende geldquaesties te spreken?"
Papa bemerkt, dat er een onweder broeit tusschen moeder

[60:]

en dochter en daar hij bij ondervinding weet, dat het bijna onmogelijk is zulk een onweder geheel te verdrijven, besluit hij te beproeven of de uitbarsting niet kan verschoven worden tot hij straks in sociëteit of kantoor een veilige schuilplaats zal hebben gevonden.
"Nu, nu, jufvrouw Baks zal wel bedaren. Gij moet er, dunkt me, maar eens een daagsch kleedje koopen, Philippine. En daarenboven een winkelier moet kunnen wachten."
"En wie iets koopt, moet het kunnen betalen, niet waar, papa?" en EstelIa vestigt hare groote ernstige oogen met een uitdrukking van treurige vastberadenheid op haar vader, die de zijnen neerslaat voor dien blik.
Mevrouw De Lerken vraagt nu om een tweeden kop koffie en verklaart, dat die kip haar toch meevalt. "à Propos De Lerken, heb je ook nog eens gedacht over dat soupeetje?"
"O, je bedoelt dat avondje met de Soutensen? Neen ik had het geheel vergeten."
"Maar dunkt je ook niet, dat we het moeilijk langer kunnen uitstellen?"
"Ik kan niet zeggen, Philippine, dat ik lust heb om nu alweer menschen te zien - die laatste partij is nog zoo kort geleden."
"Lust? Wat dat betreft, ik heb er niet den minsten lust in maar…"
"Maar laten we het dan niet doen, mama!"
"Lieve Stella; wanneer zul je toch eens leeren iemand niet telkens in de rede te vallen? Wat ik zeggen wilde, Lerken, ik zou het veel liever in 't geheel niet doen, maar we kunnen er nu onmogelijk langer mede wachten. De Soutensen, bij voorbeeld, hebben ons reeds tweemaal genoodigd en hoewel ik me beide keeren doodelijk verveeld heb, moeten we hen toch eens terug vragen."
"U doodelijk verveeld, mama?"
"Ja, zeker. Och; weet je, het ontbreekt Annet Soutens, bij al haar aardigheid, geheel aan tact. De tafel was zonder

[61:]

eenigen smaak geschikt en dan - mij tusschen twee oude heeren te plaatsen. Maar ik zal het haar bij deze gelegenheid betaald zetten.
"Mijnheer en mevrouw Soutens dus," zegt de kassier.
"Me dunkt dat we hier dominé Kleevens en zijne vrouw wel eens bij konden vragen; zoo iets nieuws mag men wel."
"Weet je wat algemeen verteld wordt, Lerken? Dat zij een savante is; nu, savantes bederven altijd je avondjes. Ze zijn of verstrooid óf ze willen het hoogste woord voeren, ze geneeren de dames, die in haar tegenwoordigheid niet over allerlei kleinigheden durven praten en vervelen de heeren met haar onuitstaanbare pedanterie. Neen, in 's hemelsnaam geen savantes!"
"Zooals je wilt. Doctor Walter dan, dat is ook noodig!"
"Ja, als je maar op wilt passen, Lerken, dat de man niet op zijn stokpaardje komt, want dan hooren we den heelen avond niets dan van stikstof en koolzuur en verbeelden we ons ten laatste allen, dat we op het punt zijn van te stikken. En zouden we mevrouw Walter niet te kennen kunnen geven, dat wij haar liever niet zien zouden in het eeuwige groene zijdje, dat reeds sinds drie jaar op alle partijtjes verschijnt?"
Mijnheer lacht eens, maar niet van harte. Stella's gezicht betrekt en haar toon klinkt half verwijtend, als ze zegt: "Misschien heeft ze geen ander, mama."
"En welke jonge heeren zullen we noodigen?" vraagt De Lerken, die reeds meenende, dat het onweer was afgedreven, het nu weer in een anderen hoek ziet opkomen.
"Wel, natuurlijk Twint; hij maakt hier zoo druk visites in den laatsten tijd," zegt mevrouw met een zijdelingschen blik op hare dochter.
Stella ziet niet op van haar bord, maar zegt: "Jammer, dat we Marie Waldersen niet kunnen vragen; die is, naar ik hoor, op 't oogenblik het voorwerp zijner droomen."
"Gesteld, dat ze dit op 't oogenblik is. Stella, wie zegt je dat ze het over een dag of vier nog zijn zal? In ieder

[62:]

geval, Twint moet er bij zijn, zal het prettig wezen!"
"Vergeet vooral niet, lieve, dat we een paar van de Klidonsen moeten vragen."
"Een paar? waarom niet alle zeven?"
"Maar we kunnen ze toch moeielijk nu alweer thuis laten, lieve! Als je het goed vindt, moesten we er ten minste twee noodigen. De beide jongste bij voorbeeld!"
"Dan zal ik den gastheer het genoegen schenken van tusschen haar in te zitten," zegt mevrouw van een zweem van die manieren, die haar als twintigjarige goed stonden.
"Foei, Philippine, houd op. Neen, we moeten een paar jonge heeren voor haar weten te vinden, baron van Wageren… en laat eens zien! Jammer toch dat de jongelui zoo weinig visites maken tegenwoordig."
"AIs nu die graaf Deltrès eens hier of daar wilde verschijnen. Ik kan me toch niet begrijpen, Lerken, dat er geen middel zou bestaan om dien slak eens uit zijn huisje te lokken."
"Nu, je weet, ik heb gedaan wat ik kon," zegt mijnheer met iets wanhopigs in stem en gelaat, "ik heb alles geprobeerd om hem hier aan huis te krijgen, maar hij is op dat punt zoo onwrikbaar als een rots. Ik vraag je wat kan ik er aan doen!"
"O, als het u belieft, papa, doe niets, niets meer," zegt EstelIa met pijnlijken blos. "Ik vind dat u zich reeds meer dan te veel moeite hebt gegeven."
"'t Zou anders heel aardig zijn als we hem zagen. Een graaf en dan iemand met zuIk een uiterlijk en zulke manieren, dat zet dadelijk veel meer chic bij aan de geheele partij. Enfin, we hebben gedaan wat we konden Maar we zullen zoo langzamerhand onze gasten haast bijeen hebben: Mijnheer en mevrouw Soutens, de Welta's, twee Klisdonsen, Twint, Van Wageren en - dan in 's hemelsnaam Bekvis maar!"
"U zoudt me een groot pleizier doen met Florence ook te vragen, mama!"

[63:]

"Florence, Florence Van Slooten, bedoel je? Wel Stella! wat kun je toch soms onnoozel zijn! We zouden haar inviteeren, haar. het meisje dat tegenwoordig alle heeren aantrekt, dat zoo gefeteerd wordt. Neen, neen! die zullen we eens vragen als we onder ons zijn, maar aan een soupeetje met jongelui. . . .. dat zou immers zoo onpolitiek mogelijk wezen!"
"En wat denk je te geven, Philippine?" vraagt mijnheer een weinig ongeduldig.
Mevrouw noemt eenige zeer fijne en bijgevolg zeer dure schotels. "Maar," vraagt Stella aarzelend, "zou het niet wat minder kunnen?" en mijnheer is haar meening toegedaan. Mevrouw houdt vol, dat ze het reeds zoo zuinig mogelijk heeft overlegd, de beide anderen beweren het tegendeel. Eindelijk begint zij op hoogen toon: "'k Had eigenlijk in 't geheel niet over de zaal moeten spreken; men kan niet over een souper of partij praten met iemand die er niet bij is opgevoed..."
"Maar, mama, luister nu eens even..."
"Kind, luister gij naar mij. Wat ge ook doet, trouw nooit met iemand beneden uw stand; zulke menschen weten niet hoe 't hoort en . . ."
De pijl treft zijn doel. Mijnheer buigt het hoofd en druipt af als een bestrafte schooljongen, mevrouw is zeker dat hij nu geen woord meer zal spreken van bezuinigingen.
Wat eigenlijk aan die pijl zulk een kracht gaf? Wel, er was een tijd geweest, toen de geachte kassier van heden maar een arme kantoorklerk was en - toen wilde de dochter van zijn aanzienlijken patroon zich wel verwaardigen hem hare hand te reiken.
Wat er haar toe bewoog, heeft hij nooit recht begrepen, maar dat zij spoedig berouw had van hare keuze werd hem maar al te duidelijk, en zich bewust van zijne onwaardigheid om eene vrouw als Philippine de zijne te heeten, beijvert hij zich sedert zes en twintig jaar om

[64:]

zijne beminnelijke wederhelft zoo weinig mogelijk de gevolgen van hare mésalliance te doen gevoelen.
Mocht hij echter soms een oogenblik vergeten zich de onderscheiding waardig te maken, hem door dat huwelijk ten deel gevallen, dan werd onmiddellijk een van mevrouws pijlen op hem afgezonden en - hoewel zij geen wilde of onbeschaafde neger was - zoo waren toch meestal de punten dier pijlen vergiftigd.


inhoud | vorige pagina | volgende pagina