Daisy E.A. Junius: 'Getrouwd met een zeeofficier' In: Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift Jaargang 3 (deel 5)januari-juli, 1893
IV
Het oorlogschip, waarop Hendrik als luitenant ter zee der tweede klasse, diende, had de reis naar Indië om de Kaap de Goede Hoop genomen. Eerst voor zijn vertrek uit den Helder en later met den loods had zij nog een briefje van hem ontvangen, maar daarna natuurlijk niets meer; na drie maanden ongeveer kon zij zijn eersten brief pas hebben van uit Afrika. In den beginne viel dat wachten erg zwaar, toen sleet de onrust wat af het moest immers nog zoo lang duren, eer zij iets van hem hooren kon maar toen de dag steeds meer en meer naderde, toen de brief langzamer- hand kon komen, werd haar verlangen steeds grooter en sterker, bijna onhoudbaar. Maar iederen dag was het: Nog niet misschien wel morgen. Altijd: misschien morgen. Als zij den postbode op het huis van Mevrouw van Wolterzee zag toekomen kleurden zich hare wangen, haastig ging zij dan naar de bus of keek verlangend naar Ella's handen, als die haar soms voor was geweest. Maar altijd: nog niet.
En tegelijk naderde die andere, groote gebeurtenis, die zij ook met zooveel verlangen tegemoet zag. Drie maanden waren verloopen sedert Hendrik's vertrek: ' t Was Maart, het warme voorjaarszonnetje scheen helder, de lucht was scherp en de vuilachtige sneeuw scheen onbegrijpelijk gauw spoorloos te verdwijnen. Mevrouw van Wolterzee zat boven op de vriendelijke voorkamer, bij Nora en haar kindje. Ella liep onrustig in het voorhuis op en neer, in spanning den dokter verbeidende, die ook boven was. Nora's kindje was geboren een flinke, gezonde meid" had de dokter gezegd; maar 't moedertje... Ella en hare moeder hadden uren van
[395:]
doodelijken angst en vreeselijke bezorgdheid doorgebracht. Als zij sterven moest, als Hendrik dat moest overkomen, de arme jongen! Ella had den moed nog niet gehad hem te schrijven als het goed ging, waarom hem dan noodeloos te verontrusten en als het niet goed ging, och, dan was het immers nog altijd vroeg genoeg, als hij den verpletterenden slag hoorde wanneer hij werkelijk gevallen was. Zijn eerste brief, dien zij dienzelfden morgen uit de bus had gehaald, brandde haar als vuur in den zak van haar japon. Als zij het koude papier met de vingers aan- raakte of als het kraakte onder haar zenuwachtigen greep, dan was het haar of zij zijne stem hoorde, die smeekte: Redt haar; doe alles om haar te redden; probeert het onmogelijke; gij hebt mijn eenig geluk in handen; doet wat gij kunt; ik vertrouw op U! En het pijnigende, het folterende was juist, dat zij niets, volstrekt niets voor haar konden doen. Rust, stilte, " had de oude dokter gezegd. Ja, rust, stilte! was er genoeg; 't was Ella of het reeds een sterfhuis was, waarin zij ronddwaalde, doelloos, met een angstig, bezwaard gemoed niet aan het ergste durvende denken en het toch verwachtende. Zij liet zich op de bank in de vestibule neervallen,' het hoofd geleund tegen een marmeren pedestal, niet in staat hare tranen langer te bedwingen.
[396:]
Daar kraakte een kamerdeur, zacht kwam de dokter de trap af. Zij sprong op, snel haar tranen drogend. ,,Dokter?" klonk 't zacht. Hij glimlachte goedig om haar grooten angst, hij had haar nog nooit schreiende gezien. We kunnen tevreden zijn, juffrouw Ella; maar nu moogt u zelf ook wel wat rust nemen, na al den doorgestanen angst. " Ella snikte het uit van geluk. En de brief?" Nog niet, wij weten immers niet wat er in kan staan en alle emotie moet zooveel mogelijk vermeden worden, maar misschien morgen." Kán ik hem schrijven, dat... " Zeker, schrijf dat voorloopig alles naar wensch gaat. " Voorloopig! dokter er is toch volstrekt geen gevaar meer, dat....? " Er is áltijd gevaar, niet waar? " Zeker, maar ik schrijf er voorloopig" niet bij, " zeide ze vroolijk, ik zal hem liever schrijven in welke goede handen zij bij u is; komt u van middag nog terug? " Zeker, zeker, nu adieu, juffrouw Ella. "
Den volgenden morgen stond Ella tegen de geopende tuindeur geleund, in gedachten verzonken met de halfgesloten oogen de muschjes volgend, die schuchter en gejaagd de kruimpjes oppikten, die zij uit het servet der ontbijttafel op het bordes had geschud. Zij had den brief van Hendrik in de hand, doch haar geest dwaalde af naar dat land, dat heerlijk Insulinde, dat voor haar slechts een graf was, waarin het geluk van haar jong leven begraven was, voor altijd. Hoe dikwijls had zij vol ongeduld en verlangen naar die brieven uitge- keken, hoeveel vreugde en genoegen hadden ze haar bezorgd, totdat... Goeden morgen, juffrouw Ella. " Morgen, dokter! " Zoo in gedachten, waar denkt dat wel aan? " Aan mijne a. s. plichten als peettante, " antwoordde ze vroolijk. 't Is boven goed, niet waar? " De dokter keek glimlachend naar den brief, dien zij in de hand hield. Dat zal een pak van het hart zijn, als die brief aan het juiste adres bezorgd is, geloof ik; nu, het kan gebeuren." O, dokter! " riep zij opgetogen. O, juffrouw Ella, " antwoordde hij lachend, terwijl hij haastig zijn hoed van den stoel nam, ga nu maar genieten van uwe verrassing." Toen Ella den dokter uitgelaten had, haastte zij zich naar boven; alles jubelde en zong nu in haar van geluk; bij de deur van Nora's kamer bleef zij even staan, om tot bedaren te komen, toen ging zij zachtjes naar binnen en op het ledikant toe.
[397:]
Nora verwelkomde haar vriendelijk. Hoe is 't, lekker geslapen, mamaatje? " lachte Ella. "Ja, dank je, jij ook? Eene verrassing voor je! " Den brief?",Ja...." Nora strekte verlangend haar hand uit; terwijl ze het couvert haastig losbrak, ging Ella naar den wieg en boog zich over haar lief, klein naam- genootje, de oogen ongemerkt telkens op Nora gevestigd. Doch de gelukkige glimlach verdween niet van het lieve gezichtje, toen richtte Ella zich zachtjes op en verliet haastig de kamer, Nora aan haar geluk en weelde overlatende.
Het jonge, gelukkige moedertje bleef echter geruimen tijd zwak en Ella moest weken lang het grootste gedeelte der correspondentie met Hendrik blijven waarnemen, doch eindelijk was Nora toch weer zoover, dat zij haar man zelf een langen, opgeruimden brief kon schrijven. De lieve, verstandige mevrouw van Wolterzee, die haar in de moeilijke dagen een trouwe, teedere zorg was geweest, kon de gedachte niet verdragen, dat zij zich reeds zoo spoedig, als aanvankelijk het plan was, van Nora en haar kindje zou moeten scheiden; zij zocht haar dus over te halen om den zomer bij haar en Ella door te brengen. En Nora bleef graag nog eenigen tijd. Zij had evenals mevrouw van Wolterzee en Ella, een vroolijke, opgewekte natuur en hield, precies als die twee, bijzonder van gezelligheid en leven een heerlijk verlangen, voort- spruitende uit gezondheid van lichaam en geest. En toen de mooie, warme dagen aanhielden kon Mevrouw van Wolterzee, die eene hartstochtelijke liefhebster van een toertje " was, ruimschoots aan dat verlangen den teugel vieren. lederen namiddag liet zij haar landauer voor- komen, om zich met Nora en Ella naar Scheveningen te laten rijden. Voor Nora waren dat zomeravonden van zalig genieten. Als zij daar dan bij het vallen van de schemering zaten, dan was haar al het geflirt der badgasten, de prachtige toiletten der wemelende en krioelende menschenmassa, het gebabbel en gesnap om haar heen, in zooveel vreemde talen en verschillende tongvallen, totaal onverschillig, zij hoorde of zag dat alles ternauwernood. Alleen die zee, die heerlijke, prachtige zee; dan tuurde zij verlangend naar den kruiser voor de zeevisscherij, die bij het vallen van den avond ten anker ging; het rammelen van den ketting, het strijken van de sloep, het fluiten van de onderofficieren al die eigenaardige geluiden, hadden haar iets te ver- tellen in de geheimzinnige avondschemering; ze drongen diep in haar ziel en voerden haar ver weg naar zijn schip. En als de lijnen van het vaartuig in de vallende duisternis al onduidelijker en onzekerder werden, dan was het
[398: illustratie:]
[399:]
haar of dat zijn schip was, of hij daar rondging, of hij zoo in de sloep zou springen, om zich naar haar te laten roeien.
inhoud | vorige pagina | volgende pagina