Melati van Java: Haar held Amsterdam: L.J. Veen, circa 1901
[106:]
XIII:
"Zij komt vandaag! Zij komt! Zij komen allen! Hoe heerlijk, hoe heerlijk!" En Tilly danste door het huis. Zij kon geen seconde stil blijven; reeds vroeg was zij met Lucie het bosch ingegaan en zij kwamen met groote bloemtropeeën thuis, waarmede zij gangen en kamers versierden. De rozenstruiken waren geplunderd, en de jasmijnen schenen oranje bloemen, om de jonge aanstaande bruid te begroeten bij haar blijde inkomst. "Als zij maar niet te spoedig trouwt," zuchtte Tilly, "wij zullen haar zoo missen. Vroeger waren de meisjes lang geëngageerd. Je hadt dan tijd aan het idée gewend te raken, maar tegenwoordig is het vandaag verloofd, morgen de bruid en overmorgen getrouwd!" "Nu zoo met stoom gaat het wel niet, maar toch veel te gauw," meende Lucie, "ik hoop maar dat Valérie zich niet zal haasten. Zij kent mijnheer De Maubel Rooze nog zoo weinig. Zij heeft hem heel dikwijls ontmoet, maar ik denk niet dat je een mensch leert kennen als je hem zoo maar oppervlakkig ziet in gezelschap! Wij kenden Mark immers ook niet vóór dat hij hier kwam logeeren en hij is onze eigen broer!" "Moeten wij nog mijnheer tegen hem zeggen of Norbert?" vroeg Tilly gewichtig. "Wel, ik denk dat wij hem bij den naam zullen moeten noemen," antwoordde Lucie nadenkend. "Valérie zei in een van haar brieven: Waarom praat jullie toch altijd over mijnheer De Rooze? Hij wordt immers je broer. Dus wij zullen wel Norbert tegen hem moeten zeggen." Tilly vond alles verbazend interessant en 't vooruitzicht ouders en zusters terug te krijgen was ver
[107:]
rukkelijk, maar misschien vond zij het nog 't prettigste van alles dat de gouvernante niet vóór September terug kwam en zij dus den heelen zomer vrij was van lessen. De ouders vonden hun jongste lieveling er zeer zwak en teertjes uitzien en oordeelden dat een paar maanden in vrijheid doorgebracht haar aan kracht zou doen winnen. Wat zij aan studie verzuimde zou zij deze winter dan beter inhalen als haar lichamelijke toestand beter en sterker werd. Lucie verblijdde zich vooral op den terugkeer van haar ouders, omdat zij hoopte dat zij nu gelegenheid zouden hebben Mark beter te leeren kennen en daardoor ook te achten. Zelfs Grootmama, die hem altijd zoo genegen was geweest, hoewel zij om zijn eigenaardigheden de schouders ophaalde, dacht nu heel anders over hem en beschouwde hem als een ernstig door het leven, vóór de jaren gerijpt man. Baron Van Wameldinge had groot vertrouwen in het doorzicht en de menschenkennis van zijn moeder en Lucie rekende dus vast op haar grootmoeders invloed, om voor Mark's toekomst betere vooruitzichten te verkrijgen. Ook over haar eigen plannen had zij lange gesprekken met de oude dame en Mark; alles werd ernstig besproken en geregeld, maar Lucie beloofde vast dat zij zich aan haar moeders besluiten zou onderwerpen ook wanneer deze haar plannen afkeurde. Van Mark leerde zij dat niets tot stand komt van hetgeen men onderneemt in onbekookten ijver, onder den indruk van het oogenblik, zonder rijp nadenken en het inwinnen van raad bij ouderen en wijzen. "'t Is de vloek van mijn leven geweest," sprak hij, "ik wilde mijn eigen weg volgen. Wie mij goeden raad gaven, zag ik aan als lastige, vervelende bemoeiallen en daarom alleen onderzocht ik niet wat hun
[108:]
meening goeds en verstandigs kon bevatten. En wat was het gevolg? Ik beging fouten, leerde met schade en met schande, en zoo verknoeide ik mijn leven en trok geen nut uit mijn natuurlijke talenten." "O Mark! Hoe mooi van je om dat in te zien en te bekennen!" "Dat ik het inzie en hoop in het vervolg anders te handelen, is mijn eenige waarborg voor een betere toekomst en wat het bekennen betreft, waarom zou ik het niet doen, vooral nu ik er jou misschien mee van nut ben?" "Ja, maar bij mij is 't zoo iets heel anders. Bij jou betreft het een heele carrière en bij mij maar een - ja wat zal ik zeggen - een liefhebberij. De gevolgen van mijn eigenzinnigheid zouden nooit zoo heel ver strekken." "Zeg dat niet, zusjelief! De fout van ongehoorzaamheid zou dezelfde zijn. Men moet een daad nooit beoordeelen naar haar gevolgen maar alleen naar hetgeen werkelijk recht is en gehoorzaamheid jegens zijn ouders niet alleen, maar ook jegens zijn superieuren is een deugd, die hoe langer hoe meer in discrediet raakt en toch een van onze eerste plichten blijft." "Ik beloof je Mark, niets te doen tegen den zin van Vader en Moeder - al valt het mij hard en al ben ik overtuigd dat ik zoo heel groot ongelijk niet heb." "Je zult zien dat je ten slotte dan nog het beste er bij vaart." Lucie dacht na over de woorden van haar broer; er was iets, wat haar maar niet bevredigen kon en waarover zij opheldering wenschte. Agathe Venners kwam op Wameldinge logeeren om eenigszins te bekomen van de droevige dagen, die zij vóór en na het sterven harer moeder had moeten doorleven; de meisjes behandelden haar met een zorg en fijne kieschheid, die zij door oprechte vriendschap en hartelijke belangstelling trachtte te vergelden.
[109:]
Tot haar richtte Lucie zich om ophelderingen over hetgeen haar duister scheen in Mark's zieleIeven en handelingen. "Als hij toch zoo hoog denkt van geboorzaamheid," vroeg zij haar eens, "waarom is hij dan zoo kort geleden nog ongehoorzaam geweest? Hij heeft het ons zelf gezegd, dat al die ellende over hem gekomen is, om dat hij niet deed wat zijn patroons hem geboden hadden en 't scheen hem niet te spijten. Ik begrijp niet hoe dat te rijmen." Agatbe bloosde een weinig toen zij antwoordde: "Ik kan je daar niets op zeggen, Lucie. Mark vermoedt niet eens dat Alex en ik iets weten van wat hij geheim houdt. Wij vinden echter niet dat wij recht hebben te openbaren, wat hij met zooveel zorg verbergt. Wij moeten zijn wensch eerbiedigen en mogen er niet over spreken." "Dus je weet het Agathe, en je wilt het ons niet zeggen. Hoe kwam je het dan te weten?" "Alex heeft het door een toeval gehoord!" "En is 't iets - iets minder eervols?" "Neen Lucie, wees daar gerust op. Je zult je broer er des te meer om achten als je het weet." "Waarom zegt hij het dan niet! O 't is weer juist zoo iets voor Mark, zichzelf niet op te dringen en de menschen maar te laten praten." Spoedig raakte echter deze zaak meer naar den achtergrond in de blijde hoop van Valérie's aanstaande komst. Zou Valérie veranderd zijn, nu er zoo iets geheel nieuws in haar leven was gekomen, nu een ander de meeste aanspraak had op haar tijd, haar genegenheid, op haar zelf? Zou het werkelijk waar zijn, wat Lucie dikwijls had hooren zeggen, dat aan een geëngageerd meisje voor de familie niets meer is? Zou het zoo gaan met Valérie? Luçie kon het zich niet voorstellen maar
[110:]
het zou niet lang duren vóór zij er het antwoord op had. "Zij komen, zij komen! juichte Tilly, die van haar observatiepost ergens boven de trap afkwam hollen, "ik zie het rijtuig aan het einde van de laan." De familie kwam met eigen rijtuig uit de stad en de bedienden wachtten hen onder aan de stoep op. Tilly danste in onbedaarlijke pret en zag er uit zoo rood en verhit als een pioenroos. Lucie daarentegen was bleek en bijna onnatuurlijk kalm in afwachting van het wederzien. Daar waren zij dan! Vader, moeder, Valérie! Valérie een beetje bleek en stilletjes, zoo echt een witte roos dacht Lucie; zij en Tilly schenen naast haar reine blankheid blozend en verbrand door de buitenlucht. "O Lérie, Rie, Rie!" gierde Tilly terwijl zij zich om den hals van haar ondste zuster wierp en haar haast verstikte in die onstuimige omhelzing. Valérie glimlachte maar Lucie verbeeldde zich dat haar lippen trilden en toen het haar beurt was haar te sluiten in haar sterke armen, voelde zij dat Valèrie beefde en zij hoorde iets, dat klonk als een snik. "Je moet goed voor ie zuster zorgen, Lucie," zei mevrouw Van Wameldinge, "zij is doodop. Ga met haar naar boven en laat ze maar flink rusten. Zij heeft zoovele visites moeten maken en zij is zoo veel uitgevraagd. De laatste weken zijn één roes geweest en anders niet. Zij moet maar eens goed bekomen vóór dat Norbert hier buiten komt. Zorgt goed voor haar, meisjes! Zij moet de roosjes op haar wangen terugkrijgen, anders worden wij beknord en ik denk dat Norbert niet gemakkelijk is als hij begint." Maar Moeders gezicht straalde terwijl zij dat zeide en zij liefkoosde haar dochters en noemde ze haar boerenrozen. Zij was in haar beste stemming, dat merkte Lucie dadelijk, en vol over alle eer die zij
[111:]
genoten had door de schitterende verloving van haar oudste dochter. Lucie was gelukkig met de taak, haar opgelegd, om voor Valérie te zorgen; zij sloeg den arm om haar middel en bracht haar naar boven terwijl Tilly haar vooruit danste, de trap op. Zij traden in de met bloemen versierde kamer met de open ramen uitziende in het groen, waar de bijen vroolijk gonsden en de zon gouden stralen tusschenwierp. Daar stond een gemakkelijke stoel bij het raam en daarnaast op een tafeltje lokte een gezellig theeblad uit tot drinken, Lucie had het zoo gearrangeerd. Op het spirituslampje kookte het water en zij had een schotel met sandwiches klaar staan. "Zie je ons huishoudentje, Valérie? Ik had al zoo'n hoop dat wij je geheel voor ons eigen mochten hebben," zeide Lucie, haar zuster in den stoel zettend en haar hoed en handschoenen wegnemend. "Ja, ja Valérie is nu geheel van ons, zoolang mijnheer Norbert ei niet is," riep Tilly en kuste haar. Lucie weerde Tilly's al te drukke liefkoozingen van Valérie af; zij waschte haar hoofd en polsen met eau de cologne en Valérie liet zich goed doen, zij leunde achterover met een gelukkig lachje en stralende oogen maar zij sprak niet en Lucie voelde dat de tranen niet veraf waren. Wat haar zuster voelde, kon zij niet goed begrijpen; ongelukkig was zij zeker niet, daarvoor was er te veel licht en glans op haar gezicht, hoe bleek het nu ook scheen. Maar zij was moe en overspannen en de ontmoeting met haar zusters na de groote verandering in haar leven had haar te hevig aangegrepen. Zij vond het heerlijk door de meisjes zoo vertroeteld en gekoesterd te worden; zij voelde hoe die liefde haar goed deed en kon de blijken daarvan niet zonder aandoening aannemen.
[112:]
Langzamerhand kwam zij bij en rondziende, drukte zij haar handen en zeide: "Hoe prettig weer bij jullie te zijn. Je weet niet hoe ik je beidjes heb gemist al dien tijd." "Werkelijk? vroeg Tilly blijde. "Miste je ons waarlijk? Wij dachten dat je zooveel anders aan je hoofd had. En 't was zoo gek jou te schrijven om te feliciteren. Maar toch zijn we heel blij met het engagement en als jij maar gelukkig bent dan zijn wij het ook." Tllly's felicitatie klonk nogal onsamenhangend, maar Valérie waardeerde haar goede bedoeling en lachte haar vriendelijk toe. "Ja zeker," hernam zij, "ik ben heel gelukkig en ik hoop dat jullie ook veel van hem zult houden om mijnentwil. Hij zegt dat hij nooit een zuster heeft gekend en zich zijn moeder niet kan herinneren en ook zijn vader stierf toen hij nog maar een jongen was. Hij is altijd zeer eenzaam geweest en kende geen familieleven. Nu zal hij alle mijn lievelingen als zijn eigen familie beschouwen; mijn broers en zusters, en ouders zullen de zijne worden. Vind je dat niet lief van hem?" "Ja erg lief!" riep Tilly uit, "en dus moeten wij hem ook Norbert noemen?" "Natuurlijk, anders zou hij denken dat je niet van hem hield en dat zal je toch wel doen Tilly en jij ook Lucie?" Haar oogen zagen een weinig angstig naar Lucie op, als twijfelde zij meer aan haar antwoord dan aan dat van de kleine, opgewonden Tilly. Lucie ontmoette haar blik met haar gewone gedecideerde flinkheid en antwoordde: "Ik hoop dat ik spoedig heel veel van hem zal houden om hemzelf. Nu houd ik alleen nog maar van hem omdat hij je gelukkig maakt en jij hem lief hebt. En dat doe je omdat hij werkelijk edel is en goed, denk ik."
[113:]
Valérie zag haar smeekend aan. Tilly was naar het spiritus-lampje gegaan om het kritieke oogenblik af te wachten, waarop het water aan de kook zou raken. "Ik geloof," zeide zij heel zacht en Lucie's hand innig drukkend, "dat er verschillende soorten zijn van goedheid bij de mannen. Maar hij heeft mij beloofd, als wij getrouwd zijn, dat hij in alles mijn zin zal doen. o Luus! je weet niet hoe vreemd het is dat zoo'n groote, strenge man naar je opziet en bereid is alles voor je te doen als je maar een woord zegt!" Lucie fronste haar voorhoofd; 't was haar niet recht duidelijk hoe men op verschillende manieren goed kon zijn en zij begreep ook niet hoe zoo'n zucht, meegaand persoontje als Valérie, die zoo graag nog op haar, de jongere zuster leunde, invloed zou kunnen uitoefenen op een man van staal en ijzer, zooals zij De Rooze wel had hooren noemen. Maar het was niet aan haar zulke dingen te zeggen op het eerste gelukkige oogenblik van hun wederzien; later zou zij tijd hebben dit alles op haar gemak met haar zuster te bepraten, nu moesten zij genieten van hun geluk: de lieve zuster weer bij zich te hebben. En Tilly was ook niet van zins te zwijgen; zoodra het water kookte, begon zij weer. "En komt hij nu hier, Valérie?" "Ja liefje! Hij komt heel spoedig." "O ik ben zoo blij. Ik verlang er zoo naar, hem te leeren kennen. Ik heb hem pas twee of drie keer gezien en dan nam hij niets geen notitie van mij, maar ik noemde hem altijd jouw held, want hij is immers een soort held nietwaar, en daarom houd je ook zooveel van hem?" "Ja, zeker geloof ik dat wij hem een held mogen noemen," antwoordde Valérie met een lief blosje, "hij lacht mij uit als ik het woord zeg, maar toen vertelde ik hem dat mijn zusje hem zoo noemde en
[115:]
nu geloof ik Tilly, dat hij daarom alleen reeds van je houdt!" "Denk je dat? Ik voel mij nog wat bang voor hem. Maar als hij mij mag lijden dan zal het alles gemakkelijker gaan. Komt hij spoedig?" "Hij is naar Parijs om een automobiel te koopen; hij wil er een hebben volgens de laatste uitvindingen en verbeteringen en als hij er een heeft dan komt hij daarmede hier en dan zullen wij er mede gaan rijden. Hij heeft er Mark over gesproken - heeft hij dat niet verteld?" "Ja, hij zei er iets van maar ik wist niet dat Norbert er een ging koopen. Mark houdt niet van automobiles, zegt hij: Hij heeft ons ook wel uitgelegd waarom niet, maar daar begrijp ik niets van. Ik zou 't heerlijk vinden als wij hier zoo'n auto hadden en er mee konden rijden. Maar ik vind ze toch erg leelijk en zij schudden zoo - zegt men." "Norbert verzekert dat het aan 't besturen ligt. Ik hoop maar dat Mark het geen prul zal noemen zooals hij laatst deed. Norbert vond het niets aardig van hem en of hij 't een prul noemt of niet, hij zal er toch een koopen. Mark was erg dwars toen hij laatst in de stad was." Tilly was dadelijk gereed hem te verdedigen. "Ik geloof niet dat Mark graag in de stad is. Hij kwam zoo vervelend thuis. Maar hij is anders heel aardig, hoor! Veel aardiger dan wij van hem dachten. En hij is knap, vreeselijk knap. 't Is maar jammer dat hij niets te doen heeft." Valérie had veel te vertellen en ook veel aan te hooren. Lucie merkte in haar die kleine verstrooidheden op, waarover andere meisjes bij haar geëngageerde zusters klaagden. 't Was of zij niet altijd haar gedachten kon houden bij hetgeen de anderen spraken en of zij zich geweld moest aandoen, belangstelling te toonen in hetgeen de zusjes vervulde. Maar overi
[116:]
gens was zij niets veranderd en lief en hartelijk als altijd, maar eensklaps sprong zij op, keek naar de klok en riep: "O, ik moet mijn brief aan hem schrijven. Ik heb hem vast beloofd, dat ik hem met den laatsten post nog zou verzenden." "En heb je hem niet zooeven nog gesproken?" vroeg Tilly, "wat heb je hem nu toch reeds te zeggen?" Valérie glimlachte geheimzinnig en een poosje later stonden de beide zusters verbaasd over de vlugheid, waarmede haar pen over het licht geparfumeerde papier gleed en zij velletje na velletje vulde. Wat had zij hem toch te vertellen, nadat zij hem een paar uur geleden nog pas had gezien? En hoe kort en onbeduidend waren haar laatste briefjes aan de zusters geweest. Men kon zoo duidelijk merken dat zij moeite had gehad, een blaadje te vullen en aan hem ging het zoo makkelijk en vlot. Lucie voelde iets in haar hart dat naar jaloezie zweemde, maar dadelijk verweet zij zich dat als iets kinderachtigs en kleins. Er kwam een boodschap dat het tijd was voor het eten; de zusters moesten zich haasten om zich klaar te maken en Valérie om haar brief te eindigen. Het meisje zag er na die rust en de opfrissching veel beter uit dan zoo even, en toen de drie zusjes met de armen ineengestrengeld de huiskamer binnenkwamen, zei Baron Van Wameldinge met vaderlijken trots: "Je zoudt zeggen de drie Gratiën. Ik zal nog eens grootsch gaan worden op mijn dochters!" Mevrouw Van Wameldinge zag hen met meer onderzoekende oogen aan en zeide in zichzelf: "Als Tilly grooter en sterker wordt, zal zij zeker zoo mooi worden als Valérie. Lucie wordt het nooit maar toch zal zij er wel interessant uitzien, als haar haar maar lang genoeg is om te worden opgestoken.
[117:]
Er is iets eigenaardigs en pittigs in haar gezicht. Op wie lijkt ze toch? Het meest op Mark, maar wij wisten nooit wiens trekken hij geërfd had. Hij ziet er ook veel beter uit als vroeger, maar Lucie is toch knapper." Lucie merkte met genoegen op dat haar vader met ongewone levendigheid met Mark praatte. Zij was hier blijde over, want het ergerde en verdriette haar steeds als Mark met koelheid en geringschatting behandeld werd. Ook Mark sprak veel vrijer en toen hij het over Norbert's auto had, scheen zijn vader aandachtig te luisteren en vroeg hij hem of hij er geen idée in had zich op de fabricatie van die machines toe te leggen. Hij scheen ze zoo goed te hebben bestudeerd en 't was of ze wel toekomst hadden. Mark schudde het hoofd en zeide: "Ik geloof niet dat die dingen op den duur zullen voldoen. [De toekomst heeft Mark in het ongelijk gesteld.] Zij zijn veel te gevaarlijk en zoolang men niets beters heeft om ze in beweging te brengen dan benzine, zijn ze ook niet goedkooper in het gebruik dan paarden. Wanneer zij door stoom kunnen worden voortgestuwd of door samengeperste lucht, dan zal het misschien beter gaan, maar u zal zien dat De Rooze er gauw genoeg van heeft -of ik zou den bal erg misslaan." Toen het eten geëindigd was, wendde de Baron zich tot zijn zoon en zeide onverwachts: "Wees nu niet langer zoo geheimzinnig, Mark en wij toch onder ons zijn, vertel eens wie die nu onbekende weldoener van je is." Mark zag zijn vader met ongeveinsde verbazing aan en vroeg terug: "Wat bedoelt u vader! Ik weet niet van wien u spreekt." "Wel, heb je dan geen bericht ontvangen!" "Bericht, waarvan?"
"Van dat geld, door iemand die geheim wilde blijven, bij onzen notaris Blauw gedeponeerd, om je in staat te stellen een nieuwe zaak op te zetten? Blauw zal het je wel officieel melden." Lucie sloeg de handen in elkander en zag stom van blijde verrassing haar broer aan. Mark werd doodsbleek en zijn gezicht vertrok als onder den indruk van een geweldige aandoening. "Geld voor mij gedeponeerd, op mijn naam? 't Is het eerst dat ik er van hoor. Ik begrijp er niets van." "Ik ook niet! ik dacht dat jij het wel weten zou en het mij nader verklaren. De notaris wil er niets van zeggen. Hij verzekert dat het zijn plicht is, het geld aan jou uit te betalen zonder op éen vraag te antwoorden. 't Is een aardig sommetje f 20,000. Dit kan je goed te pas komen jongen en ik feliciteer je wel, hoor!" Mark zag er nog wit en ontdaan uit. Er zijn karakters, die het moeilijker vinden, door den Fortuin te worden geliefkoosd dan mishandeld. Zij weten dan niet wat hen overkomt, terwijl zij gewoon zijn de slagen van het lot met stoïcijnsche onverschilligheid te dragen. "Maar is u er zeker van dat het geen vergissing is?" vroeg hij, "ik weet er niets van. Ik heb geen enkelen rijken vriend dat ik weet en zoo'n som van f 20,000 cadeau te krijgen, 't is ongehoord." "Er is geen vergissing mogelijk. De notaris heeft het geld voor je geïncasseerd, en secuur op rente gezet. Er is maar één voorwaarde aan verbonden. Het moet uitsluitend dienen om je weer opnieuw iets te laten beginnen. Maar dat is geen moeilijke voorwaarde." Mark stond op; zijn moeder lachte hem vriendelijk toe, zooals zij na zijn terugkomst nog niet gedaan had en reikte hem de hand. Hij omhelsde haar zonder een woord te zeggen. "Ik ben zoo blij voor je, beste jongen," sprak zij. En ook zijn grootmoeder feliciteerde hem.
[118:]
Maar Mark zeide niets en ging zwijgend de kamer uit en toen hij weg was begon men opnieuw te raden en te gissen, maar de vader wist niets meer dan hij gezegd had. Mark was teruggekeerd zonder iets te bezitten, blijkbaar beladen met de ontevredenheid van zijn patroons; niemand in de familie stelde zoo veel belang in hem, dat zij zulk een offer zouden brengen te zijnoo gunste. 't Was zeker dat niets hem zoo in de achting der familie had kunnen doen stijgen dan dit onverwachte, geheimzinnige buitenkansje. Hij werd een persoon van gewicht in plaats van den mislukten zoon. Valérie was de eenige die een naam kon noemen en heel bescheiden vroeg: "Zou het Norbert niet kunnen zijn?" Daar had niemand aan gedacht; hoe zou hij, die pas in de familie was opgenomen, zulk een groot geschenk aan iemand kunnen geven, dien hij zoo goed als niet kende en over wiens innerlijke verdiensten hij nog in 't duister moest verkeeren? "Ik weet dat hij Mark heel knap vindt," meende Valérie, "en ik weet natuurlijk ook dat hij zeer rijk is." Langzamerhand begon men dit denkbeeld waarschijnlijk te vinden; 't was het eenige dat men mogelijk kon achten, alleen Lucie prikkelde het een weinig. Zij zocht haar broeder op en vond bem in den tuin. "O Mark! vind je dat niet wonderlijk? Ben je blij? Je kijkt zoo vreemd!" "'t Is het dwaaste ding, waarvan ik ooit heb gehoord. Ik kan het nog niet gelooven. Ik weet niet wat te denken."
[119:]
"Maar 't is werkelijk waar en nu beginnen zij te gelooven dat het van Norbert zou kunnen zijn." Hij schrikte op alsof iets hem gestoken had. "Ik kan er nog niet over praten, zelfs niet met jou! Ik ga naar mijn kamer en zal er een sigaar op aansteken. 't Is zoo onbegrijpelijk vreemd en zoo onverwacht!"
inhoud | vorige pagina | volgende pagina