Melati van Java: Haar held Amsterdam: L.J. Veen, circa 1901
VIII.
Hun tijd van logeeren begon in te krimpen; den volgenden dag zouden Valérie en Lucie weer naar huis teruggaan.
[65:]
Den laatsten dag kreeg mevrouw De Rooze gasten over uit Hilversum en er werd besloten dat men naar de Lage Vuursche zou rijden en daar in het bosch een picnic houden. Zij reden in groote tentwagens weg; Lucie zat met een paar nichtjes van mevrouw De Rooze, die zij vroeger bij haar aan huis had ontmoet, en met wie zij dus dadelijk zeer op haar gemak was. De meisjes waren vergezeld door broers en vrienden van de broers: studenten, een candidaat-notaris en een zee-officier, die heel kameraadschappeltjk en los met de jonge dames om gingen, zoodat Lucie volstrekt niet jaloersch was op haar zuster, die in een kleiner brik volgde met mevrouw De Rooze, een paar heeren en dames van geposeerden leeftijd en den onafscheidelijken Norbert, haar trouwen cavalier. In den grooten tentwagen werd veel gelachen en gekheid gemaakt, vooral de zee-officier amuseerde het gezelschap met zijn grappen. "Heerlijk dat wij hier zoo onder jong volk zijn," zeide hij, "de oude lui zitten daar veilig." "Oude lui, er zijn toch ook jonge bij!" "Ja maar dan heb je nog liever de oudjes dan zoo'n jong exemplaar, als b. v. die lieveling van mevrouw De Rooze. 't Lijkt wel haar schoothondje, 't is haar laatste lieveling, hij kan zoo aardig pootjes geven!' "Mag je hem niet lijden, Daan?" "Ik kan hem niet uitstaan en ik begrijp niet hoe zoo'n lief mensch als mevrouw De Rooze zich door hem laat inpakken." Lucie schrikte. In de laatste weken had zij op alle mogelijke toonaarden den lof hooren verkondigen van Norbert de Rooze. Iedereen scheen bereid hem tot de wolken te verheffen en hier durfde zoo'n piepjong officiertje op een toon van minachting en verontwaardiging over hem spreken.
[66:]
"Och Daan!" riep een der meisjes, "vertel ons toch wat van "Berto". Wat is er toch eigenlijk met hem gebeurd? Je hoort er over smoezelen, en zij zeggen dat het iets heel ijselijks is, maar het rechte hoor je nooit. Kom, je weet er alles van, vertel het ons eens!" Lucie kneep haar handen in elkander; niemand lette op haar en niemand zag dan ook hoe bleek zij was en hoe haar lippen trilden. Zij smachtte er naar iets over Norbert te hooren en toch vreesde zij het te weten; vol inspanning keek zij den zee-officier de woorden uit den mond. "Dat is juist wat ik niet doen kan en misschien kan dit niemand ter wereld. Ik heb alleen maar menschen gesproken, die zijn reiskameraad kenden, je weet wel, die in Afrika gestorven is, en die denken alles behalve lief over Norbert. Zij kunnen óók niets zeggen want zij weten zelf niets en kunnen niets bewijzen. De Rooze heeft geld en je weet, geld maakt recht wat krom is en daarbij is hij zoo ongemakkelijk, dat iemand, die hem te na komt, er berouw over zou hebben maar waarlijk 't fijne van de zaak weet ik niet. Misschien heb ik al veel te veel gezegd, maar dat er leelijke stukjes over onzen "Berto" in omloop zijn, weet iedereen. Zijn vrienden, maar die heeft hij heel weinig, noemen het natuurlijk laster." Er werd niet verder over gesproken maar Lucie kon er haar gedachten niet van afzetten; zij deed haar best vroolijk en opgewekt te doen, wat haar anders niet moeilijk zou zijn gevallen want het was een heerlijke dag, prachtig zonnig weer, het bosch in schitterende voorjaarstooi, het gezelschap vol leven en opgewektheid. Het was warm maar niet drukkend en men deed allerlei spelletjes, in afwachting dat het smakelijke maal werd voorgediend op den boschgrond, die echter bedekt werd door een kleed, terwijl voor de oudere
[67:]
gasten tabouretten en kussens waren medegebracht. De jongenlui strekten zich het liefst maar in het gras uit. Hier kwam het beter dan ooit uit hoe Norbert de heId van den dag was; hij schitterde door zijn geestige invallen, zijn aardige reisannecdotes en boeiende herinneringen. Hij dwong het gezelschap met aandacht naar hem te luisteren. Valérie zat naast hem en hij was vol kleine attenties voor haar; 't scheen of hij het reeds als zijn recht beschouwde, haar als zijn dame te behandelen. Lucie kon de oogen niet van hem afhouden, zij voelde zich slecht op haar gemak, zij praatte, lachte, speelde, luisterde, maar steeds was het haar of een zwaar gewicht haar op het hart lag. Telkens hoorde zij weer de woorden van den zeeofficier. Zij verlangde er meer van te weten en toch schrikte zij er nog altijd voor terug; zij wist dat De Rooze iemand was, gewoon zijn zin door te drijven en dat, nu hij Valérie tot vrouw wenschte, niets ter wereld hem zou beletten zijn voornemen tot uitvoering te brengen. Maar als hij slecht was en wreed, welk vreeselijk lot zou haar lieve zuster dan wachten? Was het dan niet haar plicht, haar tegen dien man te beschermen en het huwelijk te verhinderen? Alles moest zij wagen om haar zuster te beletten voor het leven ongelukkig te worden. Laat in den middag na die lunch, gelukte het haar Daan alleen te spreken; onder voorwendsel hem de kapel te laten zien, verwijderde zij zich met hem en nauwelijks waren zij buiten bereik van andere ooren of zij vroeg zonder omwegen: "Och mijnheer! wees zoo goed en vertel nog iets van Norbert de Rooze. Hij komt veel bij ons aan huis en ik heb altijd tegen hem opgezien als tegen een held, maar sedert u van morgen dat zei... " Het jongmensch werd vuurrood en antwoordde haastig en gejaagd:
[68:]
"O ja, dat heb ik later gehoord, dat u hem goed kende en dat... 't was heel dom van mij zoo iets te zeggen maar ik ben nog al haastig gebakerd en het hart ligt mij op de tong, maar ik heb er zoo'n spijt van. Ik wou voor een tientje dat ik niets had gezegd. Wat heb ik er mee te maken?" "Neen, dat moet u niet zeggen!" hernam Lucie levendig, "ik was blij dat u sprak, want ik heb ook een vermoeden, ik weet zelf niet wat het is of waar het van daan komt: ik zou zoo graag de waarheid willen weten, er is mij zoo veel aan gelegen en ik zou er u zoo dankbaar voor zijn." Daan wachtte een oogenblik, toen begon hij te spreken. "Ik zal u het feit vertellen zoo kort als maar mogelijk is. Ik had er niets van moeten loslaten maar nu u er zoo op aandringt, is het beter dat u maar alles weet, want anders denkt u er nog een boel meer van. Die reisgenoot van hem moet met hem samen op een zeer eigenaardige wijze in Afrika aan een groote som geld gekomen zijn, maar hij kreeg de gele koorts en niemand was bij hem dan De Rooze. Deze kwam naar Europa terug maar de familie van den andere heeft van den schat niets meer gezien en is daarover alles behalve gesticht. Natuurlijk moet men zulke dingen van twee kanten hooren. Misschien kan Norbert er een zeer goede verklaring van geven waar dat geld gebleven is en hoe het eigenlijk toeging, maar er zijn geen getuigen en dus kan niemand iets met zekerheid van hem zeggen." "En zij zeggen toch veel!" "Och ja, er gaan heel veel praatjes over hem rond. 't Is eenige jaren geleden ea na dien tijd heeft hij nog veel gereisd en zich in vele opzichten een held getoond. Er zijn zooveel menschen, die een groote vlek in hun verleden hebben, maar dat weet men zoo niet en 't is beter in troebel water niet te roeren.
[69:]
Als men nu nooit eens een fout kon goedmaken, waar bleven wij dan? U moet het maar niet te zwaar opnemen en vooral niet er over praten, want dat zou veel kwaad bloed zetten. Hij wordt zoo gevierd." "Maar dat doet er niets toe, als hij 't niet verdient." "Misschien verdient hij 't wel om iets anders en dan heeft hij succes en succes doet veel vergeten; 't is zoo'n wijde dekmantel. Hij zal het ver brengen, dat zal u zien, en u moet maar niet verder naar die oude dingen vragen. Zooveel menschen zouden misschien precies hetzelfde hebben gedaan in zijn plaats, niemand weet immers vooruit hoe hij handelen zal in dit of dat geval." Het officiertje werd verlegen en kon haast niet meer uit zijn woorden komen. Wat had hij zich toch ook in een wespennest gestoken! Dat meisje met haar eerlijke oogen scheen hem alles uit de ziel te willen lezen en toch, ook hij had innig medelijden met haar zuster, dat mooie, lieve meisje, 't zou toch zonde zijn als die trouwde met zoo'n bruut als De Rooze. "Ik kan hem niet goed velen, maar ik ben een heel gewone jongen en zie hem met andere oogen aan. Ik weet hoe hard die familie van zijn reisgenoot geld noodig. heeft, maar ik zeg het u nog eens, men moet alle dingen van twee kanten hooren." "Ja, dat is zeker," antwoordde Lucie bijna geheel werktuigelijk. "En ik zou er niets van aan uw :luster zeggen. Uw vader zal wel informatiën nemen en als iets niet in orde is, dan komt het toch wel uit." 't Gesprek eindigde hiermede, maar Lucie begon te begrijpen, dat het leven zoo heel eenvoudig niet was en dat men, om in de wereld te leven, altijd geven en nemen moet, dat er geen helden waren heel licht en wit van kleur en geen duivels door en door zwart, maar dat alle tinten zich tusschen beide uitersten bewegen en men dus niet te hard moet oordeelen
[70:]
over de toegevendheid van sommige menschenjegens de fouten en tekortkomingen van anderen. Zij was een meisje, dat over alles nadacht en geen rust had wanneer zij iets hoorde, vóór dat zij het in haar geest had verwerkt en er met zichzelf mede in het reine was.
inhoud | vorige pagina | volgende pagina