doorzoek de gehele Leestrommel
Leestrommel
Leestrommel

a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

Melati van Java: Hermelijn
Schiedam: H.A.M. Roelants, 1908 (eerste dr. 1885)


XXIX.

De dag voor het feest in de hoofdplaats bestemd was aangebroken; reeds den geheelen dag waren de dessabewoners in feestgewaad, met de kris op zij, den nieuw beschilderden tjaping op het hoofd, langs alle boschwegen naar het plaatsje samengestroomd.
Verscheidene leden van de familie de Géran hadden eveneens hun intrek genomen in het geheel nieuw ingerichte woonhuis, dat zij op Soekarenga bezaten, en dat bijna altijd aan een of meer hunner huisvesting verleende.
Tegen vier uur zou het steekspel beginnen: vóór het huis van den regent strekte zich ook hier, gelijk overal, een groot plein uit, door tamarinde-boomen omringd, en in welks midden een reusachtige waringin, de heilige boom der Javanen, geplant was, die op zich zelf reeds een klein bosch vormde, want zijn lange slingers reikten tot aan den grond, vatten daar wortel en werden op hun beurt nieuwe stammen.
Een gedeelte van dat plein of, zooals de Javanen het noemen, aloon-aloon was tot strijdperk ingericht; eenige tribunes waren voor de Europeanen en voornaamste inlandsche hoofden opgericht. De duizenden en duizenden inlanders staan rondom langs den weg geschaard; de kooplieden met hun draagbare gaarkeukentjes, hun verfrisschende dawet of bedwelmende arak, hebben het druk; algemeene maar kalme vroolijkheid, geheel verschillend van het luidruchtige dringen en woelen bij ons Hollanders, heerscht in hunne rijen. Plotseling heerscht ademlooze stilte. De feestoptocht verlaat den dalem [Woning.] van den regent.

[221:]

De dorps- en afdeelingshoofden verschijnen reeds op hun vurige zwarte paardjes gezeten; zij dragen den hoofddoek om het glimmende haar, in den sarong, die hal verwege den engsluitenden broek hangt, steekt een kris, gewoonlijk een erfstuk uit oude tijden, de greep fraai besneden uit hout of ivoor, versierd met zilver, goud en edelgesteenten; in de hand houden zij de lans.
Ook de paarden zijn feestelijk getuigd, met zilveren kettingen, zijden of fluweelen schabrakken; achter hen komt de regent met zijn Radhen Ajoe, een schoone, slanke vrouw in zijden baadje en met goud bestikte sarong, groote diamanten in den kondé, aan de ooren en in de braceletten, gevolgd door een paar dochters. De gamelang begeleidt met zijn klanken den feestelijken stoet, de familie van den regent betreedt de tribune, waar nu ook de resident en de notabelen plaats nemen.
De javaansche ridders treden in het strijdperk; het is een opwekkend gezicht, de zon speelt grillig in hun wapens en doet hun kleederen en versierselen schitteren, de bonte kleuren van de sarongs en hoofddoeken der mannen en de slendangs der vrouwen een schrille tegenstelling vormend met het groene veld en de kroon van hooge boom en rondom het in de ruime in de breedte uitgebouwde huizen met hun uitgestrekte erven zijn als een schilderij, in een reusachtig raam omsloten door de trapsgewijze opgaande heuvelen, en in het verschiet door den blauwgroenen vulkaan met zijn afgeplatten kruin.
De spelen zijn afwisselend genoeg; nu eens wedrennen dan spiegelgevechten met de lans, een gedurige aanval en verdediging; een kleine, leelijke dwerg zit op een opzettelijk daartoe verminkt paard zonder staart of ooren. Als de nar aan de oude koningshoven, is hij overal te vinden, waar hij spotten en springen kan; nu eens tuimelt hij van het paard, dan springt hij een der ridders achterop, werpt zich ruggelings op een der paarden en wekt door elk zijner buitelingen het uitbundig gelach der talrijke toeschouwers op.
In de tribune van den regent zat Corona de Géran de Saint Paul naast de Radhen-Ayoe, de dames hadden het druk met praten en zagen nauwelijks naar de

[222:]

spiegelgevechten der ruiters, en de kluchtige sprongen van den nar.
Met haar waaier wist Corona een uitstekend spel te spelen. Zij had die aardigheden van den senènan al zoo dikwijls gezien dat het geen wonder was, als zij er weinig aandacht aan wijdde. Zij was zeer bevriend met de regentsvrouw, een geboren prinses, wat de goedkoope aardigheid ontlokte dat soort altijd soort zoekt, want de trotsche juffrouw de Géran, zei men, kon maar niet vergeten, dat zij eigenlijk gravin geboren was en, hoewel zij haar broers en zusters links en rechts uithuwelijkte aan wie haar goeddacht, vond zij voor zich zelf een prins nauwelijks goed en groot genoeg.
Aan de andere zijde naast den Resident zag men de nieuwste schoondochter, allerliefst in haar lichtgrijs kleedje, het lenteachtige witte hoedje op de blonde lokken, een vroolijke glimlach om haar lippen. Als zij zon en leven en beweging zag, als zij muziek hoorde, dan vergat Hermelijn spoedig haar verborgen leed en kon voor een oogenblik weer schertsen en lachen als ware alles geluk rondom en in haar.
Kitty zat naast haar, even lief en innig gelukkig als altijd, en daardoor een scherpe tegenstelling vormend met de ontevredene taankleurige Toetie, die in haar opzichtig, schreeuwerig toilet zeer afstak bij haar elegante schoonzusters. De heeren stonden meer achteraf, Thoren van Hagen ontbrak niet, evenmin als Conrad, die met zijn gewone knorrige uitdrukking naar alles keek of naar niets, dat wist niemand te zeggen. Akkeveen had zijn vrouw thuis gelaten, het ééne kind was ziek en het andere lastig, daarbij merkte hij op een toon van gezag aan:
"Een goede vrouwen een goede kat hooren t'huis. Ik zie het heel ongaarne als een jonge vrouw haar genoegen buitenshuis zoekt. Dansen komt voor een getrouwde dame gewoon niet te pas."
"Van dat idée krijg je mij nooit, manneke!" sprak Kitty. "Als ik ophield met dansen zou 't zijn omdat. . ."
Een vochtige sluier dreef langs haar schitterende oogen en een ernstig trekje teekende zich om haar lachend mondje.
"Foei, viooltje," troostte Portias, "geduld geduld!"

[223:]

"Wij doen het gedistingueerd; 't staat zoo ordinair, reeds dadelijk zijn huisje vol te krijgen."
"Waarom zegent Onze Lieve Heer hen met zoo ruime hand en ons, die getrouwd zijn uit liefde. . ."
"Waarom, waarom? Waarom haalt de een niets dan wanklanken en de ander goddelijke melodieën uit zijn instrument? We mogen naar geen waarom vragen, lieve, kleine Harp! Breng melodie in ons beider leven, dan vraag ik niet naar minder harmonische geluiden."
"Die ik liever hoor, zelfs dan jou compositiën," zei de Kitty, haar kopje aan zijn borst verschuilend.
De jongste mevrouw de Géran trok natuurlijk de algemeene aandacht.
"Zou't waar wezen dat haar huwelijk zoo ongelukkig is?" werd er gevraagd, en de heeren antwoordden:
"Geen wonder! die slungel verdient ze niet. Ik geloof dat Guillaume haar nog meer bewondert."
"Je kunt niet weten, stille waters hebben diepe gronden; hij is gesloten als een echt inlandsch kind."
Gelukkig dat de arme, argelooze Hermelijn de vaak onkiesche toespelingen niet hoorde, welke op haar gemaakt werden, en ook niet hoe menigeen Thoren's verblijf aan het meer met haar komst in verband bracht.
Akkeveen, die er het zijne van dacht, wilde Thoren van Hagen op een andere wijze prikkelen.
"Ik hoor, je hebt zoo goed als dokter gefungeerd," zeide hij hem op spottend en toon "en met zulk goed succes!"
"Ja, de arme kerel is er geheel van opgekomen, hij was er slecht aan toe."
"Door 't geknoei van mijn geëerbiedigde schoonzuster; die meid bemoeit zich ook met alles, niemand mag er sterven of trouwen, of geboren worden of zij is er bij. Maar 't doet me pleizier dat ze een lesje heeft gekregen, ofschoon als de vent er van door was gegaan, 't beter zou zijn geweest. Een nieuw bewijs tegen de emancipatie der vrouw!"
"Dat zie ik niet in," antwoordde Thoren ernstig, "juffrouw de Géran zou stellig een uitstekende dokter wezen als zij studiën had gemaakt, tenminste als je er op staat, emancipatie te noemen wat niets anders

[224:]

is dan het recht van elk mensch om zijn roeping te volgen, waar hij die meent te vinden."
"En je keurt dus dat dokteren van vrouwen goed?"
"Als er voor een stevige onderlaag studie gezorgd is, begrijp ik niet waarom zij er minder toe geschikt zou zijn dan een man. Of gelooft u misschien niet dat juffrouw de Géran, wat natuurlijke begaafdheden betreft, hooger staat dan net gros der mannen?"
"Maar 't past niet voor vrouwen," merkte een ingenieurtje aan.
"Op dat punt ben ik onbevoegd te oordeelen," antwoordde Thoren van Hagen spottend.
Dit gesprek was door Portias gehoord, die 't natuurlijk zijn Kitty vertelde, en door haar kwam het Corona weer ter ooren.
Het steekspel was afgeloopen; de menigte ging langzaam uiteen; in de pendoppo van den dalem - een groote overdekte plaats, zonder muren en van alle zijden toegankelijk - zetten de regent met zijn familie zich neer, omringd door de mindere hoofden; de ridders en andere voorname Javanen kwamen hem hun opwachting maken; de avond viel in en op het ruime erf hadden de tandak en topengspelen ten genoege van den minderen man plaats. De muziek van de gamalang. die nu eens treurige, dan weer opgewekte tonen deed hooren, en het schel geschreeuw der rongengs of dansmeisjes begeleidde het eentonige verhaal, dat die gebaren van de topengspelers vergezelde.
Deze spelen in de pendoppo en behooren tot de hoogere standen; zij dragen hun nationale kleeding, zooals zij straks te paard reden, maar hun gelaat is met een masker bedekt; zij spreken niet, doch voeren een soort pantomime uit; een ander persoon geeft met een stokje het teeken aan van hun gebaren, en verhaalt de geschiedenis, gewoonlijk een of andere legende uit de oude javaansche historie.
Ondertusschen werden in de voorgalerij de lichten opgestoken, daar zou het bal voor de Europeanen plaats hebben.
De dames maakten haar toilet; op haar kamer gekomen, waar het licht reeds opgestoken was, stond Hermelijn verbaasd, toen zij op het bed een volledig

[225:]

bal toilet zag liggen van bleekrood foulard, met donkerblauwe bloemen versierd, een medaillon, bracelet en oorringen van saffieren.
"Van wie komt dat," vroeg Hermelijn koel aan het javaansche meisje, dat haar hielp kleeden.
"Korang priksa, njonja," was het antwoord (Ik weet het niet).
Zonder een woord meer te zeggen, opende Hermelijn haar eigen koffer en haalde er een zeer eenvoudig wit neteldoeksch met zwart opgemaakt kleedje uit, dat zij uit Europa had meegebracht, en deed om haar hals een eenvoudig zwart lint, waaraan een zwart medaillon hing met het portret haars vaders. Haar lange zwarte handschoenen reikten tot de ellebogen; juist was zij bezig ze aan te trekken toen Kitty binnenkwam.
"Maar Mientje," riep ze uit. "Mientje, wat scheelt je, 't is of je in hal ven rouw bent!"
"Heb ik dan reden om zulke mooie kleuren te dragen?" vroeg Hermelijn met een droevigen blik.
"Maar lieveling, kijk zoo treurig niet, dat is geen balgezichtje, straks was ik zoo blij toen ik je hoorde lachen."
"Ik kan er niets aan doen; wanneer alles vroolijk om mij is, dan word ik er ook door aangestoken, maar kom ik op mijn kamer terug, dan voel ik weer hoe eenzaam, hoe diep ongelukkig ik ben naast den man, die mij haat."
"Kom, Conrad weet niet eens wat haat is; zoo'n stoute jongen, om zoo'n lief Hermelijntje niet op te eten, zooals ik stellig zou doen en velen met mij. Maar heb je geen andere japon, heusch waar? Ik schaam mij in mijn lichtblauw kleedje, ik oud-getrouwde vrouw. Wat is dat?"
En zij zag het complete baltoilet.
"Van wie komt het?"
"Van Corona denk ik; maar 't kan mij niet schelen."
"'t Is een verrassing van haar, zoo deed ze vroeger altijd met mij, die goede tijd is nu voorbij. Trek het toch aan."
"Neen!"
Zoo vastberaden klonk dat woord, dat Kitty geen poging meer aanwendde om haar zuster tot andere gedachten te brengen.
"Wat een storm wacht je nog, "zeide zij alleen en

[226:]

sloop naar haar kamer, om 't Portias eens heel eventjes te vertellen, wat Hermelijn durfde doen.
Mevrouw Conrad nam intusschen haar waaier en ging naar de pendoppo, waar Akkeveen, Guillaume en Conrad stonden te praten; allen zagen haar verbaasd aan, zij zag er allerliefst uit, maar haar eenige tooi waren haar jeugd en frischheid.
"Conrad, maak mijn handschoen dicht, wil je?" verzocht zij op den natuurlijksten toon der wereld.
Conrad voldeed aan haar verzoek, maar hij kon er niet goed mee overweg; hij zag er uit of hij een zeer zwaar werk verrichtte, hij wist niet wat zijn vingers scheelde, 't was of zij beefden. Gelukkig kwam de galante Guillaume nader en kon er spoediger mee klaar komen.
"'t Is jammer, dat Europeanen niet meedoen in dat tournooi," zeide hij, "dan had ik jou kleuren gedragen, Blanche Hermine, wit en zwart als het echte hermelijn."
Zij gaf hem een speelsch tikje met haar waaier.
"Van alle Gérans verraad je 't meest je fransche afkomst, door je complimenten."
"Je hadt mij in mijn tijd moeten hooren, nu heb ik ze alle reeds verbruikt bij Toetie."
Een spottend gegrinnik steeg uit den luiaardstoel, waarin Akkeveen zoo lui mogelijk uitgestrekt lag.
"Waarom heb je de diamanten niet omgedaan?" vroeg Conrad zoo kortaf als hij maar kon.
"Ik wist niet dat je er op gesteld waart, Conrad."
"Ik ben 't niet."
"Hermine, wat hoor ik, ben je zoo'n fenix vogel?" vroeg Akkeveen, "dan hoor je niet bij de Gérans t'huis; diamanten zullen ze koopen, voor ze brood hebben om te eten of een huis om te wonen."
"Wie weet, hoe ik nog doen zou als ik voor de keuze stond," wilde Hermelijn zeggen, maar zij weerhield het woord.
"Je wilt Corona in volle pracht laten schitteren, zeer edelmoedig, je twintig jaren winnen het toch reeds van haar dertig. . ."
Daar verspreidde zich een geur van duizend bloemen door het vertrek; de stralen der gekleurde lamp wierpen roode en blauwe lichten naar links en rechts.

[227:]

"Hare Majesteit komt!" zeide Akkeveen, en zoo lui was hij niet of hij richtte zich nog even op.
Inderdaad was Corona verblindend in haar goudgeel zijden kleed met donkere rozen bezaaid en behangen met diamanten; maar zij had toch niet haar beau-jour hetzij dat het geel haar niet kleurde, of om welke andere reden ook.
"Hermelijn!" en haar gelaat verwrong zich toornig.
"Wat beteekent dat?"
"Wat?" vroeg het vrouwtje schijnbaar onnoozel.
"Zoo'n weesmeisjeskleeding."
"De kleuren van het hermelijn," zeide Guillaume, "wit en zwart, niets beter dan dat!"
"En heb je niets op je kamer gevonden?"
"Wel zeker, een volledig toilet, bijna zoo mooi als 't uwe."
"En waarom je daarmee niet gekleed!"
"Ik heb liever een eenvoudig weesmeisjescostuum aan, dat ik me zelf uitkoos, dan iets anders, dan men mij voorlegt."
"En ik heb 't uitgekozen."
"Ik twijfel er niet aan of 't zal even uitstekend wezen als alles wat u uitzoekt."
Akkeveen liet weer zijn gewoon, hatelijk gegrinnik hooren.
"Dus je maakt er geen gebruik van. En die juweelen?"
"Dit medaillon is mij voldoende."
"'t Is schande, je wil de zonderlinge spelen. Ik begrijp niet Conrad, dat je 't zoo aanziet en toestaat."
"Zij moet weten wat zij doet!"
"Je bederft mij den geheelen avond."
Hermelijn boog zich naar haar en fluisterde:
"U heeft mij meer bedorven! Ik wil uw geschenken niet."
Corona zag haar met een mengsel van verontwaardiging en schrik aan; zij werd doodsbleek en keerde zich om met de waardigheid van een beleedigde vorstin, maar in haar hart voelde zij zich diep vernederd als nog nooit te voren.
"Bravo, kleine heldin! Ik zou je een zoen voor je moed kunnen geven als Conrad het toestaat!" riep

[228:]

Akkeveen, toen Corona weg was. "Waarlijk dat doet me goed aan 't hart."
"Daarvoor heb ik 't heusch niet gedaan Ak," antwoordde Hermine glimlachend, "en voor de belooning, die je mij toedenkt, nog minder."


inhoud | vorige pagina | volgende pagina