Melati van Java: Hermelijn Schiedam: H.A.M. Roelants, 1908 (eerste dr. 1885)
XL.
Volle vrede heerschte er op het uitgestrekte grondgebied der Gérans. De verloving van Corona werd natuurlijk zeer verschillend opgenomen; benijders vonden het vreemd dat zij zicn verbond aan iemand, die een zwervend leven leidde en die, hoewel een zeer bekenden hollandschen naam dragend, toch zeer goed een avonturier kon zijn. Ze vergaten natuurlijk niet dat zij sints jaar en dag voorspeld hadden hoe die trotsche, veeleischende Corona stellig eenmaal een dwazen stap zoude doen. Anderen schudden het hoofd en betwijfelden het zeer of zulk een overhaast engagement iets anders dan rouw kon aanbrengen; de meesten verheugden zich over de jongere Gérans, die nu vrijer zouden zijn, vooral als Corona met haar man naar Europa ging. Algemeene sympathie vond haar keuze echter bij de familie. Thoren van Hagen had hun vriendschap en zelfs bewondering verworven, en "hij kan haar aan" was de hoogste lof spraak, die hem gegeven werd. Er hadden verscheidene feesten plaats, die de verschillende familieleden op het groote huis vereenigden; Hermelljn en Conrad reden er ook heen. In 't rijtuig zeide ze hem lachend: "Ik bid je, Conrad, houd je nu heel deftig en bedaard voor de familie; laat hen niet te veel het verschil merken tusschen nu en den vorigen keer. Kijk me zoo min mogelijk aan!" "Je vraagt mij 't onmogelijke, ik begin me hoe langer hoe meer te verwonderen over mijn sterkte van karakter." "Zeg liever je koppigheid; 't is altijd gemakkelijker om sterk te zijn uit ondeugd dan uit deugd."
[86:]
"En nu zou ik het over de bergen willen roepen dat ik het allerliefste, allerverstandigste vrouwtje der wereld heb, en dat ik doodelijk van haar ben." "Stil, stil, niet zoo ruw! je doet me pijn, ik zou wel eens willen hooren hoe Thoren van Hagen en Corona met mekaar praten, dat zal zeker heel iets anders zijn dan de onzin, dien wij verkoopen." "Geloof je dat? Ik denk het niet, en 't is me ook heel onverschillig." Maar Hermelijn had slechts zeer weinig het recht om haar man tot veinzen aan te sporen; haar gelaat kon niet huichelen; stralend van geluk en vreugde, kwam zij haar broeders en zusters tegemoet, geheel het tegenbeeld van het levensmoede, verbitterde Hermelijntje, dat men niet zonder medelijden aan kon zien. Hartelijk omhelsde zij Corona, die zich nu eerst volmaakt gelukkig voelde. "Vertel me, hoe is 't gekomen?" vroeg zij. "Och, ik weet het zelf niet. We hebben ons goed in de oogen gekeken, en toen begrepen we elkaar." "En voelt ge niet den minsten wrok meer tegen mij, Hermine?" "Neen, niets meer zusje, niets meer!" Corona scheen geheel veranderd; haar geluk uitte zich door verschillende gunsten, die zij steeds standvastig geweigerd had zelf te geven of wel haar vader ontried. Portias' tractement werd verdriedubbeld; Toetie kreeg nieuwe meubels en een nieuw servies, Poppie een volledige uitrusting voor den kleinen wereldburger, die het petekind van Conrad en Hermelijn zou worden en nog pakjes kleeren voor de tien overigen. Akkeveen zelfs ontving de verhooging, die zij eens als koopsom voor de arme Yolande had willen geven; de anderen kregen ook wat hun hart wenschte. Zij toonde zich een goede, genadige koningin, zelfs jegens alle bedienden en loontrekkenden. Iteko wenschte haar op hoog ernstigen toon geluk met haar verloving. "Je hadt niet gedacht dat de gebeurtenissen zulk een loop zouden nemen, niet waar, Iteko," sprak zij met een gelukkigen lach tot haar vertrouweling.
[87:]
"Neen, waarlijk niet, juffrouw!" "Je ziet nu, waarop al je wijze onderstellingen uitgeloopen zijn; 't was om mij dat Iwan zich hier vestigde." "Als de juffrouw 't zich herinneren wil dan heb ik dat het eerst gezegd maar. . . ." "Later heb je allerlei dwaze dingen verzonnen, zelfs Margot. . . ." "Dat was natuurlijk maar gekheid en wat mevrouw Conrad betreft, het doet me plezier dat alles heel anders is uitgekomen, maar u moet bekennen dat de schijn er voor was." "Een goede les om niet meer op den schijn te vertrouwen." "Die ik als zoodanig zal aannemen." "Als ik alles goed beschouw dan geloof ik ook, dat ik reeds dadelijk mij door Iwan aangetrokken voelde; en dat ik meende antipathie voor hem te koesteren, kwam doodeenvoudig voort uit zeker gevoel van ontevredenheid, omdat hij mij niet. . . ." "Niet dadelijk het hof maakte, neen, dat deed hij niet!" "En ik acht er hem te meer om. Ik kan me niet voorstellen Iteko, dat ik zooveel, zoo innig veel van iemand houd; ik geloof dat ik alles voor hem zou kunnen doen. Ik begrijp niet, dat ik zoo lang geleefd heb zonder hem. 't Is of ik in alles zijn wil moet volgen, o 't is zoo vreemd; ik kan niets doen dan wat hij verlangt, zoo overtuigd ben ik dat het alleen goed en nobel is, wat hij van zijn toekomstige vrouw wenscht." "Ik hoop dat het steeds zoo mag blijven!" "Waarom?" "Is 't geen goede wensch, juffrouw? U is nu gelukkig; ik hoop dat u 't altijd zal wezen en daar die gevoelens 't u maken, hoop ik dat u ze steeds behoudt!" "O 't kost me geen moeite hem te gehoorzamen! Ik verlang er zelfs naar hem te toonen hoe hoog ik tegen hem opzie, hoe ik zijn verstand, zijn doorzicht bewonder." "Heeft u daar vele bewijzen van gezien?" "Iteko!" "Och, juffrouw, vergeef me,
[88:]
mijn bewondering van uw mooie eigenschappen is en daarom zal u mij ten goede houden, mij, die hier koel en onbevangen oordeel, dat ik 't jammer zou vinden, wanneer u afstand deed van uw eigen karakter ten behoeve van iemand, die misschien in weinig of niets uw meerdere is." "Nu ga je te ver, je matigt je een oordeel aan over hem, die mij 't liefste ter wereld is, over mijn aanstaanden man." "Geen oordeel, juffrouw! Niets dan een opkomende vrees, een twijfel, voortkomend uit mijn groote vereering voor u, maar u heeft gelijk, ik zal 't hoogste denkbeeld koesteren van meneer Thoren's karakter en denken; wat men wenscht, dat gelooft men ook, en toch hoe hoog moet ik mijnheer uw galant schatten, als ik hem waardig acht u ter zijde te staan?" "Je kunt hem niet te hoog stellen." "God geve 't!" "'t Is of je er aan twijfelt." "Welke reden zou ik er voor hebben; eerst, ik beken 't gaarne, schreef ik meneer Thoren zeer. lage bedoelingen toe, later zag ik in, dat het een vergissing moest zijn, u denkt het ook, 't is mij voldoende. Laat me alleen hopen, dat hij zich uw vertrouwen niet onwaardig toont!" "Je hebt een eigenaardige manier om je opinie te zeggen, maar ik geloof dat je het goed meent, Iteko, hier heb je een souvenir van me, ter gedachtenis van mijn engagement!" En zij liet een kostbaren ring met brillant in lteko's hand glijden. "Ik blijf u zeer dankbaar juffrouw, mag ik ook weten, wanneer uw huwelijk zal gevierd worden?" "De tijd is nog niet bepaald. Meneer Thoren van Hagen moet nog de toestemming van zijn vader ontvangen." "Dan heb ik al den tijd om mijn dienst op te zeggen." "Je dienst opzeggen, hoe kom je er aan, lteko?" "De juffrouw begrijpt, dat ik, zoodra u vertrokken is, hier niet meer zal blijven." "En waarom? Mijn broers en zusjes en de neefjes en nichtjes hebben je zoo noodig!" "Bespaar mij nadere uitleggingen, juffrouw de Géran,
[89:]
maar wanneer u vertrokken is, dan wordt mijn toestand onhoudbaar; voor u zou ik gaarne mijn leven lang hier gebleven zijn, maar is u weg, dan kan ik er niet aan denken langer te vertoeven tusschen menschen, die mij bespotten en haten!" "Maar Iteko, hoe kom je er aan! Ik ga ook Java niet uit, voorloopig ten minste; ik trek natuurlijk in het huis van mijn man. . . ." "In dat van Dr. Bremmers?" Corona verbleekte. "Nu ja, wat zou dat? Als treurige herinneringen daaraan verbonden zijn, dan gaat het mij niet aan, volstrekt niet! Zoo blijf ik in de nabijheid, je kunt mij spreken zoo dikwijls je verkiest." "Neen juffrouw, mijnheer Thoren ziet me niet gaarne, ik geloof dat ik beter deed reeds dadelijk te vertrekken maar ik mis er den moed toe; niet ieder bezit de gave zich te verheffen boven de getuigenis der oogen en door de misvormde schaal tot de kern door te dringen. U vermag het en daarom stel ik u zoo hoog; die eene eigenschap reeds sluit zoovele deugden in zich." "Hoor eens, Iteko, we spreken daar later over, voorloopig blijft ge hier en er wordt niets veranderd in je positie." "Zooals u verkiest, juffrouw!" "Dat arme schepsel vereert me hoog," dacht Corona, "kassian! zij heeft ook niets anders ter wereld om mee te dwepen. Ik geloof stellig dat ze jaloersch is op mijn liefde voor Iwan. Zonderling, ik zie alles nu zoo heel anders in, 't schijnt dat de menschen en de dingen een geheel veschillend aanzien hebben gekregen." De liefde, die haar ziel vervulde, maakte haar tot een ander wezen; groot, innig geluk straalde haar uit de oogen; als zij hem tegemoet vloog, schitterde haar blik met vochtigen glans. "'t Is te veel geluk op eens; zou 't kunnen duren?" vroeg zij hem met een verrukt lachje en een traan in het oog. "En waarom niet, geluk waarvan men het einde voorziet, is, zegt men, geen geluk meer," antwoordde hij.
[90:]
Zijn houding tegenover haar was ridderlijk en teeder tegelijk maar met een zweem van nederbuigende vriendelijkheid, als nam hij haar liefde, die bijna de aanbidding naderde aan, als iets, wat hij recht had van zijn aanstaande te eischen. "Ik kan mij niet voorstellen, dat het dezelfde Corona is," zeide Hermelijn tot Kitty en Portias, "ik zou onmogelijk zóó mijn geheele karakter kunnen verloochenen voor een man; me dunkt dat ik nimmer zijn slavin zou kunnen wezen en Corona is mooi op weg het te worden." "Neen, zóó ben ik nooit tegen mijn strijkstok geweest," verzekerde Kitty lachend, "hoeveel Corona vroeger ook op mij te zeggen had." "Als zij 't maar volhoudt," sprak Portias, "de violoncel kan niet altijd gespannen blijven; als men dezelfde snaren en dan liefst de fijnste altijd doet trillen, dan worden zij slap of breken en zoo vrees ik, zal 't met Corona nog eens gaan!" "Een vos verliest wel zijn haren maar niet zijn streken," grinnikte Akkeveen, "'t is een nieuwe gril van de Sultana eens slavin te willen zijn, maar op een goed oogenblik verveelt het haar en dan wee ons! Maar ik moet zeggen: Thoren heeft er eer van, hij heeft de onneembare vesting eerst door verhongering en later door overrompeling ingenomen." "Neen Coen," sprak Hermelijn, toen zij met haar man alleen was, "al die overdreven dingen deugen niet. Portias en Akkeveen vermoeden het flauwtjes maar ik, die Iwan van jongs af ken, weet het zeker; ongeduriger schepsel dan hij bestaat er niet. Hij moet het onbereikbare hebben en bezit hij 't eenmaal dan kijkt hij er niet naar om. Papa heeft het hem dikwijls genoeg gezegd. "Dat wordt de vloek van je leven, jongen! die ellendige wispelturigheid." Eens moest hij een horlogeketting hebben, die zijn vader hem weigerde. Toen spaarde hij maanden lang, legde zich allerlei ontberingen op, kocht den ketting om hem den volgenden dag weg te geven en met een gewoon koordje zijn leven lang te loopen. Een volgenden keer klom hij in den hoogsten boom om met levensgevaar een nest er uit te halen en eindigde met
[91:]
het weer op dezelfde plaats terug te brengen; alles werd hij moe, zoodra hij 't rustig bezitten kon." "Nu, een lastige eigenaardigheid voor Corona! Geloof me, Hermelijntje, al kan ik onder menig opzicht niet wedijveren met je vriend Iwan, daar kun je op aan, wanneer ik van iemand houd, dan is 't voor goed, voor 't leven en daarna!" "Dat weet ik, mannetje-lief, en wees verzekerd dat ik ze van harte aan mekaar gun, ik zou niets liever wenschen dan ze gelukkig te zien en daarom zou ik Corona zoo gaarne wenken geven hoe met hem te handelen; hij moet nooit tevreden van haar gaan, altijd moet ze koketteeren. . ." "Mooie principes, breng ze liefst niet in praktijk en meng je maar niet in hun zaken." "Evenmin als ik haar toestond zich met de mijne te moeien. Ik dank je, Coen, je raad is zeer goed." Met bewonderenswaardigen tact wist Hermelijn gebruik te maken van haar meerderheid op Conrad; zij leidde hem op zoo behendige wijze, dat hij steeds meende in gemeenschappelijk overleg met haar te handelen; hij zag haar naar de oogen, om een goedkeurenden glimlach van haar zou hij alles over hebben: op een lichte fronsing van haar wenkbrauwen, een schertsend verwijt liet hij alles, wat zij verkeerd achtte. "Neen Guillaume, nu sta ik je niet meer toe mij mijn vrouw te benijden," sprak hij tot zijn broer. "Ik doe 't toch, mijn Toetie wordt bij den dag onhandelbaarder; je bent het beste af van ons allen en dan zoo lang nog ondankbaar blijven." "Nooit kan ik 't aan haar goed maken en ze is toch altijd even vriendelijk, even zacht tegen mij gebleven." "'t Is een allerliefst Hermelijntje, ik heb 't je altijd wel gezegd, draag ze op de handen, zorgvuldig en teer, dat er geen smet je aan komt; ik zou 't ook doen als Corona mij zoo'n vrouw had gegeven." Hermelijn maakte van haar vriendschappelijke verhouding tot Iwan gebruik, om eenmaal toen zij hem een oogenblik alleen zag, te naderen en te zeggen: "Wat heeft alles een goede wending genomen. Iwan, nu zijn we allen gelukkig." "'t Doet me genoegen het van je te hooren, Her
[92:]
melijn, 't heeft me verdriet genoeg gekost, je strijd aan te zien zonder je hulp te kunnen brengen. Ik verheug me over je victorie." "Maar jezelf, Iwan, ben je nu ook niet tevreden?" "Stellig, zeer tevreden!" "En dat zeg je op dien toon?" Iwan zuchtte en onderdrukte een geeuw. "Och je weet ik ben altijd een raar heerschap geweest van dat ik zoo'n kleine jongen was, en het heele dienstpersoneel in rep en roer bracht omdat ik de maan wilde hebben, die in een tobbe scheen, en toen zij mij een witte ballon gaven na de tobbe te hebben leeg gegooid, wierp ik die in stukken." "Dat herinner ik me meer van je gehoord te hebben, en in wat voor verband staat dat tot je tegenwoordig geluk?" "Kon ik dat maar zeggen! Ik heb me nog zelden zoo opgewekt, zoo vol levenslust gevoeld als in de maanden, die ik hier heb doorgebracht, elke dag gaf mij nieuwe aandoeningen en frisschen moed." "Nu ben je op het toppunt van je wenschen." "En ik voel zoo'n ledig in mijn hart: ik laat mij beminnen door Corona, ik geniet mijn overwinning en betreur den strijd; 't is ellendig, ik zou me zelf er voor kunnen haten en toch is er niets aan te doen. Ik ben haar niet waard, ik wilde dat ik nooit hier gekomen was." "O foei hoe laf! En dat is dezelfde man, die zoo welsprekend tegen mij kon preeken om mij moed in te boezemen? Je houdt toch veel van Corona, niet waar?" "Ik aanbid haar, dat is immers de geijkte term, maar ze is zoo zoet, zoo lief, ik heb 't hart niet haar te plagen en geen lust met haar te schermutselen, dat alleen zou me wat opwekken. Ik had gedacht, dat ze trotscher zou zijn." "Dat is ze ook, behalve tegen jou!" "Waarom? Zoodra we getrouwd zijn, verlaten we Java, maar waarheen zal ik gaan, met een vrouw aan mijn zij? Ik kan dan slechts begaanbare streken bereizen en die vervelen me zoo gruwelijk." "Zij zal wel onbegaanbare met je willen doortrekken." "Maar voor mij is de aardigheid er af."
[93:]
Corona kwam terug; glimlachend zag zij haar aanstaande tegenover. Hermelijn staan en sloeg haar armen om zijn schouders; zij dacht er niet aan iets vreemds te vinden in hun ernstig gesprek. "Hermelijn moet me veel vertellen van je stormachtige, ondeugende jeugd; ik geloof dat we daarover nooit uitgepraat zullen raken," zeide zij. "Doe 't maar niet; Corona, je zoudt niet veel goeds hooren," antwoordde hij glimlachend. "Wat zou dat! Goed of kwaad, alles van mijn Iwan hoor ik even gaarne!" "Je zoudt me bederven als er nog iets te bederven viel," sprak hij met een uitdrukking, die Corona niet opviel, maar waarvan de matheid Hermelijn maar al te bekend voorkwam. En toen zij 's avonds met haar man alleen was, nam zij plotseling zijn zwarten krullebol in de handen en kuste zijn dikke haren. "Ondeugend stijfkopje," zeide zij lachend, "je hebt je vast verbeeld, dat ik meer gaf om Iwan Thoren, maar je moest eens weten hoe dankbaar ik ben, dat je mij toebehoort en dat ik voor de heele wereld met Corona niet zou willen ruilen. Ik vrees, dat de arme Cor nog veel verdriet te wachten staat en het ook voor haar beter ware geweest als Iwan nooit op Java was gekomen." "Wie weet of ik dan mijn vrouwtje ooit had durven beminnen," riep Conrad, haar onstuimig aan 't hart drukkend.
inhoud | vorige pagina | volgende pagina